parketnummer: 02/002066-94
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 20 maart 2009
op de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van
[verdachte]
geboren te [plaats] (Marokko), op [...] 1944
thans verblijvende in de Prof. mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen
1 De stukken
Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
- de vordering van de officier van justitie d.d. 29 augustus 2008, die strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met 1 jaar;
- de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de heer [verdachte];
- het rapport van de Pompestichting d.d. 17 juli 2008, waarin het advies van de zijde van de inrichting is vermeld;
- een advies d.d. 18 februari 2009 van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), opgesteld door [psycholoog] (psycholoog) en [psychiater] (psychiater).
2 De procesgang
Bij vonnis van de rechtbank Breda van 10 oktober 1994 is de heer [verdachte] wegens een poging tot doodslag veroordeeld tot 1 jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging. Dit vonnis is op 10 oktober 1995 door het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch bevestigd.
De TBS is op 1 oktober 1996 aangevangen.
De TBS is voor het laatst met twee jaar verlengd bij beslissing van het gerechtshof Arnhem van 11 maart 2008.
Tijdens het onderzoek in de openbare raadkamer van de rechtbank is de officier van justitie gehoord.
Tevens is de heer [verdachte] gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.C. de Goeij, advocaat te Alkmaar.
Voorts zijn als getuige-deskundige B.T. [behandelcoördinator](behandelcoördinator bij de Pompestichting), [psycholoog] (psycholoog verbonden aan het PBC), [psychiater] (psychiater verbonden aan het PBC) en [medewerker Reclassering](Reclassering Nederland) gehoord.
3 Het standpunt van de TBS-instelling
De TBS-instelling heeft geadviseerd de TBS te verlengen met twee jaren.
De TBS-instelling is van mening dat de heer [verdachte] lijdt aan een waanstoornis en een narcistische persoonlijkheidsstoornis met paranoïde trekken. Gedurende zijn verblijf in de kliniek heeft de heer [verdachte] zich volledig gericht op de procedures omtrent zijn eventuele longstay-status en heeft hij niet meegewerkt aan een behandeling. De TBS-instelling is daarom van mening dat de delictgevaarlijkheid niet is verminderd. Mocht de TBS thans worden beëindigd, dan acht de TBS-instelling de kans zeer reëel dat de heer [verdachte] snel vervalt in risicovolle gedragingen met alle gevolgen van dien voor derden. Voor de komende periode zijn geen duidelijke behandeldoelen geformuleerd, omdat de heer [verdachte] niet meewerkt aan een behandeling en de TBS-instelling in afwachting is van een beslissing over een eventuele plaatsing binnen een longstay-voorziening.
Ter zitting heeft getuige-deskundige [behandelcoördinator]daaraan nog het volgende toegevoegd.
De TBS-instelling gaat uit van de diagnose die in 1994 is gesteld. Deze diagnose sluit aan bij hetgeen de instelling zelf waarneemt in de omgang met de heer [verdachte]. Het acculturatie-aspect is mede in beschouwing genomen, maar vormt onvoldoende verklaring voor het gedrag en handelen van de heer [verdachte]. De geconstateerde persoonlijkheidsstoornis staat los van zijn culturele achtergrond. De TBS-instelling hoopt dat bij een verlenging in de komende twee jaren wel kan worden gekomen tot een behandeling. De TBS-instelling heeft de heer [verdachte] niet behandeld als iemand met een longstay-status. Er is altijd geprobeerd om met hem in gesprek te gaan. Op basis van de risicotaxatie wordt de delictgevaarlijkheid van de heer [verdachte] als hoog ingeschat. De TBS-instelling acht de kans groot dat hij terugvalt in het gebruik van alcohol en dat dit, in samenhang met zijn stoornis, zal leiden tot een nieuw delict.
4 Het standpunt van de externe gedragsdeskundigen
Psychiater [psychiater] en psycholoog [psycholoog] hebben in het rapport van het PBC geconcludeerd dat de heer [verdachte] thans lijdt aan een waanstoornis van het achtervolgingstype. Ook is sprake van een narcistische dynamiek. De heer [verdachte] voldoet echter niet aan de criteria van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en gegeven de geconstateerde waanstoornis kan per definitie geen paranoïde persoonlijkheidsstoornis worden vastgesteld. Ten tijde van het indexdelict was sprake van alcoholmisbruik. Er bestaan geen aanwijzingen voor afhankelijkheid van alcohol. Psychiater [psychiater] heeft daarnaast vastgesteld dat de heer [verdachte] een kwetsbaar brein heeft, in de zin dat hij moeite heeft met het voorkomen of vroegtijdig tegengaan van de omzetting van impulsen in gedragsmatig handelen. Dit is mogelijk het gevolg van hersentrauma.
Het PBC concludeert dat bij de heer [verdachte] een tripleproblematiek verantwoordelijk was voor zijn agressieve handelingen in de aanloop van en tijdens het indexdelict. De heer [verdachte] was - vermoedelijk op grond van een kwetsbaar brein en tegen de achtergrond van een mislukte acculturatie - vervallen in misbruik van alcohol. Hierdoor werd agressiviteit niet afgeremd. Misbruik van alcohol in een context van een mislukte acculturatie kan leiden tot een paranoïde dynamiek. Hiervan kan ten tijde van het delict sprake zijn geweest. Deze paranoïde dynamiek verscherpte de agressiviteit van de heer [verdachte] die voortkwam uit de verminderde gedragsinhibities op grond van alcoholmisbruik.
Volgens beide deskundigen is de ten tijde van het indexdelict bestaande paranoïde dynamiek - die zich thans openbaart in een waanstoornis van het achtervolgingstype - op zich onvoldoende verklaring voor het agressieve handelen van de heer [verdachte] in het verleden. Daarbij hebben zij gewezen op het ontbreken van agressiviteit gedurende de gehele TBS-periode. Recidive van relationeel geweld is mogelijk bij hernieuwd gebruik van alcohol in een sociale context waarin de heer [verdachte], met zijn kwetsbare brein, opnieuw ervaart te mislukken. De deskundigen schatten de kans dat hij opnieuw contact opneemt met het slachtoffer in als miniem. De kans dat hij contact opneemt met zijn kinderen is groter, maar het is niet aannemelijk dat agressie hierbij een rol zal spelen. Zelfs indien hij een nieuwe partnerrelatie zal aangaan, achten zij het risico op relationeel geweld pas op langere termijn enigszins verhoogd. Daarbij is hernieuwd alcoholgebruik de belangrijkste risicofactor. Beiden deskundigen menen daarom dat er geen gronden zijn die de TBS met dwangverpleging rechtvaardigen. Over de vraag of de TBS dient te worden verlengd, verschillen de deskundigen echter van mening.
De psycholoog is van mening dat de conclusies over het recidiverisico geen verlenging van de TBS rechtvaardigen. Daarbij acht de psycholoog ook van belang dat alcoholmisbruik de belangrijkste factor is in de genoemde risicoverhoging op langere termijn, terwijl de heer [verdachte] goeddeels zelf verantwoordelijk gehouden kan worden voor de gevolgen van een eventueel besluit om opnieuw excessief alcohol te gebruiken. Er is immers geen sprake van alcoholafhankelijkheid.
De psychiater is van mening dat een plotselinge beëindiging van de TBS een significante impact zal hebben op de heer [verdachte]. Bij een onvoorbereide confrontatie met de maatschappij loopt hij de kans aanpassings- en acculturatieproblemen te ontwikkelen. Dit kan leiden tot ontregeling van de heer [verdachte] en vervolgens tot alcoholmisbruik, terwijl alcoholmisbruik het risico op agressiviteit op langere termijn kan verhogen. De psychiater adviseert daarom de TBS met één jaar te verlengen, in combinatie met een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. Als voorwaarde zou een opname in een forensisch psychiatrische afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis kunnen worden gesteld, met als doel resocialisatie.
Ter zitting hebben beide getuige-deskundigen daaraan nog het volgende toegevoegd.
Psychiater [psychiater] heeft aangegeven dat tijdens de observatie in het PBC geen persoonlijkheidsstoornis is waargenomen. In zijn visie is het niet mogelijk om een persoonlijkheidsstoornis te verbergen gedurende de zeven weken dat iemand ter observatie in het PBC is opgenomen. Door de heer [verdachte] gedurende maximaal één jaar in een forensisch psychiatrische afdeling te plaatsen, kan de schok van de overgang vanuit de TBS-kliniek naar de samenleving enigszins worden verzacht. De heer [verdachte] heeft dan de mogelijkheid een aantal praktische zaken regelen. Na dat jaar kan de TBS worden beëindigd.
Psycholoog [psycholoog] heeft toegelicht dat ook de culturele factor maakt dat de heer [verdachte] niet voldoet aan de kenmerken van een persoonlijkheidsstoornis. Hiermee is in het verleden onvoldoende rekening gehouden. De psycholoog is van mening dat een verlenging van de TBS niet is bedoeld voor een zachte landing, tenzij dit noodzakelijk is om het recidiverisico te beperken. Deze noodzaak ziet hij in dit geval niet. Hij acht de heer [verdachte] in staat om zelfstandig terug te keren in de maatschappij.
5 Het standpunt van de Reclassering
Ter zitting heeft getuige-deskundige [medewerker Reclassering]van Reclassering Nederland een toelichting gegeven. Hij heeft nog geen onderzoek kunnen doen naar de voorwaarden waaronder de dwangverpleging zou kunnen worden beëindigd. In Wolfheze is een kliniek gevestigd die gespecialiseerd is in acculturatieproblematiek. Het is echter niet mogelijk om in een forensisch psychiatrische afdeling van een kliniek te verblijven zonder behandeld te worden. Alleen begeleiding door de Reclassering lijkt hem op het eerste gezicht onvoldoende. Hij kan op dit moment niet beoordelen of het nodig is de heer [verdachte] te begeleiden in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de TBS.
6 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie hecht meer waarde aan het advies van de deskundigen verbonden aan het PBC dan aan het advies van de TBS-instelling. De deskundigen verbonden aan het PBC zijn het meest onafhankelijk. Verder heeft de TBS-instelling geen nieuw onderzoek verricht, maar zich op het standpunt gesteld dat de in 1994 vastgestelde stoornis onveranderd is gebleven. De deskundigen verbonden aan het PBC hebben een zeer uitvoerig onderzoek verricht, waaraan de heer [verdachte] heeft meegewerkt. Ten slotte sluit de manier waarop het onderzoek is verricht aan bij hetgeen het gerechtshof Arnhem in 2008 heeft overwogen, namelijk dat de transculturele aspecten beter moeten worden belicht. Uitgaande van het advies van de deskundigen verbonden aan het PBC was ten tijde van het indexdelict sprake van een paranoïde dynamiek, die inmiddels is verworden tot een waanstoornis. Deze paranoïde dynamiek verscherpte de agressie van de heer [verdachte], die weer voortkwam uit verminderde gedragsinhibities door alcoholmisbruik. De thans gediagnosticeerde waanstoornis was ten tijde van het indexdelict echter nog niet aanwezig. De officier van justitie is daarom van mening dat deze stoornis geen basis kan zijn voor een verlenging van de TBS. Verder is het recidivegevaar voor relationeel geweld pas op langere termijn enigszins verhoogd, terwijl het gevaar voor agressie in het algemeen laag is. Het geconstateerde (lage) recidivegevaar rechtvaardigt naar haar mening niet de verlenging van de TBS, ook niet in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. De officier van justitie heeft daarom verzocht de vordering tot verlenging van de TBS af te wijzen.
7 Het standpunt van de verdediging
De heer [verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij zich voor 90 procent kan vinden in het rapport van het PBC. Hij is het echter niet eens met het advies van psychiater [psychiater] om de TBS met één jaar te verlengen en daarbij de verpleging voorwaardelijk te beëindigen. Hij wil in de toekomst terugkeren naar Marokko. Daarbij wil hij wel begeleid worden, maar dan in een vrijwillig kader en niet in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging.
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie. Op basis van het wettelijk criterium en het rapport van het PBC is het niet mogelijk tot een verlenging van de TBS te komen. De heer [verdachte] voldoet ook niet aan de criteria voor plaatsing in een forensisch psychiatrisch centrum. Hij wil zo snel mogelijk naar Marokko. Hierbij heeft hij hulp nodig, maar die hulp kan ook op een andere wijze worden geboden.
8 De beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de TBS slechts kan worden verlengd, indien is voldaan aan het gevaarscriterium. Dit houdt in dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging van de TBS eist. Het (recidive)gevaar dient voort te vloeien uit een psychische stoornis, die aanwezig was ten tijde van het delict waarvoor de TBS is opgelegd.
Ten behoeve van de beoordeling van de vordering tot verlenging van de TBS beschikt de rechtbank over recente adviezen van de TBS-instelling enerzijds en van het PBC, opgesteld door psycholoog [psycholoog] en psychiater [psychiater], anderzijds. De adviezen zijn met elkaar in tegenspraak waar het gaat om de diagnose en de vraag of sprake is van recidivegevaar. De rechtbank zal daarom een keuze moeten maken tussen beide adviezen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat meer waarde dient te worden gehecht aan het advies van het PBC. Dit advies beschouwt de rechtbank als het meest onafhankelijk. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de deskundigen verbonden aan het PBC niet zijn uitgegaan van het advies van het PBC uit 1994, maar dat zij de heer [verdachte] opnieuw hebben onderzocht. Voorts acht de rechtbank van belang dat dit onderzoek is gebaseerd op de meest recente inzichten. Voorts stelt de rechtbank vast dat het PBC-onderzoek, dankzij het feit dat de heer [verdachte] aan dit onderzoek heeft meegewerkt, uitvoerig is geweest. Beide deskundigen hebben een aantal malen uitgebreid met de heer [verdachte] gesproken. Verder is zijn gedrag gedurende de opname in het PBC intensief geobserveerd. Ter zitting heeft psychiater [psychiater] toegelicht dat het niet mogelijk is het bestaan van een psychische stoornis te verbergen tijdens de gehele observatieperiode. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het advies van psychiater [psychiater] en psycholoog [psycholoog] van het PBC als uitgangspunt nemen.
Uit het advies van het PBC leidt de rechtbank af dat thans geen sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Nu ervan moet worden uitgegaan dat een persoonlijkheidsstoornis zonder behandeling niet kan verdwijnen en vaststaat dat gedurende de gehele TBS-periode geen behandeling heeft plaatsgevonden, moet naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat ook ten tijde van het delict geen persoonlijkheidsstoornis aanwezig is geweest. Deze conclusie wordt onderschreven door psycholoog [psycholoog], die constateert dat in 1994 ten onrechte een persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld, terwijl ook psychiater [psychiater] concludeert dat de heer [verdachte] niet voldoet aan de kenmerken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en er evenmin een paranoïde persoonlijkheidsstoornis kan worden vastgesteld. Nu geen sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en hiervan ook ten tijde van het delict geen sprake is geweest, kan een verlenging van de TBS niet worden gebaseerd op het bestaan van een dergelijke stoornis.
Beide deskundigen hebben vastgesteld dat de heer [verdachte] thans lijdt aan een waanstoornis van het achtervolgingstype. Ten tijde van het delict waarvoor de TBS is opgelegd, was deze stoornis volgens de deskundigen echter niet aanwezig. Destijds was slechts sprake van een paranoïde dynamiek, die zich eerst gedurende de TBS-periode heeft ontwikkeld tot een waanstoornis. Met de officier van justitie is de rechtbank daarom van oordeel dat de thans aanwezige waanstoornis, ongeacht of deze stoornis recidivegevaar met zich brengt, niet ten grondslag kan worden gelegd aan een verlenging van de TBS. Het recidivegevaar dient immers het gevolg te zijn van een psychische stoornis die ten tijde van het delict aanwezig was.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Het recidivegevaar wordt door de deskundigen van het PBC als laag ingeschat. Zelfs indien de heer [verdachte] een nieuwe partnerrelatie aangaat, is het risico op relationeel geweld naar hun mening pas op langere termijn enigszins verhoogd. Het recidivegevaar hangt volgens de deskundigen bovendien vooral samen met een eventueel hernieuwd alcoholmisbruik, en dus niet met de geconstateerde waanstoornis. De rechtbank is van oordeel dat een dusdanig beperkt recidivegevaar een verlenging van de TBS niet rechtvaardigt.
De rechtbank deelt de zorgen van psychiater [psychiater] over de schok van een plotselinge overgang vanuit de TBS-kliniek naar de samenleving. Na zo lange tijd in instellingen te hebben doorgebracht, kan worden verwacht dat de heer [verdachte] moeite zal hebben zich zonder begeleiding te handhaven in de maatschappij, ongeacht of dit de Nederlandse of de Marokkaanse zal zijn. Vanuit die optiek acht de rechtbank enige vorm van nazorg gewenst. Nu niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een verlenging van de TBS, kan dergelijke nazorg echter niet in het kader van de TBS worden geboden. Tijdens de zitting heeft de heer [verdachte] gezegd begeleiding nodig te hebben en deze ook te zullen aanvaarden. De rechtbank spreekt de hoop uit dat de heer [verdachte] inderdaad zelf hulp zal zoeken bij zijn terugkeer in de maatschappij.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot verlenging van de TBS dient te worden afgewezen.
9 Toepasselijke wetsartikelen
De beslissing berust op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.
10 De beslissing
De rechtbank wijst de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling af.
Deze beslissing is gegeven door mr. Kok, voorzitter, mr. De Graaf en mr. Ebben, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Van Rijs en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 maart 2009.