RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 09 / 661 VEROR VV
uitspraak van de voorzieningenrechter
[16 verschillende verzoekers]
wonende en gevestigd te Lage Zwaluwe, verzoekers,
gemachtigde [naam gemachtigde],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen,
verweerder.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 3 februari 2009 (bestreden besluit), inzake het verlenen van een tijdelijke standplaatsvergunning aan [naam vergunninghouder] (vergunninghouder) voor het plaatsen van een frites-snackwagen tijdens carnaval.
Tevens hebben zij op 11 februari 2009 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 19 februari 2009, waarbij aanwezig waren namens verzoekers [naam verzoeker] en de gemachtigde. Namens verweerder waren aanwezig [woordvoerders gemeente]. Vergunninghouder heeft zich niet laten vertegenwoordigen ter zitting.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 9 januari 2009 heeft vergunninghouder een vergunning aangevraagd voor een tijdelijke standplaats voor de verkoop van frites in de carnavalsperiode van 20 tot en met 24 februari 2009 tegenover [verzoekster ] aan het [naam locatie] in Lage Zwaluwe (de locatie).
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde standplaatsvergunning onder voorwaarden verleend voor de carnavalsperiode van 20 tot en met 23 februari 2009 van 15.00 uur tot 03.00 uur en 24 februari 2009 van 15.00 uur tot 02.00 uur.
2.2 Verzoekers hebben aangevoerd dat de exploitatie van de snackwagen tijdens de carnavalsdagen (zeker in de avonduren) zal leiden tot ordeverstoringen in de zin van straatvuil, geluidsoverlast, vandalisme en wildplassen tegen de omliggende bedrijvenpanden alsmede de kerk. Bovendien is er volgens verzoekers sprake van concurrentievervalsing.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voorzover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.4 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek om voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter dat de ontvankelijkheid van verzoekers sub 8 en 9 niet geverifieerd is kunnen worden. Nu hun ontvankelijkheid in de bezwaarfase door verweerder gecontroleerd kan worden en de ontvankelijkheid van de overige verzoekers vaststaat, komt de voorzieningenrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
2.5 Op grond van artikel 5.2.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is het verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:
a. met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden dan wel diensten aan te bieden;
b. anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel kan een vergunning, bedoeld in het eerste lid, worden geweigerd:
a. in het belang van de openbare orde;
b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
c. indien de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
d. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;
e. wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;
f. vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.
2.6 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Verweerder hanteert ter zake van de uitvoering van artikel 5.2.3 van de APV de “Beleidsregels standplaatsvergunningen gemeente Drimmelen 2004” van 28 oktober 2003 (de beleidsregels). Hoewel deze beleidsregels volgens verweerder meer zien op het verlenen van vaste standplaatsvergunningen en niet op het verlenen van tijdelijke standplaatsvergunningen, blijkt dit niet uit de inhoud van deze beleidsregels. Ook heeft verweerder geen apart(e) beleid(sbepaling) met betrekking tot het verlenen van tijdelijke standplaatsvergunningen. Daarbij heeft te gelden dat de belangen en motieven genoemd in artikel 5.2.3, vijfde lid van de APV, ten behoeve waarvan de beleidsregels zijn opgemaakt, eveneens een rol (kunnen) spelen bij tijdelijke standplaatsvergunningen. De voorzieningenrechter constateert dat verweerder de aanvraag van vergunninghouder dan ook terecht heeft getoetst aan deze beleidsregels.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag van vergunninghouder in strijd is met – onder meer – artikel 4, vijfde lid, van de beleidsregels (op zondagen worden geen vergunningen afgegeven) en artikel 5 van de beleidsregels (binnen de kernen kunnen standplaatsvergunningen uitsluitend worden verleend op de volgende locaties: Lage Zwaluwe, parkeerplaatsen [locatie parkeerplaatsen]
Verweerder heeft echter besloten om op grond van artikel 22 van de beleidsregels (“bijzondere gevallen”) af te wijken van het beleid. In artikel 22 van de beleidsregels is de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Awb neergelegd.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Het belang van vergunninghouder (een bedrijf in [soort bedrijf]) is kennelijk gelegen in het verwerven van extra inkomsten door de verkoop van frites tijdens de carnavalsperiode. Daar tegenover staan de belangen te dienen met voornoemd beleid, waaronder het belang van de openbare orde en het voorkomen/beperken van overlast.
Ten aanzien van voornoemd artikel 4:84 van de Awb en artikel 22 van de beleidsregels is de voorzieningenrechter voorshands niet gebleken van onevenredige gevolgen voor vergunninghouder in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen, welke een afwijking van het beleid rechtvaardigen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers in het licht van genoemd beleid een aantal belangen en argumenten naar voren hebben gebracht die tegen vergunningverlening op deze locatie pleiten, waaronder het argument van overlast. Hoewel enige overlast, inherent aan de viering van carnaval, onvermijdelijk zal zijn, hebben verzoekers terecht opgemerkt dat door het plaatsen van een snackwagen meer overlast voor omwonenden te verwachten is, dan dat carnavalsvierders binnen in de ter plaatse gevestigde horecagelegenheden hun etenswaren kopen. Voorts hebben verzoekers gewezen op het feit dat er in de beleidsregels al een vaste locatie elders in Lage Zwaluwe is aangewezen ten behoeve van het verlenen van een standplaatsvergunning. Ter zitting is gebleken dat juist die standplaats tijdens de carnavalsdagen niet bezet wordt. Daarbij is niet gebleken van zwaarwegende belangen van de zijde van vergunninghouder om juist op de onderhavige locatie gedurende de carnavalsdagen frites te kunnen verkopen.
In aansluiting hierop is de voorzieningenrechter in het kader van de hiervoor onder 2.3 aangehaalde belangenafweging ex artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, van oordeel dat de belangen van verzoekers bij schorsing van het bestreden besluit groter zijn dan die van vergunninghouder en verweerder bij uitvoering van dat besluit.
2.7 Nu het verzoek wordt toegewezen dient het griffierecht aan verzoekers te worden vergoed. Omdat niet gebleken is van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van verzoekers, zal een proceskostenveroordeling achterwege blijven.
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de verzending van de beslissing op bezwaar;
gelast dat de gemeente Drimmelen aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht van € 297,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. Van den Bosch-van de Sande, rechter, en in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2009.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 9 maart 2009.