parketnummer: 02/993014-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 maart 2009
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. G.J.M.E de Bont, advocaat te Amsterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 februari 2009, waarbij de officier van justitie, mr. Huisman, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is ter zitting van 10 december 2008 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander aangiften voor de vennootschapsbelasting onjuist en/of onvolledig heeft gedaan met de bedoeling dat er te weinig belasting wordt geheven.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Zij heeft daartoe aangevoerd dat, gezien de verklaringen van [mededader] en [mededader], de conclusie gerechtvaardigd is dat de overdracht van de aandelen van [mededader] naar zijn B.V., eerst na augustus 2003 besproken is, en wel met verdachte. De overdracht is vervolgens met terugwerkende kracht op 4 januari 2002 vastgelegd. Op basis van dit stuk zijn correcties doorgevoerd in de jaarstukken. [mededader], de contactpersoon van medeverdachte [mededader] bij BNR, was niet op de hoogte van deze correcties tijdens zijn bespreking met [mededader] in 2003. Een en ander heeft hij later pas van verdachte gehoord. Zowel [mededader] als [mededader] kenden de overeenkomst van 4 januari 2002 niet. Alles duidt erop dat op initiatief van verdachte, of in gezamenlijk overleg tussen verdachte en medeverdachte [mededader], de overeenkomst van 4 januari 2002 is besproken en opgesteld. Dat stuk vormde de basis voor de correcties in de jaarstukken en daarmee is de aangifte onjuist gedaan, aldus de officier van justitie.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
De raadsman heeft primair naar voren gebracht dat het ten laste gelegde delict een kwaliteitsdelict betreft en de pleger daarom de belastingplichtige moet zijn, in dit geval Ei land BV. Nu volgens de tenlastelegging verdachte als pleger van het delict wordt aangemerkt, dient reeds om die reden vrijspraak te volgen.
Vervolgens heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van medeverdachte [mededader] niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd. Voor zover de verklaringen van [mededader] kunnen worden getoetst, kan de enige conclusie zijn dat deze onbetrouwbaar zijn. De raadsman heeft daarbij ook gewezen op de opmaak van het stuk van 4 januari 2002 (D/09) en van de brief afkomstig van [mededader] (D/013), die beiden gelijk in opmaak en lettertype zijn. Daarnaast is op beide brieven ‘u’ steeds met een hoofdletter geschreven en is de postcode zonder spatie tussen de cijfers en de letters opgenomen. De raadsman leidt hieruit af dat [mededader] de brief van 4 januari 2002 heeft opgemaakt en niet verdachte.
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen ondersteunend bewijs is voor de verklaringen van [mededader], zodat verdachte ook op die grond dient te worden vrijgesproken.
Nu uit de verklaringen van de medewerkers van BNR blijkt dat verdachte niet betrokken is geweest bij de belastingaangifte, kan volgens de raadsman niet bewezen worden dat hij medepleger is geweest van het opzettelijk doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte. De raadsman heeft daarbij gewezen op artikel 7 van de AWR en de uitzondering in het tweede lid van dat artikel. Verdachte was niet de belastingadviseur van [mededader]. Hij was slechts verantwoordelijk voor de jaarrekening en niet voor enige fiscale aangelegenheid. De raadsman heeft erop gewezen dat de jaarrekening juist bij uitstek een bescheid is dat wordt opgemaakt om als bewijs tegenover derden te dienen en daarom op grond van genoemd artikel geen onderdeel vormt van de bij de belastingwet voorziene aangifte.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat, of de portefeuille nu was overgedragen of niet, de financiële consequenties voor de jaarrekening en de aangifte vennootschapsbelasting identiek waren. Op grond hiervan kan een gedeelte van de tenlastelegging reeds niet bewezen worden, te weten daar waar wordt gerefereerd aan: pagina 2 onder 1a, pagina 4 onder 12a, pagina 10 onder 10 en pagina 14 onder 21.
Om van medeplegen te kunnen spreken, dient er sprake te zijn van een bewuste samenwerking tussen verdachte en de vennootschap respectievelijk [mededader]. Ook hiervoor is volgens de raadsman geen bewijs. Zoals uit de urenstaten blijkt, is slechts een bijzonder beperkt tijdsbeslag aanwezig op deze account.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard een onjuiste jaarrekening te hebben gemaakt. Hem is meegedeeld dat de aandelen waren overdragen. Het papierwerk dat daarmee gemoeid was, heeft hij niet gezien. Als de rechtbank zou menen dat er wel sprake is van voorwaardelijk opzet ter zake van de jaarrekening, dan staat daarmee niet vast dat hij verwijtbaar betrokken is geweest bij een onjuiste aangifte. Er is dan volgens de raadsman sprake van een te ver verwijderd verband en er zou dan hooguit sprake kunnen zijn van medeplichtigheid.
De raadsman heeft tenslotte de nadeelsberekening zoals die door de fiscus is opgesteld betwist. De gevolgen van de overdracht van de aandelenportefeuille heeft voor het ondernemings¬vermogen en het resultaat van de vennootschap niet veel uitgemaakt. Er is met de verwerkingswijze in ieder geval geenszins beoogd om een belastingvoordeel in de vennootschap te behalen. Van enige schatkistbenadeling vanwege het feit dat te weinig vennootschapsbelasting werd betaald, is geen sprake, aldus de raadsman.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting staat voor de rechtbank het volgende vast.
Medeverdachte [mededader] is directeur en enig aandeelhouder van Ei-Land BV (“de BV”). In privé bezat hij twee effectenportefeuilles, die waren gefinancierd met een lening van de BV. Deze portefeuilles werden beheerd door een vermogensbeheerder.
Naar aanleiding van de aangifte vennootschapsbelasting 2002 van de BV, zijn bij de Belastingdienst vragen gerezen over de overdracht van twee effectenportefeuilles en wordt een boekenonderzoek ingesteld. Op vragen door de belastingdienst inzake de portefeuilles antwoordt [mededader] dat die in januari 2002 aan de BV overgedragen zijn. Als bewijs legt hij een brief over gedateerd 04 januari 2002. Deze brief is gericht aan verdachte, die werkzaam is bij BNR Accountants en ondertekend door [mededader], enerzijds als privé persoon en anderzijds als vertegenwoordiger van de BV.
[mededader] heeft zowel ten overstaan van verbalisanten als ter zitting verklaard dat de brief niet op 4 januari 2002 is opgesteld. Ter zitting verklaarde hij dat die overeenkomst veel later, vermoedelijk op of rond 15 oktober 2003, is opgemaakt en door hem is ondertekend. Van een eerdere inbreng van de effecten in de BV is geen sprake geweest. De bedoeling van de brief was om te doen voorkomen alsof de aandelenverkoop aan de BV in 2002 had plaatsgevonden zodat de rekening-courantschuld van verdachte aan zijn BV zou afnemen en het in 2002 op de aandelen geleden koersverlies ten laste van de BV gebracht zou kunnen worden. Op of rond 15 oktober 2003 heeft hij ook aan de effectenbeheerder doorgegeven dat de aandelen toegevoegd moesten worden aan de portefeuille van de BV.
De brief was, aldus [mededader], niet door hem maar door verdachte opgemaakt. Verdachte heeft ontkend dat hij de bewuste brief heeft opgemaakt.
De rechtbank stelt vast dat [mededader] op 15 augustus 2006 en ook bij zijn verhoor op 29 oktober 2007 heeft verklaard dat hij de bewuste brief zelf opgesteld had. Pas later heeft hij voornoemd standpunt ingenomen.
De rechtbank heeft de brief van 4 januari 2002 vergeleken met de door [mededader] op 18 september 2006 aan de Belastingdienst verzonden brief en ziet opvallende gelijkenissen in de lay-out. Met name de aanhef, de wijze waarop de postcode wordt vermeld (zonder spatie) en de aanduiding “U” met een hoofdletter zijn identiek. Een door verdachte in 2002 opgemaakte brief daarentegen wijkt daarvan op die punten juist af. Gelet hierop, op de wisselende verklaringen van [mededader] en de ontkenning van verdachte gaat de rechtbank ervan uit dat de brief van 4 januari 2002 door [mededader] en niet door verdachte is opgemaakt. Dat verdachte op enigerlei wijze betrokken zou zijn bij het opstellen van deze brief acht de rechtbank niet bewezen.
Op grond van de verklaring van [mededader] over het tijdstip waarop de brief van 4 januari 2002 is opgemaakt, het tijdstip waarop aan de vermogensbeheerder opdracht is gegeven om de portefeuilles aan de BV over te dragen en de verklaring van verdachte dat deze brief niet in januari 2002 aan het kantoor is overhandigd , acht de rechtbank vaststaan dat deze brief in oktober 2003 is opgesteld en daarmee een valselijk opgemaakt stuk is.
Deze brief is gebruikt om het in 2002 in privé op de effecten geleden verlies in de jaarstukken 2002 van de BV te verwerken. Dit verlies bedraagt € 303.392. De betreffende jaarstukken vormen de basis voor de aangifte van de BV over het jaar 2002 nu de cijfers uit die jaarstukken worden overgenomen in de aangifte vennootschapsbelasting over 2002 die op 20 november 2003 door [mededader] namens de BV is gedaan . Daarmee heeft [mededader] opzettelijk een onjuiste aangifte gedaan.
Wanneer verdachte weet heeft gehad van de onjuistheid van de jaarstukken, heeft verdachte door die jaarstukken zonder nader commentaar of voorbehoud aan de medewerker ter beschikking te stellen die de aangifte moest invullen en door toe te laten dat die aangifte vervolgens bij [mededader] terecht kwam, zich tezamen met [mededader] schuldig gemaakt aan het doen van een onjuiste aangifte vennootschapsbelasting. Het daarop betrekking hebbende verweer van verdachte wordt verworpen.
In tegenstelling tot hetgeen de verdediging heeft betoogd, is het opzettelijk onjuist doen van een belastingaangifte geen kwaliteitsdelict, zodat de natuurlijke persoon die als vertegen¬woordiger namens een BV optreedt, als pleger kan worden aangemerkt. Ook dat verweer wordt verworpen.
De vraag is in hoeverre verdachte opzet heeft gehad op deze onjuiste indiening van de aangifte. Voor die opzet is van belang of verdachte wetenschap heeft gehad van de valsheid van de brief van 4 januari 2002.
Ter zitting heeft verdachte het standpunt ingenomen dat hij eerst van de inhoud van de brief uit januari 2002 heeft kennis genomen toen dat tijdens de controle door de belastingdienst in juni 2006 uit de administratie van zijn kantoor naar voren kwam. Aan die verklaring hecht de rechtbank geen geloof.
Verdachte heeft op 30 oktober 2007 een verklaring afgelegd6 waaruit naar voren komt dat verdachte de betreffende brief had gezien voordat de jaarstukken werden aangepast. Wanneer de rechtbank het mogelijk verkeerd weergeven door verdachte van de data waarop een en ander is gebeurd buiten beschouwing laat, dan valt daarin te lezen dat volgens verdachte de rekening courant in 2003 is aangepast omdat er toen aanvullende informatie kwam, namelijk "een overeenkomst van overdracht van aandelen van privé naar de BV." "[mededader] kwam met die overeenkomst aan" aldus verdachte. Er is toen volgens verdachte beoordeeld dat "op basis van de door [mededader] overgelegde overeenkomst, de economische eigendomsoverdracht had plaatsgevonden, alleen nog niet de juridische". Verdachte zegt daarbij "Ik heb van [mededader] de door hem opgestelde overeenkomst gekregen". Gelet op hetgeen daarvoor is beschreven over de bevindingen op kantoor naar aanleiding van die overeenkomst, kan daaruit niet anders worden afgeleid dan dat verdachte toen heeft verklaard dat hij de overeenkomst heeft gezien. Wanneer het zo is dat verdachte die overeenkomst pas bij de controle heeft gezien, dan is onbegrijpelijk waarom verdachte in november 2007 op voornoemde wijze heeft verkaard.
Uit de ambtsedige verklaring over de controle bij verdachte , blijkt dat verdachte bij die controle over de brief uit januari 2002 alleen duidelijk wil maken waarom pas na de bespreking van de concept jaarstukken een aanpassing van de rekening courant plaats vond, maar niet het standpunt inneemt de brief feitelijk nooit gezien te hebben.
Tenslotte heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij enkel en alleen op de mededeling van [mededader] dat er een overeenkomst was, is afgegaan en de overeenkomst niet zelf meer inhoudelijk heeft getoetst. Evenmin, zo blijkt uit de verklaringen van [mededader] en [mededader] , heeft hij zijn medewerkers erover geïnformeerd dat er een dergelijke overeenkomst zou worden overgelegd. Die gang van zaken is zo in strijd met wat van een registeraccountant als juiste handelwijze mag worden verwacht dat, tezamen met hetgeen hiervoor is weergeven, niet anders kan worden geoordeeld dan dat verdachte de betreffende brief heeft gezien voordat de jaarrekening werd aangepast.
In deze brief wordt verwezen naar een persoonlijk onderhoud dat [mededader] vlak vóór 4 januari 2002 gehad zou hebben met verdachte. Verdachte heeft ter zitting erkend dat er toen geen persoonlijk onderhoud is geweest.9 Bovendien blijkt uit de verklaring van verdachte dat er nooit een afspraak is gemaakt over overdracht van de portefeuilles dan op zijn vroegst in oktober 2003 en dat de brief pas in die tijd is overhandigd. Daarvan uitgaande had verdachte, toen hij de brief onder ogen kreeg, direct kunnen en ook moeten constateren dat in die brief zaken stonden die niet juist waren.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door, in weerwil van het hiervoor vermelde, aan te nemen dat de aandelen in januari 2002 aan de BV waren verkocht de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat medeverdachte [mededader] een vals stuk aan hem overlegde en daarmee tevens de aanmerkelijke kans dat door dat stuk de basis te laten vormen van de wijziging van de jaarstukken en daarmee van de aangifte, er opzettelijk onjuiste aangifte zou worden gedaan. Door geen nadere vragen te stellen heeft hij die kans aanvaard en op de koop toe genomen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met [mededader], opzettelijk een onjuiste aangifte vennootschapsbelasting heeft ingediend.
Voor de rechtbank staat ook vast dat een en ander er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven. Door de overdracht van de beleggingsportefeuille aan de BV te antedateren is het verlies op de aandelen, dat [mededader] in werkelijkheid privé heeft geleden, (deels) bij de BV afgeboekt. Daardoor is door de BV een te laag bedrag aan vennootschapsbelasting opgegeven. Dat uiteindelijk door de Belastingdienst een vergelijkbare afboeking op de schuld zou zijn geaccepteerd, is, gelet op het hierover door de Belastingdienst ingenomen standpunt, speculatief en onvoldoende onderbouwd. De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer.
Slechts het onderdeel betrekking hebbend op de als nihil opgegeven uitdeling, acht de rechtbank niet bewezen, omdat, uitgaande van een pas in 2003 ingebrachte portefeuille, er in 2002 ook geen uitdeling heeft plaatsgehad. De overige bedragen vermeld in de dagvaarding zouden echter in geval van een latere inbreng, anders zijn geweest en daarmee dus onjuist. Het daarop betrekking hebbende verweer wordt daarom verworpen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2002 tot en met 21 november 2003, in de gemeente Roosendaal tezamen en in vereniging met [initialen] [mededader] opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2002, ten name gesteld van Ei-land B.V., onjuist heeft gedaan, immers hebben verdachte en zijn mededader alstoen aldaar opzettelijk -zakelijk weergegeven- op een bij de belastingdienst ingediend aangiftebiljet vennootschapsbelasting over het jaar 2002
-op pagina 2 onder 1a, als ondernemingsvermogen aan het einde van het boekjaar 56.450,- euro doen opgeven en
-op pagina 4 onder 12a, als belastbare winst 62.455,- euro doen opgeven en
-op pagina 9 onder 7c als vorderingen op aandeelhouders/participanten als nominale waarde einde boekjaar 415.489,- euro doen opgeven en
-op pagina 9 onder 8 aan effecten boekwaarde einde boekjaar 307.983,- euro doen opgeven en
-op pagina 10 onder 10 als totaalactiva boekwaarde einde boekjaar 1.212.834,- euro opgegeven terwijl dit bedrag in werkelijkheid hoger was en
-op pagina 13 onder 19k als waardevermindering van effecten 317.279 euro heeft doen opgeven en
op pagina 14 onder 21 als saldo fiscale winstberekening 1.770 euro heeft doen opgeven
terwijl deze bedrag(en) onjuist waren
terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een werkstraf van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft er op gewezen dat er een carrière van 27 jaar accountancy op het spel staat en dat verdachte nimmer aanvaringen heeft gehad met justitie.
De verdediging heeft de rechtbank nadrukkelijk verzocht om bij een veroordeling rekening te houden met het voor de hand liggende gevolg dat verdachte niet meer als registeraccountant zal kunnen optreden. De consequenties zijn dan niet te overzien. De schade kan niet worden begroot maar zal aanzienlijk zijn. Bij een eventuele veroordeling kan volgens de raadsman een straf of maatregel achterwege blijven aangezien die automatisch uit de veroordeling zullen volgen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk onjuist doen van een aangifte vennootschapsbelasting ten behoeve van de BV van medeverdachte [mededader]. [mededader] heeft daartoe een brief over de overdracht van zijn beleggings¬portefeuille aan zijn BV vals opgemaakt. Door die overdracht te antedateren is het verlies op de aandelen, dat [mededader] in werkelijkheid privé heeft geleden, (deels) bij de BV afgeboekt. Door het opstellen van de jaarrekening heeft verdachte ervoor gezorgd dat er door de BV een te laag bedrag aan vennootschapsbelasting is opgegeven.
Bij belastingheffing zijn gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken nu daarmee wordt beoogd de Staat de geldmiddelen te verschaffen die voor zijn instandhouding en voor de vervulling van zijn taak nodig zijn. Verdachte heeft deze gemeenschapsbelangen geschonden en eraan meegewerkt dat [mededader] zich ten koste van de Staat der Nederlanden ongerechtvaardigd heeft verrijkt.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Nu de rechtbank ten aanzien van verdachte slechts voorwaardelijk opzet op het feit bewezen acht en verdachte geen persoonlijk gewin bij het ten laste gelegde feit heeft gehad, acht zij een lagere werkstraf dan door de officier van justitie is gevorderd, passend.
Vanwege de verstrekkende gevolgen die een veroordeling voor verdachte, gezien zijn beroep, zal hebben, zal de rechtbank die werkstraf geheel voorwaardelijk opleggen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 69, 72 en 96 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte
onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Breeman en mr. De Werd, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 maart 2009.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 21 november 2003, althans op of omstreeks 21 november 2003, in de gemeente(n) Roosendaal en/of Etten-Leur, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [initialen] [mededader] en/of [initialen] [mededader] en/of een ander of anderen opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2002, ten name gesteld van Ei-land B.V., onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers hebben verdachte en zijn mededader(s) alstoen aldaar opzettelijk -zakelijk weergegeven- in/op een bij de Inspecteur der Belastingen of de belastingdienst te Roosendaal, in elk geval de belastingdienst ingeleverd of ingediend aangiftebiljet vennootschapsbelasting over het jaar 2002
-op pagina 2 onder 1a, als ondernemingsvermogen aan het einde van het boekjaar 56.450,- euro opgegeven, althans doen of laten opgeven en/of
-op pagina 4 onder 12a, als belastbare winst 62.455,- euro opgegeven, althans doen of laten opgeven en/of
-op pagina 9 onder 7c als vorderingen op aandeelhouders/participanten als nominale waarde einde boekjaar 415.489,- euro opgegeven, althans doen of laten opgeven en/of
-op pagina 9 onder 8 aan effecten boekwaarde einde boekjaar 307.983,- euro opgegeven althans doen of laten opgeven en/of
-op pagina 10 onder 10 als totaalactiva boekwaarde einde boekjaar 1.212.834,- euro opgegeven terwijl dit bedrag in werkelijkheid hoger was en/of
-op pagina 13 onder 19k als waardevermindering van effecten 317.279 euro heeft opgegeven of heeft doen of laten opgeven en/of
-op pagina 14 onder 23a als bedrag uitdeling nihil euro opgegeven of heeft doen of laten opgeven en/of
-en/of op pagina 14 onder 21 als saldo fiscale winstberekening 1.770 euro opgegeven of heeft doen of laten opgeven
terwijl deze/dit bedrag(en) in werkelijkheid hoger, in elk geval onjuist waren/was
terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven.