ECLI:NL:RBBRE:2009:BH5451

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
2 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09 / 622 VV en 09 / 655 VV
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor standplaats tijdens carnaval in Roosendaal

In deze zaak hebben verzoeksters bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun aanvragen voor standplaatsvergunningen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. De verzoeksters, die al jarenlang standplaatsen innemen tijdens carnaval, hebben op 11 en 13 februari 2009 verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij afhankelijk zijn van de omzet die zij tijdens het carnaval genereren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeentelijke Algemene Plaatselijke Verordening (APV) bepaalt dat het verbod om standplaats in te nemen niet geldt op plaatsen die zijn aangewezen voor evenementen. De Stichting Carnaval Roosendaal had een evenementenvergunning verkregen, die het mogelijk maakte om 8 standplaatsen uit te geven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester geen wettelijke grondslag had om op te treden tegen standplaatsen die het aantal van 8 te boven gaan, omdat de APV geen dergelijke beperking bevatte. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten dat verzoekster sub 1 in de periode van 20 februari 2009 tot en met 24 februari 2009 een standplaats mag innemen binnen het evenemententerrein, met inachtneming van de gebruikelijke voorschriften en de aanwijzingen van de Stichting Carnaval Roosendaal. Het verzoek van verzoekster sub 2 werd afgewezen, omdat zij inmiddels een standplaats had bemachtigd, zij het op een minder gunstige locatie. De voorzieningenrechter heeft de gemeente Roosendaal veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster sub 1.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 09 / 622 VV en 09 / 655 VV
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaken van
1. [naam verzoekster 1], wonende te [woonplaats], verzoekster sub 1;
2. [naam verzoekster 2], wonende te [woonplaats], verzoekster sub 2;
gemachtigde (in beide zaken) mr. B. Vermeirssen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal,
verweerder.
1. Procesverloop
Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen de afzonderlijke besluiten van verweerder van 10 februari 2009 (bestreden besluiten), inzake de afwijzing van hun aanvraag om standplaatsvergunning.
Tevens hebben zij - op 11 resp. 13 februari 2009 - verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 16 februari 2009. Verzoeksters zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [naam persoon] en [naam persoon]. Voorts is de Stichting Carnaval Roosendaal gehoord bij monde van [naam persoon] en [naam persoon].
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster sub 1 heeft verweerder op 21 februari 2008 verzocht om twee standplaatsvergunningen voor de verkoop van Vietnamese loempia’s tijdens carnaval 2009. Verzoekster sub 2 heeft op 4 februari 2008 verzocht om twee standplaatsvergunningen voor de verkoop van warm belegde broodjes resp. frites en snacks tijdens carnaval 2009. Op
4 december 2008 heeft de Stichting Carnaval Roosendaal de burgemeester van Roosendaal verzocht om een evenementenvergunning als bedoeld in artikel 2.2.1 van de Algemene Plaatselijke verordening (APV) voor het houden van een aantal nader omschreven carnavalsactiviteiten in de periode 1 februari 2009 t/m 24 februari 2009. Bij besluit van
10 februari 2009 heeft de burgemeester de evenementenvergunning verleend. Daarbij is aangegeven dat gedurende de carnavalsactiviteiten een aantal nader aangeduide voorwerpen zullen worden geplaatst, waaronder 8 standplaatsen op de Markt en omliggende straten. Bij de bestreden besluiten van eveneens 10 februari 2009 heeft verweerder de aanvragen om standplaatsvergunning van verzoeksters afgewezen op grond van de overweging dat artikel 5.2.3 van de APV bepaalt dat een standplaatsvergunning niet wordt verleend in geval van een evenement en dat aan de Stichting Carnaval Roosendaal het recht is verleend om 8 standplaatsen in te nemen omdat deze Stichting voor gemeente en hulpverleningsdiensten het centrale aanspreekpunt is tijdens alle carnavalsactiviteiten.
2.2 Verzoeksters hebben, onder verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 18 mei 1993 (LJN: AN3653, ‘Pinkpop’), aangevoerd dat verweerder zijn bevoegdheid tot verlening van standplaatsvergunningen onbevoegd heeft overgedragen aan de Stichting Carnaval Roosendaal. Subsidiair hebben zij betoogd dat alsdan de Stichting Carnaval Roosendaal als bestuursorgaan moet worden aangemerkt en dat deze Stichting vervolgens nagelaten heeft om gemotiveerd aan te geven waarom zij geen standplaatsvergunning krijgen. Voorts hebben verzoeksters aangevoerd dat zij al vele jaren gedurende carnaval standplaats innemen in het centrum van Roosendaal en dat de in geding zijnde weigering dermate laat is bekend gemaakt dat zij al voorbereidende werkzaamheden hebben verricht, dat zij in belangrijke mate voor hun inkomsten afhankelijk zijn van de verkoop gedurende carnaval en dat zij nu niet meer in staat zijn om gedurende carnaval 2009 elders standplaatsen te verwerven.
Verzoeksters hebben de voorzieningenrechter verzocht toe te staan dat zij de door hen aangevraagde plaatsen kunnen innemen.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voor zover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.4 Ingevolge artikel 5.2.3, eerste lid, van de APV is het verboden zonder vergunning van het college - voor zover hier van belang - op of aan de weg op een voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats met een voertuig, een kraam of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden.
Artikel 5.2.3, vierde lid, van de APV bepaalt - voor zover hier van belang - dat het in het eerste lid gestelde verbod niet geldt op de plaats die is aangewezen voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1.
In artikel 2.2.1 van de APV is een evenement gedefinieerd als - voor zover hier van belang - elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak.
2.5 Niet in geding is dat de carnavalsviering in het centrum van Roosendaal gedurende de periode 20 februari 2009 t/m
24 februari 2009 moet worden aangemerkt als een evenement in de zin van artikel 2.2.1 van de APV.
Dit betekent dat het verbod om standplaats in te nemen niet geldt op de plaats die is aangewezen voor het houden van carnavalsactiviteiten. Afgaande op de verleende evenementenvergunning gaat de voorzieningenrechter er voorshands van uit dat het verbod om standplaats in te nemen is opgeheven voor de Markt en omliggende straten, conform de bijbehorende plattegrond waarop 8 standplaatsen zijn ingetekend. Uit het verhandelde ter zitting heeft de voorzieningenrechter opgemaakt dat verweerder van mening is dat ter plaatse niettemin een standplaatsverbod geldt en wel voor meer of andere standplaatsen dan de 8 die in de evenementenvergunning zijn opgenomen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 11 maart 1999 (LJN: AP6097, ‘Haagse Koninginnenach’) heeft verweerder betoogd dat dit verbod voortvloeit uit de gelding van de evenementenvergunning op grond waarvan het de Stichting Carnaval Roosendaal is toegestaan binnen de in die vergunning aangegeven grenzen op privaatrechtelijke grondslag 8 standplaatsen uit te geven.
De voorzieningenrechter kan verweerder hierin niet volgen. In de door verweerder bedoelde Haagse APV, zoals geciteerd in vorenbedoelde uitspraak, is - zakelijk weergegeven - in artikel 114, tweede lid, geregeld dat voor het op het evenemententerrein verrichten van vergunningplichtige activiteiten tijdens de duur van het evenement geen afzonderlijke vergunningen nodig zijn, mits die activiteiten vermeld zijn in de vergunning. Deze redactie heeft voor wat betreft het innemen van standplaats een soortgelijke strekking als artikel 5.2.3, vierde lid, van de APV. Evenwel is in artikel 114, derde lid, van de Haagse APV bepaald dat op een evenemententerrein ook geen vergunningplichtige activiteiten mogen plaatsvinden die niet vermeld zijn in de evenementenvergunning. Een dergelijke bepaling ontbreekt in de Roosendaalse APV hetgeen de voorzieningenrechter tot de conclusie brengt dat de burgemeester van Roosendaal geen wettelijke grondslag heeft om op te treden tegen standplaatsen die het aantal van 8 te boven gaan. Daargelaten dat in het enkele stellen van een maximum ook geen verbod gelezen kan worden op overschrijding van dat maximum, moet worden vastgesteld dat in de evenementenvergunning de 8 standplaatsen ook niet als het maximum aantal is genoemd.
2.6 Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekster sub 1 onbetwist heeft gesteld dat zij reeds vele jaren gedurende carnaval standplaats heeft ingenomen in het centrum van Roosendaal, dat zij daarbij een belangrijk deel van haar jaaromzet behaalt terwijl de handel gedurende de rest van de winter vrijwel stilligt en dat zij zich steeds heeft gehouden aan de gestelde voorschriften. Haar verzoek om twee standplaatsvergunningen voor carnaval 2009 is op 25 februari 2008 bij verweerder ingekomen en is pas bij het bestreden besluit van 10 februari 2009 door verweerder afgewezen. Weliswaar heeft verweerder tijdig aangegeven dat het feit dat verzoekster sub 1 in 2008 een vergunning heeft gekregen voor het innemen van een standplaats tijdens carnaval niet automatisch impliceert dat zij in 2009 eenzelfde vergunning zal krijgen, maar omdat het besluit tot afwijzing pas op 10 februari 2008 is genomen was verzoekster sub 2 niet meer in staat om voor de carnaval elders standplaatsen te verwerven. Daarom zal de voorzieningenrechter, ter voorkoming van onevenredig nadeel in vorenbedoelde zin, de voorziening treffen dat verzoekster sub 1 in de periode 20 februari 2009 t/m 24 februari 2009 standplaats mag innemen binnen het evenemententerrein. Voor het innemen van deze standplaats dient zij de gebruikelijke voorschriften in acht te nemen en dient zij voorts de aanwijzingen van de Stichting Carnaval Roosendaal op te volgen, aangezien deze stichting gedurende het evenement verantwoordelijk is voor de goede gang van zaken rondom de standplaatsen op het evenemententerrein.
2.7 Verzoekster sub 2 heeft inmiddels alsnog één van de 8 standplaatsen bemachtigd en heeft als spoedeisend belang naar voren gebracht dat dit een beduidend mindere locatie is dan de beide toplocaties die zij de afgelopen 12 jaar heeft ingenomen. Volgens verzoekster sub 2 zal haar omzet daarom aanmerkelijk minder zijn dan de omzet bij toekenning van de twee gevraagde standplaatsen. De voorzieningenrechter leidt hier uit af dat verzoekster sub 2 in elk geval gedurende carnaval inkomsten kan genereren. Hierdoor valt niet in te zien dat zij de uitkomst van de bodemprocedure niet kan afwachten. Indien uiteindelijk in rechte komt vast te staan dat het bestreden besluit onrechtmatig is dan staat het haar vrij om schadevergoeding te vragen wegens gederfde omzet. In dit licht is het treffen van een voorziening zoals ten aanzien van verzoekster sub 1 te vergaand. Het daartoe strekkende verzoek komt derhalve, bij afweging van de betrokken belangen, niet voor inwilliging in aanmerking.
2.8 Nu het verzoek inzake 09/622 wordt toegewezen dient het griffierecht aan verzoekster sub 1 te worden vergoed.
Tevens zal de voorzieningenrechter verweerder veroordelen in de proceskosten van verzoekster sub 1, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster sub 1 toe, in die zin dat zij in de periode 20 februari 2009 t/m
24 februari 2009 standplaats mag innemen binnen het evenemententerrein, waarbij zij de gebruikelijke voorschriften in acht dient te nemen en waarbij zij de aanwijzingen van de Stichting Carnaval Roosendaal dient op te volgen;
gelast dat de gemeente Roosendaal aan verzoekster sub 1 het door haar betaalde griffierecht van € 150,-- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Roosendaal;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster sub 2 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th. Peters, rechter, en in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: