ECLI:NL:RBBRE:2009:BI9333

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
18 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
700329-08 (P)
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Hopmans
  • A. Kooijman
  • J. Kneepkens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 na verkeersongeval met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 18 juni 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 13 maart 2008. De verdachte, bestuurster van een Volkswagen, verleende geen voorrang aan twee bromfietsers op de Bredaseweg in Tilburg, wat resulteerde in een aanrijding waarbij één bromfietser om het leven kwam en de andere zwaar gewond raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van de aanrijding niet voldoende oplettend was, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft de verdediging gevolgd in de stelling dat de verdachte handelde vanuit een situatie van overmacht, waarbij zij probeerde een gevaarlijke verkeerssituatie te vermijden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar verklaarde wel dat zij artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 had overtreden door geen voorrang te verlenen. De rechtbank legde een werkstraf van 60 uren op en een rijontzegging van 6 maanden. De uitspraak benadrukt de complexiteit van verkeerssituaties en de beoordeling van schuld in het verkeer, waarbij niet alleen de gevolgen van de handelingen van de verdachte, maar ook de omstandigheden waaronder deze handelingen plaatsvonden, in aanmerking worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 700329-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 juni 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. Keller, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 juni 2009, waarbij de officier van justitie, mr. De Hollander, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
met haar auto een ongeval met een tweetal bromscooters heeft veroorzaakt waarbij een ander is omgekomen en een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen danwel geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersbord wat een gebod inhoudt.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de politie en de verklaringen van de getuigen en verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van hetgeen primair ten laste is gelegd. De raadsman wijst op de situatie ter plaatse en de omstandigheid dat verdachte goed om zich heen heeft gekeken. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman er zich op beroepen dat verdachte op het moment van afslaan is geconfronteerd met twee met elkaar confronterende belangen en zij heeft gehandeld vanuit overmacht dan wel verontschuldigbare onmacht op grond waarvan zij niet strafbaar kan worden geacht aan de verkeersovertreding. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsgevolgen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WvW). Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad valt in zijn algemeenheid niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezen-verklaring van schuld in de zin van artikel 6 WvW. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Voor wat betreft die factoren is het volgende van belang. Verdachte heeft verklaard dat zij op 13 maart 2008 op de Bredaseweg linksaf de Bleukweg in wilde slaan. Op dat moment was er op de Bredaseweg filevorming op de zich in tegengestelde richting van verdachte bevindende rijbaan. Op enig moment ontstond er een opening tussen de auto’s en verdachte gaf gas om de kruising over te kunnen gaan. Daarbij is verdachte eerst tussen de auto’s doorgereden, daarna langzaam het tussenstuk opgereden en heeft ze vervolgens na het passeren van de haaientanden opgetrokken. Verdachte heeft aangegeven dat zij, toen zij op het tussenstuk was, heeft gekeken of er zich verkeer op het fietspad bevond maar zij heeft geen verkeer waargenomen. Vervolgens hoorde zij een klap, zag een man over haar motorkap vliegen en zag nadat zij uit haar auto was gestapt dat zij een tweetal (brom)scooters had aangereden.
Ter zitting zijn foto’s getoond. Deze foto’s maken deel uit van het aanvullende proces-verbaal van de politie van 29 mei 2008. Uit het proces-verbaal blijkt dat de bestuurster van de Volkswagen over de Bredaseweg reed, vanuit Tilburg richting van Breda. Zij volgde hierbij de rechterrijstrook van de Bredaseweg. De bestuurder van de Aprilia bromfiets reed eveneens over de Bredaseweg in de richting van Breda. Hij volgde hierbij het voor hem verplichte fiets/bromfietspad. De bestuurder van de Peugeot bromfiets reed eveneens over de Bredaseweg, komende uit Breda richting van Tilburg. Hij volgde hierbij het voor hem verplichte fiets/bromfietspad. Gekomen ter hoogte van de kruising met de Bleukweg sloeg de bestuurster van de Volkswagen linksaf in de richting van de Bleukweg. Om de Bleukweg op te kunnen rijden moest zij eerst het fiets/bromfietspad kruisen. Bij het oprijden van de Bleukweg werd door haar geen voorrang verleend aan bestuurders op de kruisende weg, het fiets/bromfietspad. Toen zij zich juist met de voorzijde van haar voertuig op het fiets/bromfietspad bevond werd respectievelijk de linker- en rechtervoorzijde van het voertuig nagenoeg gelijktijdig aangereden door de beide bromfietsen.
Uit het proces-verbaal blijkt eveneens dat de kruising van de Bleukweg en de Bredaseweg wordt aangeduid als voorrangskruising. Het verkeer dat vanaf de Bredaseweg het verplichte fiets/bromfietspad wil kruisen moet voorrang verlenen aan de fietsers/bromfietsers op het verplichte fiets/bromfietspad. Dit fiets/bromfietspad werd aangeduid door bord model G12a van de bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (hierna: RVV). Op de foto’s is te zien dat in de rijrichting van verdachte verkeersborden, volgens model B6 van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, en op het wegdek aan de zijde van de Bredaseweg en aan de zijde van de Bleukweg haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, zijn geplaatst.
Ten gevolge van het verkeersongeval hebben de bromfietsen van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zware schade opgelopen. Slachtoffer [slachtoffer 2] heeft ten gevolge van het verkeersongeval een bovenbeen- en polsbreuk opgelopen. Slachtoffer [slachtoffer 1] is ten gevolge van het verkeersongeval overleden.
Uit de hiervoor aangehaalde stukken maakt de rechtbank op dat verdachte ten gevolge van een verkeersfout een verkeersongeval met zeer ernstige gevolgen heeft veroorzaakt. Verdachte heeft geen voorrang verleend. Dit verwijt is aan verdachte toe te rekenen. Er is daarbij sprake geweest van onvoldoende oplettendheid aan de kant van verdachte. Echter uit de enkele omstandigheid dat verdachte in de hiervoor aangenomen omstandigheden de beide bromfietsers aan wie zij voorrang diende te verlenen niet heeft gezien hoewel deze voor haar wel waarneembaar moeten zijn geweest en verdachte daarop haar rijgedrag had moeten aanpassen, volgt niet, zoals primair ten laste is gelegd, dat verdachte zich in aanzienlijke mate onvoorzichtig, onachtzaam, onnadenkend, of ondeskundig heeft gedragen. Er zijn in het dossier geen of onvoldoende aanwijzingen te vinden dat de weergave van verdachte, met name t.a.v. het kijken naar verkeer op het fietspad, niet juist zou zijn. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat door de schuld van verdachte een ongeval is veroorzaakt waarbij een ander zwaar lichamelijk letstel heeft opgelopen. Zij zal haar dan ook van het primaire feit vrijspreken. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte artikel 62 jo bord B6 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 heeft overtreden.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair
zij op 13 maart 2008 in de gemeente Tilburg als bestuurster van
een motorvoertuig (personenauto, Volkswagen) op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Bredaseweg, ter plaatse waar zich, gezien haar,
verdachte's, rijrichting, langs de "linkerzijde" van de hoofdrijbaan van die
weg, parallel aan die weg, die Bredaseweg, een door een grasberm gescheiden
van de hoofdrijbaan van die weg, die Bredaseweg, een, middels het verkeersbord
G-12a van de Bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990
aangeduid, "verplicht fiets/bromfietspad" bevond (welk fiets/bromfietspad
bestond uit een rijbaan bestemd voor het verkeer in beide richtingen),
terwijl op die weg, die Bredaseweg, op een, ongeveer 4,70 meter brede,
doorsteek, gelegen tussen de hoofdrijbaan van die weg, die Bredaseweg en
voormeld "fiets/bromfietspad", een verkeersbord B-6 van de Bijlage I van het
Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 was geplaatst, aanduidende:
"verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg", geen gevolg heeft
gegeven aan dat verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers:
- de bestuurder van een op dat fiets/bromfiets pad rijdende bromfiets
Aprilia, bestuurd door: [slachtoffer 2] en
- de bestuurder van een op dat fiets/bromfietspad rijdende bromfiets
Peugeot, bestuurd door: [slachtoffer 1] niet in staat heeft gesteld ongehinderd hun weg te vervolgen,
waarbij die genoemde bestuurder: [slachtoffer 1] werd gedood en schade aan goederen is ontstaan
en waarbij aan die genoemde bestuurder: [slachtoffer 2] letsel werd toegebracht en schade aan goederen is ontstaan;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit overmacht dan wel dat er sprake was van afwezigheid van alle schuld vanwege conflicterende belangen. Deze belangen bestonden uit het zich zo spoedig mogelijk verwijderen van de Bredaseweg ter voorkoming van hinder en ongevallen met de drukke verkeersstroom op de Bredaseweg en anderzijds het moeten oversteken van het fietspad tussen de Bredaseweg en de Bleukweg. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. Zo al gezegd kan worden dat de keuze die verdachte heeft gemaakt, de juiste is geweest, de rechtbank laat dat in het midden, geldt dat er in de situatie ter plaatse naar het oordeel van de rechtbank voldoende ruimte was om de auto voor het fietspad weg te zetten zodat aan beide voormelde belangen tegemoet kon worden gekomen. Op dezelfde grond dient ook het beroep op –naar de rechtbank begrijpt- AVAS te worden verworpen.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis alsmede een rijontzegging voor de duur van 12 maanden. De officier van justitie heeft daarbij enerzijds rekening gehouden met de ernst van het verkeersongeval en de positie van het slachtoffer [slachtoffer 2] en de nabestaanden van slachtoffer [slachtoffer 1], anderzijds heeft zij rekening gehouden met de gevolgen van het ongeval voor verdachte. Het ongeval is immers indirect van invloed geweest op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafoplegging.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding door op een voorrangskruising geen voorrang te verlenen aan twee bromfietsen. Ten gevolge van de botsing die volgde is het slachtoffer [slachtoffer 1] later in het ziekenhuis overleden. Het andere slachtoffer [slachtoffer 2] heeft een gebroken bovenbeen en polsbeen opgelopen.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het primaire feit. Nu de rechtbank slechts het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Gelet op de ernst van het feit en de impact van de gevolgen op het slachtoffer en de nabestaanden acht de rechtbank de door de officier van justitie gekozen strafmodaliteit echter passend. Verdachte zal door de gekozen strafmodaliteit immers nog enkele tijd geconfronteerd worden met de gevolgen van haar gedraging in het verkeer.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 27, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 177, 178, 179 en 188 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 62, 92 en 121 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 62 jo bord B6 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte haar rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
Dit vonnis is gewezen door mr. Hopmans, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Kneepkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Riel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 juni 2009.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
zij op of omstreeks 13 maart 2008 in de gemeente Tilburg als
verkeersdeelneemster, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig
(personenauto, Volkswagen), daarmede rijdende over de weg, de Bredaseweg,
ter hoogte van de kruising/splitsing van die weg, met de weg, de Bleukweg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval in hoge, althans
aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of
ondeskundig,
rijdend met dat door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig, over die weg,
die Bredaseweg en naderend voormelde kruising/splitsing van wegen, ter plaatse
waar zich, gezien haar, verdachte's, rijrichting, langs de "linkerzijde" van
de hoofdrijbaan van die weg, parallel aan die weg, die Bredaseweg, door een
grasberm gescheiden van de hoofdrijbaan van die weg, die Bredaseweg, een,
middels het verkeersbord G-12a van de Bijlage I van het Reglement
Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 aangeduid, "verplicht
fiets/bromfietspad" bevond (welk "fiets/bromfietspad" bestond uit een rijbaan
bestemd voor het verkeer in beide richtingen),
terwijl op die weg, die Bredaseweg, ter hoogte van/nabij meergenoemde
kruising/splitsing van wegen, op een, ongeveer 4,70 meter brede, doorsteek,
gelegen tussen de hoofdrijbaan van die weg, die Bredaseweg en voormeld
"fiets/bromfietspad", een in haar, verdachte's, richting gekeerd en voor haar,
verdachte, geldend verkeersbord volgens het model "B-6" van de Bijlage I van
het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (aanduidende: "verleen
voorrang aan bestuurders op de kruisende weg"), was geplaatst en op het wegdek
van die genoemde doorsteek, zogeheten "haaientanden" waren aangebracht
(aanduidende: "verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg ),
zich er niet, althans volstrekt onvoldoende van te overtuigen, dat er over dat
genoemde, parallel aan die weg, die Bredaseweg, gelegen "fiets/bromfietspad",
geen bestuurder(s) die kruising/splitsing van wegen zodanig dicht was/waren
genaderd, dat zij, verdachte, die bestuurder(s) voorrang diende te verlenen,
zonder te stoppen, op voormelde doorsteek, dat genoemde, parallel aan die weg,
die Bredaseweg, gelegen "fiets/bromfietspad" op te rijden (althans
gedeeltelijk over te steken), in de richting van die weg, die Bleukweg)
zonder daarbij voorrang te verlenen aan de bestuurder van een, op dat
meergenoemde "fiets/bromfietspad", rijdend motorrijtuig (bromfiets, Aprilia,
bestuurd door: [slachtoffer 2]), die bezig was voormelde kruising/splitsing van
wegen, gezien haar, verdachte's, rijrichting van "links" naar "rechts"
op en/of over te rijden,
en/of
zonder daarbij voorrang te verlenen aan de bestuurder van een, op dat,
meergenoemde "fiets/bromfietspad", rijdend motorrijtuig (bromfiets, Peugeot,
bestuurd door: [slachtoffer 1]), die bezig was voormelde
kruising/splitsing van wegen, gezien haar, verdachte's, rijrichting, van
"rechts" naar "links" op en/of over te rijden, waardoor,
de bestuurder van dat motorrijtuig (bromfiets, Aprilia, bestuurd door: [initialen]
[slachtoffer 2])
en/of
de bestuurder van dat motorrijtuig (bromfiets, Peugeot, bestuurd door:
[slachtoffer 1]),
tegen dat door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig is/zijn gebotst/gereden
tengevolge waarvan de bestuurder, genaamd: [slachtoffer 1], werd gedood
en/of
tengevolge waarvan de bestuurder, genaamd: [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk
letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke
ziekte of verhindering in de uitoefening van diens normale bezigheden is
ontstaan, te weten: een bovenbeenbreuk en/of een polsbreuk,
zijnde de terminologie in deze tenlastelegging, voor zover daaraan betekenis
is gegeven, gebezigd in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 en/of het
Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 13 maart 2008 in de gemeente Tilburg als bestuurster van
een motorvoertuig (personenauto, Volkswagen) op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Bredaseweg, ter plaatse waar zich, gezien haar,
verdachte's, rijrichting, langs de "linkerzijde" van de hoofdrijbaan van die
weg, parallel aan die weg, die Bredaseweg, een door een grasberm gescheiden
van de hoofdrijbaan van die weg, die Bredaseweg, een, middels het verkeersbord
G-12a van de Bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990
aangeduid, "verplicht fiets/bromfietspad" bevond (welk fiets/bromfietspad
bestond uit een rijbaan bestemd voor het verkeer in beide richtingen),
terwijl op die weg, die Bredaseweg, op een, ongeveer 4,70 meter brede,
doorsteek, gelegen tussen de hoofdrijbaan van die weg, die Bredaseweg en
voormeld "fiets/bromfietspad", een verkeersbord B-6 van de Bijlage I van het
Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 was geplaatst, aanduidende:
"verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg", geen gevolg heeft
gegeven aan dat verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers:
- de bestuurder van een op dat fiets/bromfiets pad rijdende bromfiets
(Aprilia, bestuurd door: [slachtoffer 2])
en/of
- de bestuurder van een op dat fiets/bromfietspad rijdende bromfiets
(Peugeot, bestuurd door: [slachtoffer 1])
niet in staat heeft gesteld ongehinderd zijn/hun weg te vervolgen,
waarbij die genoemde bestuurder: [slachtoffer 1] werd gedood
en/of schade aan goederen is ontstaan
en/of
waarbij aan die genoemde bestuurder: [slachtoffer 2] letsel werd toegebracht
en/of schade aan goederen is ontstaan;
art 62 jo bord B6 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990