ECLI:NL:RBBRE:2009:BI9293

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
18 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
811190-08 en 626528-08 [P
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kooijman
  • A. Hopmans
  • J. Kneepkens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het in vereniging afleveren van MDMA-pillen met compensatie in de strafmaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 18 juni 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij de levering van een grote hoeveelheid pillen, waarvan een deel MDMA bevatte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten op 5 augustus 2008 in Oisterwijk 4763 pillen hebben verkocht en/of vervoerd, die een beperkte hoeveelheid MDMA en een significant percentage mCPP bevatten. De officier van justitie baseerde de betrokkenheid van de verdachte op tapgesprekken, maar de verdediging betwistte deze betrokkenheid en stelde dat de gesprekken over hennep gingen. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de verkoop van de pillen. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er mCPP in de pillen zat, en sprak hem vrij van dat onderdeel van de tenlastelegging. De rechtbank hield rekening met de geringe hoeveelheid MDMA in de pillen bij de strafoplegging. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 137 dagen, waarbij de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht, en een werkstraf van 60 uren werd opgelegd. De rechtbank benadrukte dat de strafmaat in overeenstemming moest zijn met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 811190-08 en 626528-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 juni 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. Woodrow, advocaat te Tilburg
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 juni 2009, waarbij de officier van justitie, mr. De Hollander, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(t.a.v. parketnummer 626528-08)
hij samen met anderen 16,9 kg hennep voorhanden heeft gehad.
(t.a.v. parketnummer 811190-08)
Feit 1: hij samen met anderen 4763 pillen bevattende mCPP en/of MDMA heeft verkocht en/of vervoerd dan wel voorhanden heeft gehad;
Feit 2: hij 2622 gr henneptoppen, 72 gr hennep en 5440 gr hennepafval voorhanden heeft gehad;
Feit 3: hij 48 gram amfetamine voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen 4763 MDMA pillen heeft verkocht. Zij baseert zich daarbij op de verklaringen afgelegd door de medeverdachten alsmede de tapgesprekken. Het NFI heeft de pillen onderzocht en heeft een beperkt gehalte MDMA gevonden in de pillen. Het gehalte is echter ondergeschikt omdat verdachte tot doel had om MDMA pillen te leveren. Verdachte is de initiatiefnemer geweest omdat hij de koper en verkoper met elkaar in contact heeft gebracht. Verdachte dient vrijgesproken te worden voor (feit 3) het voorhanden hebben van 48 gram amfetamine. Beide hennepzaken (feit 2 en het feit onder parketnummer 626528-08) kunnen wettig en overtuigend bewezen worden gelet het proces-verbaal van aantreffen van de hennep, de positieve testresultaten en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van feit 1 niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte heeft niet bemiddeld bij de verkoop van de MDMA-pillen. De tapgesprekken gaan over de prijsonderhandeling van hennep. Daarnaast dient verdachte gelet op de uitslag van het NFI onderzoek integraal vrijgesproken te worden. Ook een veroordeling voor de mCPP in de pillen is niet mogelijk gelet op de beslissing van de rechtbank in een eerder vonnis in de zaak van medeverdachte [mededader 1]. Ten aanzien van
feit 2 en het feit onder parketnummer 626528-08 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging is net als de officier van justitie van mening dat verdachte van het voorhanden hebben van 48 gram amfetamine (feit 3) vrijgesproken moet worden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
t.a.v. parketnummer 626528-08:
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- het proces-verbaal van bevindingen ;
- het proces-verbaal van onderzoek naar de hennep ;
t.a.v. parketnummer 811190-08:
Feit 1:
Op 5 augustus 2008 wordt omstreeks 23.00 uur op de rijksweg A2 ter hoogte van de gemeente Boxtel in een Volkswagen met drie inzittenden waaronder medeverdachte [mededader 1], een witte plastic zak aangetroffen met daarin blauwe pillen met een dolfijnlogo. Uit onderzoek bleek dat het in totaal om ongeveer 4763 pillen ging. De pillen zijn door het NFI onderzocht. Uit dat onderzoek komt naar voren dat de tabletten circa 0,2 % MDMA bevatten en circa 11% mCPP.
De betrokkenheid van verdachte en medeverdachte [mededader 2] bij de levering en het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid pillen wordt door de officier van justitie (mede) gebaseerd op tapgesprekken. De verdediging heeft aangevoerd dat de door verdachte gevoerde gesprekken over hennep zouden gaan. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Op basis van de tapgesprekken stelt de rechtbank de volgende gang van zaken vast.
Op 2 augustus 2008 wordt medeverdachte [mededader 3] gebeld door medeverdachte [mededader 1] die hem doorverbindt met een persoon (hierna NN) die hem vraagt of hij tabletten kan regelen. [mededader 3] kan daaraan niet voldoen en het gesprek eindigt met de afspraak dat ze elkaar nog zullen bellen. Op 5 augustus om 15:34 wordt [mededader 3] weer gebeld door [mededader 1] die vraagt of [mededader 3] hem kan helpen als hij naar [mededader 3] toekomt. Tegen NN die dan aan de lijn komt, zegt [mededader 3] dat dat kan. Direct daarna (15:35) belt [mededader 3] met verdachte en als deze niet opneemt, belt [mededader 3] weer terug naar NN en vertelt hem dat hij even een vriend aan het bellen is en nog terug zal bellen. Om 15:50 uur heeft [mededader 3] wel contact met verdachte en zegt hem dat hij verdachte snel nodig heeft. Er wordt een afspraak gemaakt tussen hen beiden. Wanneer daarna om 15:56 NN weer belt, zegt [mededader 3] dat hij over 20 à 30 minuten meer weet omdat die jongen nu onderweg is naar hem. Op de vraag van [mededader 3] om hoeveel stuks het gaat, zegt NN 4000. Daarna is er (16:07) weer contact tussen [mededader 3] en verdachte over de afspraak. Verdachte zegt dat hij [mededader 3] zo ziet. Om 16:08 belt NN weer naar [mededader 3] . In dat gesprek vraagt [mededader 3] nogmaals hoeveel het aantal was. NN zegt dan 4. [mededader 3] zegt dan dat “hij” er bijna is en dat hij zal vragen of het mogelijk is. Die “hij” heeft ze. [mededader 3] zegt dan dat het meestal meer is. Direct daarna (16:10) belt NN weer. NN vraagt dan onder andere of het meer moet zijn dan 4000. [mededader 3] zegt dan dat de jongen er elk moment kan zijn. Om 16:40 bellen [mededader 3] en verdachte met elkaar. Verdachte zal naar de kaasbol komen waar [mededader 3] staat. Uit het verslag van de observaties die zijn gevoerd blijkt vervolgens dat ter hoogte van de kaasbol een BMW stopt en dat [mededader 3] daarin stapt. Verdachte heeft verklaard dat hij [mededader 3] daar heeft ontmoet. Na deze ontmoeting belt [mededader 3] om 16:43 naar NN en zegt hem dat het pas vanaf 10 gaat. Volgens NN heeft het dan geen zin.
’s Avonds (21:34) belt verdachte naar [mededader 3] en zegt dat er nu een jongen bij hem is die precies heeft meegenomen wat zij vroegen. Direct daarna (21:35) belt [mededader 3] naar NN en krijgt [mededader 1] aan de lijn. [mededader 3] zegt dat hij nu 4000 heeft. [mededader 1] zegt dan terug te rijden vanaf Amsterdam. [mededader 3] belt daarna om 21:40 naar verdachte en zegt dat ze op de terugweg zijn van Amsterdam en dat ze over 10 à 15 minuten bij het station in Tilburg kunnen zijn. Verdachte zegt dat hij “ze” heeft liggen. In een gesprek tussen hen van 21:52 wordt afgesproken dat ze elkaar bij de kaasbol ontmoeten. Volgens het verslag van het observatieteam en de verklaring van verdachte hebben [mededader 3] en verdachte elkaar daarna getroffen en is [mededader 3] als passagier bij verdachte ingestapt. Volgens dat verslag, de verklaring van verdachte en de verklaring van medeverdachte [mededader 1] , is [mededader 3] bij het station in de auto gestapt (22:09) waarna zij een auto zijn gevolgd die voor hen reed. Volgens het verslag van het observatieteam en de verklaring van [mededader 1] zijn zij vervolgens naar een woning in Oisterwijk gereden waar [mededader 1] een zak met pillen in ontvangst heeft genomen. Tijdens die rit belt [mededader 3] (22:20) naar verdachte en zegt hem dat hij het vast moet klaar leggen.
Uit vorenstaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank zonder de geringste twijfel dat nadat [mededader 3] gebeld was door een persoon die 4000 stuks tabletten wilde hebben, [mededader 3] contact heeft gezocht met verdachte met de vraag of verdachte dat kon regelen. Nadat eerst is besproken dat het alleen een hoeveelheid van 10 kan zijn, wordt uiteindelijk besproken dat er toch 4000 kunnen worden geleverd. Die levering vindt dan uiteindelijk plaats vanuit een woning in Oisterwijk. Gelet op de betrokkenheid van verdachte bij deze gesprekken en bij het vervoer van [mededader 3] naar de plaats waar hij [mededader 1] zou ontmoeten, is er sprake van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [mededader 3] bij de aflevering van deze pillen, dat sprake is van het samen en in vereniging afleveren daarvan.
Niet uit te sluiten valt dat een deel van de gesprekken tussen verdachte en [mededader 3] ook over andere verdovende middelen gaan, maar gelet op de onderlinge samenhang van de hiervoor weergegeven gesprekken en gebeurtenissen, zijn die gesprekken dan gevoerd naast de gesprekken over de tabletten. Aan de verklaring van [mededader 3] ter zake afgelegd bij de rechter-commissaris, hecht de rechtbank in het licht van die gesprekken en gebeurtenissen, geen geloof. Anders dan de raadsman van verdachte heeft aangevoerd, voert de omstandigheid dat de onderhavige pillen slechts een -zeer- geringe hoeveelheid MDMA bevatten niet tot het oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 als eerste tenlastegelegde. Tenlastegelegd en bewezen is immers dat de pillen MDMA bevatten. Ook uit de verbodsbepaling van artikel 2, onder B, van de Opiumwet volgt niet dat voor overtreding van deze bepaling een bepaalde minimale hoeveelheid is vereist.
Wat het onder 1 als tweede tenlastegelegde betreft, is de vraag of verdachte heeft geweten dat zich in die tabletten mCPP bevond. Dat verdachte dit wist, blijkt uit geen van de bewijsmiddelen. Dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich in de tabletten mCPP zou bevinden en die kans op de koop heeft toegenomen, acht de rechtbank evenmin bewezen. Weliswaar is het een feit van algemene bekendheid dat bij de vervaardiging van XTC-pillen vulmiddel wordt gebruikt, doch de aard daarvan is wisselend. Er zijn geen gegevens bekend omtrent de mate waarin mCPP wordt gebruikt, zodat over de aanmerkelijkheid van de kans dat er mCPP in deze tabletten zat, geen oordeel kan worden gegeven. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 als tweede ten laste gelegde.
Feit 2:
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ;
- het verslag van binnentreden in de woning Marengostraat 11 te Tilburg tevens kennisgeving van inbeslagneming;
- het proces-verbaal van bevindingen terzake indicatief testen verdovende middelen .
Feit 3:
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte 48 gram amfetamine voorhanden heeft gehad en zal verdachte daarvan vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
t.a.v. parketnummer 626528-08:
op 18 maart 2008 te Tilburg tezamen en in vereniging met een
anderen, opzettelijk heeft
bewerkt en vervoerd, een hoeveelheid van ongeveer 16,9
kilogram gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
t.a.v. parketnummer 811190-08:
Feit 1:
op 05 augustus 2008 te Oisterwijk, tezamen en in vereniging anderen,
opzettelijk heeft ongeveer 1715 gram (4763 pillen), van een
materiaal bevattende MDMA zijnde MDMA een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
Feit 2:
op 18 augustus 2008 te Tilburg,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2622 gram henneptoppen en
ongeveer 72 gram hennep en/of ongeveer 5440 gram zgn. hennepafval,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft daarbij in vergelijking met de straffen die in de zaken van medeverdachten zijn opgelegd rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte degene is geweest die de kopende en verkopende partij met elkaar in contact heeft gebracht. In die zin is verdachte volgens de officier van justitie te beschouwen als initiatiefnemer. Om die reden heeft de officier van justitie een zwaardere straf geëist.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 811190-08
gewezen op de beperkte betrokkenheid van verdachte bij dit strafbare feit. Daarnaast is gewezen op de geringe hoeveelheid werkzame stof in de pillen afgezet tegen de richtlijnen die voor dergelijke hoeveelheden gelden. Daarnaast heeft de verdediging gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, verzocht om hem niet alsnog een aanvullende gevangenisstraf op te leggen. Voor het overige heeft de verdediging zich niet over de strafoplegging uitgelaten.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bewerken, vervoeren (t.a.v. het feit onder parketnummer 626528-08) en aanwezig (t.a.v. feit 2 onder parketnummer 811190-08) hebben van een grote hoeveelheid softdrugs. Softdrugs kan bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat de verstrekking van softdrugs aan banden is gelegd. Door de handelwijze van verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist. Gelet op de straftoemetingsrichtlijnen en de omstandigheden van het geval geldt voor de onderhavige feiten een taakstraf van 220 uur.
Het totale gehalte aan MDMA dat in de pillen is aangetroffen, bedraagt in totaal 3.43 gram (1715 gram x 0,2%). Een hoeveelheid die, als die in een massa en niet verdeeld over 4763 pillen bij verdachte zou zijn aangetroffen, slechts tot een geringe straf zou hebben geleid. Dat verdachte wellicht de intentie had om pillen te verkopen die meer MDMA hadden moeten bevatten, kan niet tot zodanige verzwaring leiden dat de straf moet worden opgelegd die past bij het geval dat er sprake was van een grotere, voor XTC tabletten meer gebruikelijke hoeveelheid MDMA in die tabletten. Met het oogmerk van verdachte bij de verkoop van de pillen zal de rechtbank slechts als bijkomende omstandigheid rekening houden. Indien dit feit alleen aan verdachte zou zijn ten laste gelegd, zou gelet op de rol van verdachte daarvoor een werkstraf van 60 uur of het equivalent daarvan in gevangenisstraf zijn opgelegd. Op die wijze zal de rechtbank dit onderdeel in de strafmaat verwerken. Zij realiseert zich dat zij daarmee qua strafhoogte afwijkt van de straf die ter zake van dit onderdeel aan mededaders is opgelegd, maar toen tegen hen vonnis werd gewezen, had de rechtbank niet de beschikking over het thans voorhanden zijnde rapport van het NFI.
Gelet op de ernst van de feiten, de rol van verdachte, de overige omstandigheden en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het equivalent van het totaal aan werkstraf als gevangenisstraf opgelegd dient te worden. Aangezien verdachte 137 dagen in voorarrest heeft doorgebracht kan naar het oordeel van de rechtbank worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 47, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 2, 3, 10, 11, 13 en 14 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 811190-08 tenlastegelegde feit 3;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
onder parketnummer 626528-08:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
onder parketnummer 811190-08:
feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 137 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Hopmans en mr. Kneepkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Riel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 juni 2009.
Mr. Kneepkens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
onder parketnummer 626528-08
hij op of omstreeks 18 maart 2008 te Tilburg tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of
bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft
gehad (in een personenauto) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 16,9
kilogram gram hennep , althans een groot aantal hennepplanten en/of delen
daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van
die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
onder parketnummer 811190-08:
1.
hij op of omstreeks 05 augustus 2008 te Tilburg en/of te Oisterwijk, althans
in het arrondissement Breda, in elk geval in de provincie Noord-Brabant,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 1715 gram (4763 pillen), in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende en/of hoeveelheid van een materiaal bevattend MDMA en/of
MDA en/of MDEA en/of N-ethylMDA,
zijnde (telkens) MDMA en/of MDA en/of MDEA en/of N-ethylMDA, een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en/of
hij, op of omstreeks 05 augustus 2008 te Tilburg en/of te Oisterwijk, althans
in het arrondissement Breda, in elk geval in de provincie Noord-Brabant,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
(al dan niet) opzettelijk een of meerdere geneesmiddel(en), te weten (ongeveer
4763 pillen bevattende) metachloorphenylpiperazine (mCPP),
waarvoor geen handelsvergunning gold,
in voorraad heeft gehad;
art 40 lid 2 Geneesmiddelenwet
art 1 sub 1º Wet op de Economische Delicten
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 18 augustus 2008 te Tilburg,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2622 gram henneptoppen en/of
ongeveer 72 gram hennep en/of ongeveer 5440 gram zgn. hennepafval,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 18 augustus 2008 te Tilburg,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 48 gram,in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet