ECLI:NL:RBBRE:2009:BI0187

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
5 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/2980
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. van Duijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en de status van een bedrijfswoning met bedrijfsruimte als één goed

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 5 maart 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een V.O.F. en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrek van omzetbelasting. De belanghebbende, een V.O.F., had een bedrijfswoning met bedrijfsruimte gebouwd en verzocht om teruggave van omzetbelasting over de bouwkosten. De inspecteur had de teruggave geweigerd, omdat hij van mening was dat het bedrijfsgedeelte zelfstandig bruikbaar was en daarom niet samen met het woongedeelte als één goed kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat het bedrijfsgedeelte, indien bouwkundig gescheiden van het woongedeelte, niet als zelfstandig goed kon worden beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van de V.O.F. gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en verleende een teruggave van € 22.161. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 402,50. De rechtbank concludeerde dat de onroerende zaak als één geheel moet worden gezien voor de heffing van omzetbelasting, en dat de inspecteur niet had aangetoond dat de bedrijfsruimte zelfstandig bruikbaar was. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de kwalificatie van onroerende zaken in het belastingrecht.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/2980
Uitspraakdatum: 5 maart 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
V.O.F. [belanghebbende], gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 6 juni 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking op het verzoek om teruggave van omzetbelasting betreffende het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2009 te [woonplaats]. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur. De zaken met procedurenummers 08/2979 en 08/2980 zijn gelijktijdig behandeld.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de teruggaafbeschikking;
- verleent teruggaaf tot een bedrag van € 22.161;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 402,50, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden.
2. Gronden
2.1. In 2006 is belanghebbende gestart met de bouw van een bedrijfswoning met bedrijfsruimte (hierna: de onroerende zaak), welke in het onderhavige jaar gereed is gekomen. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van alle omzetbelasting ter zake van de in het onderhavige jaar gemaakte bouwkosten (voorbelasting) betreffende het woongedeelte van de onroerende zaak.
2.2. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de onroerende zaak één bouwwerk dat voor de heffing van omzetbelasting één goed vormt. Dat de onroerende zaak juridisch is gesplitst, is gesteld noch aannemelijk gemaakt. De onroerende zaak bestaat voor 75% uit een woongedeelte en voor 25% uit een bedrijfsgedeelte. Het bedrijfsgedeelte bestaat uit een gang waarop uitkomen een kantoorruimte, een oculeerruimte en een garage voor de stalling van de bedrijfsauto. De inspecteur heeft gesteld dat door een relatief eenvoudige ingreep, hetgeen belanghebbende overigens heeft weersproken, twee zelfstandig bruikbare gedeelten, een woning en een bedrijfsruimte, ontstaan. Die ingreep bestaat uit het dichtmaken van het deurkozijn tussen het woongedeelte en de gang van de bedrijfsruimte. De rechtbank volgt de inspecteur niet in dat betoog. Het bedrijfsgedeelte bestaat na de door de inspecteur voorgestane ingreep uit de kantoorruimte, de oculeerruimte, een binnengang die toegang geeft tot de twee betreffende ruimten en de garage. Het bedrijfsgedeelte heeft geen zelfstandige ingang; het zou na de ingreep alleen toegankelijk zijn via de garage waarin zich een grote roldeur bevindt. De gang, met de daaraan gelegen kantoorruimte en oculeerruimte, zijn dan op hun beurt alleen bereikbaar vanuit de garage. De bedrijfsruimte beschikt over geen enkele sanitaire voorziening. In deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de bedrijfsruimte een goed is dat qua functionele indeling geschikt is voor zelfstandig gebruik.
2.3. In dat geval is tussen partijen niet in geschil dat het bedrag (€) van de teruggavebeschikking als volgt moet worden berekend:
Teruggave volgens aangifte 5.718
Bij: extra voorbelasting 75% van € 26.219 = 19.664
Subtotaal 25.382
Af: verschuldigd wegens privé-gebruik woning 3.504
Reeds begrepen in de aangifte 283
3.221
Bedrag van de teruggave 22.161
2.4. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
2.5. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322, maal 1 wegens het aantal samenhangende zaken en een wegingsfactor 1). Overige kosten die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen zijn gesteld noch gebleken. Met betrekking tot de zaken 08/2979 en 08/2980 gaat de rechtbank ervan uit dat het twee samenhangende zaken zijn in de zin van artikel 3 van het Besluit en zal de rechtbank in ieder van deze zaken een proceskostenvergoeding toekennen van € 402,50 (€ 805 gedeeld door twee zaken waarin belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld).
Deze uitspraak is gedaan op 5 maart 2009 door mr. N. van Duijn, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.