3. De beoordeling
3.1.Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
- Partijen zijn ex-echtelieden. Bij beschikking van 27 april 2001 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch is het huwelijk tussen partijen ontbonden. De echtscheidingsbeschikking is op 9 juli 2001 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
- In voornoemde beschikking is bepaald dat de man aan de vrouw, vanaf de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers, ten behoeve van haar levensonderhoud dient te betalen een bedrag van fl. 9.583,33 ( eur 4.348,73) per maand.
- Op het inleidend verzoek van de man om de door hem te betalen uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw op nihil te stellen, is bij beschikking van 15 februari 2006 van de rechtbank Breda de door de man te betalen onderhoudsbijdrage aan
de vrouw met ingang van 9 juli 2001 nader vastgesteld op eur 2.989,-- per maand en voorts met ingang van 1 oktober 2004 op nihil.
- Zowel de man als de vrouw hebben hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van 15 februari 2006. Bij beschikking van 12 juni 2007 heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch het verzoek tot wijziging van de partneralimentatie van de man alsnog afgewezen en de beschikking van 27 april 2001 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch bekrachtigd, met uitzondering van de beëindiging van de alimentatieverplichting van de man per 1 oktober 2004.
- De man heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de beschikking van 12 juni 2007 van het gerechtshof. Het cassatieberoep van de man werd bij beschikking van de Hoge Raad van 5 september 2008 verworpen.
- De vrouw heeft de beschikking van 27 april 2001 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch aan de man betekend en hem aangezegd de alimentatie te betalen.
- De man heeft niet (volledig) aan zijn betalingsverplichting jegens de vrouw voldaan.
- Eind 2004/begin 2005 heeft de vrouw executoriaal beslag laten leggen op de bij haar bekende bankrekeningen op naam van de man en op al hetgeen de man uit hoofde van zijn rechtsverhouding met H.G.W. Welte Holding BV en alle daarmee gelieerde vennootschappen te vorderen heeft. Ook heeft de vrouw beslag laten leggen op de huurpenningen die de huurders van het tot de (ontbonden) gemeenschap van goederen toebehorende onroerende goed gelegen aan de Beerseweg 11a te Oirschot betalen.
- De man heeft na de beslaglegging door de vrouw aan de rechtbank in kort geding opheffing gevraagd van die beslagen. Bij vonnis van 7 juni 2005 is die vordering afgewezen.
- De man heeft hoger beroep ingesteld tegen het kort geding vonnis van 7 juni 2005. Bij arrest van het gerechtshof van 18 juli 2006 is het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.
-De man is directeur grootaandeelhouder van H.G.W. Welte Holdingmaatschappij BV (verder te noemen: de Holding). Die BV houdt op haar beurt alle aandelen van Transportbedrijf H.G.W. Welte BV(verder te noemen: Transportbedrijf), van H.G.W. Welte Pensioen BV (verder te noemen: Pensioen BV) en van Wetrako BV, van welke vennootschappen de man bestuurder is.
- De man ontvang zijn salaris van Transportbedrijf.
- Transportbedrijf heeft geweigerd te voldoen aan haar wettelijke plicht de alimentatie op het loon in te houden en af te dragen.
- De vrouw heeft vervolgens Transportbedrijf gedagvaard en gevorderd Transportbedrijf te veroordelen tot betaling van de door de man verschuldigde alimentatie. Transportbedrijf heeft een reconventionele vordering ingesteld tegen de vrouw ten belope van de helft van de tot de gemeenschap van goederen behorende schuld in rekening-courant aan de Holding. Ter bewaring van die vordering heeft Transportbedrijf op 21 november 2005 conservatoir beslag gelegd op al hetgeen de deurwaarder uit hoofde van het door de vrouw gelegde executoriale alimentatiebeslag inmiddels onder zich had of mocht verkrijgen. Voorts heeft Transportbedrijf op 2 mei 2006 conservatoir beslag gelegd onder de man op al hetgeen de man aan de vrouw verschuldigd is of zal worden.
-Bij vonnis van de kantonrechter te Eindhoven van 31 mei 2007 is de vordering van de vrouw toegewezen, Transportbedrijf is veroordeeld tot betaling van een bedrag ad eur 95.840,39. De vordering van Transportbedrijf is afgewezen. Bij vonnis van 16 augustus 2007 heeft de kantonrechter het vonnis van 31 mei 2007 alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
- De man heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen van de kantonrechter. Die procedure loopt nog.
- De vrouw heeft beide vonnissen op 10 september 2007 aan Transportbedrijf doen betekenen en bevel gedaan om binnen twee dagen een bedrag ad eur 95.840,39 vermeerderd met kosten aan de deurwaarder te voldoen.
- Op 19 september 2007 heeft de vrouw ten laste van Transportbedrijf executoriaal derdenbeslag doen leggen onder de ABN AMRO. Uit de door ABN AMRO uitgebrachte verklaring blijkt dat de vorderingen die de bank heeft op Transportbedrijf de vorderingen van Transportbedrijf op de bank overtreffen. ABN AMRO meldt dat er voor de vrouw derhalve geen belang bestaat bij handhaving van het beslag.
- De belastingdienst heeft ten laste van de vrouw beslag gelegd onder de man. Bij brief van 7 november 2008 heeft de belastingdienst aan de man bericht dat het totale bedrag waar het beslag voor is gelegd tot en met 14 november 2008 eur 44.372,99 bedraagt.
- Op 14 november 2008 heeft de man een bedrag ad eur 44.372,99 aan de belastingdienst betaald.Voorts heeft de man een bedrag ad eur 20.000,-- betaald op de derdenrekening van de advocaat van de vrouw.
- Bij deze rechtbank loopt een procedure waarin de vrouw verzoekt de verdeling van de gemeenschap van goederen vast te stellen.