ECLI:NL:RBBRE:2008:BM9614

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
9 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/520
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslag overdrachtsbelasting en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 9 juli 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg over een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de uitspraak van de inspecteur van 15 januari 2008, die de naheffingsaanslag had opgelegd. De rechtbank heeft besloten dat het beroep van de belanghebbende gegrond is. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, evenals de naheffingsaanslag zelf. Tevens is de inspecteur veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 322, en de Staat is aangewezen als de rechtspersoon die dit bedrag moet vergoeden. Daarnaast is de Staat verplicht om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 te vergoeden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden, omdat partijen hiermee akkoord gingen. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de waarde van de onroerende zaak, die in het geding was, verschillende waarden kende, afhankelijk van de bestemming van de grond. De inspecteur had de opvatting dat er één waarde per vierkante meter gehanteerd moest worden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet in lijn was met de wetgeving. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag vernietigd moest worden, omdat de inspecteur niet had aangetoond dat de waarde van de grond uniform was.

De uitspraak is gedaan door mr. J.J.J. Engel, rechter, en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier. De afschrift van de uitspraak is op 14 juli 2008 aangetekend verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waar partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep kunnen instellen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/520
Uitspraakdatum: 9 juli 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaatsnaam],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Roermond,
verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 15 januari 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag overdrachtsbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer]).
Zitting
Een onderzoek ter zitting is met toestemming van partijen achterwege gebleven.
1.Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1. Op 7 juni 2005 is een onroerende zaak geleverd aan [naam bv] B.V. (hierna: de vennootschap), bestaande uit een woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, groot 28 aren en 63 centiaren, voor een bedrag van € 650.000. De vennootschap had de intentie om, na de sloop van enkele opstallen, op het perceel grond een zestal woningen te realiseren, van het type A, B, C en D. Nadat de sloopvergunningen werden geweigerd, heeft de vennootschap de aanvraag van de bouwvergunningen voor de woningen van het type C en D ingetrokken.
2.2. Op 5 december 2005 heeft de vennootschap een perceel grond, groot 3 aren en 20 centiaren, geleverd aan belanghebbende en [persoon B], voor een bedrag van € 85.000. Op 6 december 2005 heeft de vennootschap het woonhuis, erf, tuin en verdere aanhorigheden, groot 6 aren en 10 centiaren, geleverd aan een derde voor een bedrag van € 350.000.
2.3. Tussen partijen is niet in geschil dat laatstgenoemde levering heeft plaatsgevonden tegen aankoopprijs en dat de door de vennootschap betaalde prijs voor de resterende grond, groot 22 aren en 53 centiaren, derhalve € 300.000 bedroeg. Voorts is niet in geschil dat op de levering van grond aan belanghebbende en [persoon B] de vermindering van overdrachtsbelasting op de voet van artikel 13, eerste lid van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de WBRV) van toepassing is. Slechts de omvang van de vermindering is in geschil.
2.4. Belanghebbende stelt dat aan het perceel grond verschillende waarden zijn toe te kennen, aangezien slechts op een gedeelte daarvan de bestemming bouwgrond rust. Met deze verschillen in waarde zou rekening moeten worden gehouden bij de berekening van de vermindering van overdrachtsbelasting. De inspecteur is de opvatting toegedaan dat bij de berekening van de vermindering van overdrachtsbelasting één waarde per vierkante meter dient te worden gehanteerd, ook indien deze waarde niet voor iedere vierkante meter dezelfde is.
2.5. Gesteld noch gebleken is dat (een gedeelte van) het perceel grond tussen de aankoop door de vennootschap en de verkopen in december 2005 een bestemmingswijziging heeft ondergaan. De inspecteur heeft niet weersproken dat op een gedeelte van het perceel grond de bestemming bouwgrond rustte en op een ander gedeelte niet. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee komen vast te staan dat bij aankoop van de onroerende zaak door de vennootschap verschillende waarden waren toe te kennen aan de grond. Het is derhalve alleen de vraag of met deze verschillen in waarde rekening dient te worden gehouden bij de berekening van de vermindering van overdrachtsbelasting op de voet van artikel 13 van de WBRV.
2.6. Naar het oordeel van de rechtbank vindt het standpunt van de inspecteur geen steun in de tekst en strekking van artikel 13 van de WBRV. Bij verkrijging binnen zes maanden van dezelfde goederen, wordt de waarde verminderd met het bedrag waarover ter zake van de vorige verkrijging overdrachtsbelasting was verschuldigd. Ingevolge artikel 9, eerste lid van de WBRV wordt de belasting berekend over de waarde van de onroerende zaak. Bij de verkrijging door de vennootschap kende de grond, zoals overwogen in 2.5, verschillende waarden. Dan dient ook voor de berekening van de vermindering te worden aangesloten bij deze verschillende waarden.
2.7. Tussen partijen is niet in geschil dat de levering van het woonhuis, erf, tuin en verdere aanhorigheden op 6 december 2005 heeft plaatsgevonden tegen de aankoopprijs door de vennootschap. De rechtbank gaat er, nu het tegendeel niet is gebleken, van uit dat de levering aan belanghebbende op 5 december 2005 eveneens heeft plaatsgevonden tegen de aankoopprijs. Gelet op het in 2.6 overwogene, is het gelijk aan belanghebbende en dient de naheffingsaanslag te worden vernietigd. Het beroep is derhalve gegrond verklaard.
2.8. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 9 juli 2008 door mr. J.J.J. Engel, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 14 juli 2008
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.