ECLI:NL:RBBRE:2008:BK8558

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
2 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2018
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 2 januari 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant. De zaak betreft een beroep tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1998, opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 61.365. De uitspraak van de inspecteur op het bezwaar van de belanghebbende dateert van 17 januari 2005.

Het onderzoek ter zitting vond plaats op 14 juni 2007 in Breda en op 19 december 2007 in Eindhoven. De gemachtigde van de belanghebbende was aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de inspecteur. De rechtbank heeft in haar beslissing de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld, waarbij de inspecteur aanvoerde dat de belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk zou zijn. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de belanghebbende ontvankelijk is in haar beroep, omdat een eerdere uitspraak op verzet door de rechtbank gegrond was verklaard.

Ten aanzien van de materiële geschillen heeft de rechtbank de stellingen van de belanghebbende, dat de activiteiten van haar onderneming voor rekening en risico van een in oprichting zijnde vennootschap werden gedreven, niet aannemelijk geacht. De rechtbank heeft daarbij de intentieverklaring van de belanghebbende, die niet geregistreerd was, als onvoldoende bewijs beschouwd. Ook de door de inspecteur aangebrachte winstcorrecties zijn door de rechtbank bevestigd, omdat de belanghebbende niet kon aantonen dat zij bepaalde kosten had gemaakt die aftrekbaar zouden zijn van haar belastbare inkomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. I. van Wijk, en partijen zijn op 15 januari 2008 van de uitspraak op de hoogte gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2018
Uitspraakdatum: 2 januari 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[naam], wonende te [plaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor [plaats], verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 17 januari 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 1998 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen van ƒ 61.365 [aanslagnummer].
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2007 te Breda en op 19 december 2007 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [naam], verbonden aan [kantoor] te [plaats], alsmede, namens de inspecteur, [naam], op 14 juni 2007 vergezeld van [naam] en op 19 december 2007 vergezeld van [naam]
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
2.1. De inspecteur stelt dat belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is in beroep.
2.2. Bij uitspraak van 14 juli 2006 (de uitspraak is abusievelijk gedateerd 14 juli 2007) heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende om de in 2.1 genoemde reden niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbendes verzet tegen deze uitspraak is op 20 december 2006 gegrond verklaard.
2.3. De inspecteur heeft tegen de in 2.2 genoemde uitspraak op verzet geen beroep in cassatie ingesteld, zodat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Belanghebbende is dan ook ontvankelijk in haar beroep.
Ten aanzien van de materiële geschillen
2.4. Belanghebbende stelt dat de activiteiten van de onderneming [kantoor] (hierna: de onderneming) in het onderhavige jaar voor rekening en risico van [A] in oprichting (hierna: de B.V.i.o.) werden gedreven, zodat de opbrengsten uit de onderneming niet bij haar in de belastingheffing kunnen worden betrokken.
2.5. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur maakt belanghebbende, op wie in dit opzicht de bewijslast rust, haar in 2.4 omschreven stelling niet aannemelijk. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de intentieverklaring, welke niet is geregistreerd en is gedagtekend 1 oktober 1998, niet in 1998 kan zijn ondertekend. In de intentieverklaring wordt namelijk het inschrijfnummer van de Kamer van Koophandel van de B.V.i.o. genoemd, terwijl dit nummer pas bij de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel op 21 december 2000 bekend is geworden.
2.6. Voorts bestrijdt belanghebbende een aantal van de door de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag aangebrachte winstcorrecties.
2.7. Voor zover belanghebbende de winstcorrecties bestrijdt met de stelling dat de kosten voor rekening van de B.V.i.o. kwamen verwerpt de rechtbank het beroep onder verwijzing naar het in 2.5 overwogene.
2.8. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur maakt belanghebbende niet aannemelijk dat zij in het onderhavige jaar verzekeringspremies heeft betaald en/of leasekosten heeft gemaakt die aftrekbaar zijn van haar belastbare inkomen. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat ter zake geen betalingsbewijzen zijn overgelegd. Voorts overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende op enigerlei wijze betrokken is bij de verzekeringspolis, welke door de inspecteur in afschrift bij de stukken van het geding is gevoegd en waarop als verzekeringnemer en verzekerde is vermeld [naam].
2.9. Voorts heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat met de uitgave betreffende de contributie van een lidmaatschap van de heer [naam] enig zakelijk belang gemoeid is, zodat ook deze kosten niet aftrekbaar zijn.
2.10. De ter zitting door gemachtigde naar voren gebrachte stelling dat over dezelfde tijdvakken eveneens over dezelfde grondslagen bij [A] zou zijn geheven en er materieel sprake is van dubbele heffing, wordt door hem niet nader onderbouwd en kan derhalve niet slagen.
2.11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 2 januari 2008 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 15 januari 2008
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.