ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ3563
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.G.J.M. van Kempen
- M.H. van Heel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de belastingaanslag en de uitkering uit het persoonsgebonden budget in het kader van de inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 8 juli 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de vraag of een uitkering uit het persoonsgebonden budget (PGB) van de moeder van de belanghebbende als inkomen moet worden aangemerkt voor de inkomstenbelasting. De belanghebbende ontving een uitkering uit het PGB voor de tijdelijke verzorging van haar moeder, die acuut ziek was geworden. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van werkzaamheden in het economische verkeer, omdat de belanghebbende niet vooraf door haar ouders was gecontracteerd en er geen vergoeding was overeengekomen. Dit in tegenstelling tot eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin wel sprake was van gecontracteerde hulpverleners.
De rechtbank benadrukte dat de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende, die haar ouders hielp in een acute situatie, van groot belang waren. De werkzaamheden die zij verrichtte waren vanzelfsprekend en niet gericht op het behalen van een financieel voordeel. De rechtbank concludeerde dat, zelfs als de werkzaamheden in het economische verkeer zouden zijn verricht, het voordeel dat daaruit voortkwam op grond van eerdere jurisprudentie buiten het inkomen moest blijven.
De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar van de inspecteur, en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.210. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak biedt inzicht in de beoordeling van persoonlijke zorgverlening en de fiscale behandeling daarvan, en benadrukt het belang van de context waarin dergelijke werkzaamheden plaatsvinden.