ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ9274

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
7 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09 / 2800 WRO VV en 09 / 2802 WRO
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning voor project Skaeve Huse in Tilburg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Breda op 7 september 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en de bodemzaak met betrekking tot de tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning voor het project Skaeve Huse in Tilburg. De gemeente Tilburg had een tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de realisatie van negen tijdelijke woonunits en een tijdelijke beheerunit, bedoeld voor bewoners die in reguliere woonbuurten overlast veroorzaken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de tijdelijkheid van het project voldoende gewaarborgd was, maar dat de gemeente onvoldoende aandacht had besteed aan de ontsluiting van het project. Er was een alternatieve ontsluitingsmogelijkheid die de nadelen van de gekozen ontsluiting voor de verzoekster zou wegnemen. De voorzieningenrechter schorste het besluit van de gemeente tot twee weken na de nieuwe beslissing op bezwaar, waarbij de gemeente opnieuw de meest wenselijke wijze van ontsluiting moest onderzoeken.

De verzoekster, een onderwijsinstelling, had aangevoerd dat de gemeente ten onrechte stelde dat er voldoende garanties waren dat het project uiterlijk vijf jaar zou duren. De verzoekster betwistte de locatiekeuze en stelde dat de gemeente haar belangen niet had meegewogen in de besluitvorming. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente onvoldoende had onderbouwd waarom de gekozen ontsluiting via de Apennijnenweg de voorkeur had boven een ontsluiting via de Ringbaan Zuid. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en niet kon worden gedragen door de motivering die eraan ten grondslag lag. Het beroep van de verzoekster werd gegrond verklaard, en de voorzieningenrechter droeg de gemeente op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van de verzoekster, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 09 / 2800 WRO VV en 09 / 2802 WRO
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van
Instituut [naam] B.V.,
gevestigd te Tilburg, verzoekster,
gemachtigde mr. H.U. van der Zee,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 juni 2009 (bestreden besluit), inzake het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning eerste fase aan woningstichting Wonen Breburg voor het realiseren van 9 tijdelijke woonunits en 1 tijdelijke beheerunit aan de Tatraweg te Tilburg. Tevens heeft verzoekster 29 juni 2009 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 augustus 2009, waarbij namens verzoekster [naam persoon] (directeur) en gemachtigde mr. H.U. van der Zee aanwezig waren. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam persoon], mr. J.M.B. van Overdijk en mr. J.A. van Wijnen. Namens woningstichting Wonen Breburg waren aanwezig [naam persoon], [naam persoon] en [naam persoon].
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 25 november 2008 heeft verweerder een tijdelijke vrijstelling en een tijdelijke bouwvergunning (eerste fase) verleend aan woningstichting Wonen Breburg voor het plaatsen van 9 woonunits en 1 beheerunit aan de Tatraweg (ongenummerd) te Tilburg.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van verzoekster tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2.2 Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat verweerder ten onrechte stelt dat er voldoende garanties zijn gegeven dat het project Skaeve Huse uiterlijk 5 jaar duurt. Verzoekster acht hierbij van belang dat verweerder geen zekerheid heeft gegeven waar het project na 5 jaar wordt gevestigd. De gebruiksovereenkomst waar verweerder naar verwijst betreft afspraken tussen de gemeente en de woningstichting waaraan verzoekster geen rechten kan ontlenen. Verzoekster heeft verder aangevoerd dat het in het advies van de werkgroep genoemde alternatief De Blaak een betere locatie is. Ten onrechte past verweerder het 75 metercriterium niet toe op haar school. Verweerder heeft ten onrechte haar belangen niet bij de belangenafweging betrokken. Volgens verzoekster dient voorkomen te worden dat haar leerlingen en haar personeel worden lastig gevallen door de bewoners van het project en dat er imagoschade zal optreden. Er is strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorts heeft verzoekster aangevoerd dat de motivering van de ontsluiting aan de Tatraweg/Apennijnenweg onvoldoende is. Het is beter om het project te ontsluiten via de Ringbaan Zuid, aldus verzoekster.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom zal, op grond van artikel 8:86 van de Awb, tevens onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak.
2.4 Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking (Wro) getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Gelet op het overgangsrecht in de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is het recht zoals dat gold voor 1 juli 2008 van toepassing. Hieronder worden de geldende artikelen genoemd.
Artikel 17, eerste lid, van de WRO bepaalt dat burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling kunnen verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen.
Artikel 45, eerste lid, sub d, van de Woningwet (oud) bepaalt dat in een bouwvergunning voor een bouwwerk ten aanzien waarvan artikel 17 van de WRO wordt toegepast wordt een termijn gesteld, na het verstrijken waarvan het bouwwerk niet langer in stand mag worden gehouden.
Ingevolge artikel 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 wordt vrijstelling, als bedoeld in artikel 17 van de wet slechts verleend, indien aannemelijk is dat het beoogde bouwwerk niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk voortduren.
2.5 De voorzieningenrechter onderzoekt allereerst of in het onderhavige geval ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 17 van de WRO.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) biedt de omstandigheid dat de verleende vrijstelling voor maximaal vijf jaren is verleend, op zichzelf onvoldoende waarborg dat sprake is van een tijdelijke situatie. Teneinde het tijdelijke karakter te mogen aannemen, dienen daartoe concrete en objectieve gegevens voorhanden te zijn. Bij het ontbreken daarvan is toepassing van artikel 17 van de WRO niet mogelijk (zie in dit verband uitspraken van de AbRS van 20 juli 2005 en van 16 mei 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummers AT9666 en BA5210).
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de concrete en objectieve gegevens in de zojuist bedoelde zin ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voorhanden waren. Daartoe overweegt hij het volgende.
Tussen de gemeente en de woningstichting is een gebruiksovereenkomst opgesteld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt deze – op 14 mei 2009 door beide partijen ondertekende – overeenkomst voldoende zekerheid dat de gebouwen 5 jaar na aanvang van de feitelijke bouwwerkzaamheden van het perceel moeten zijn verwijderd. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat in de gebruiksovereenkomst expliciet is opgenomen dat verlenging van de termijn volledig is uitgesloten. Verder staat in de gebruiksovereenkomst dat de gemeente de inspanningsverplichting op zich heeft genomen om (bij voortzetting van het project) uiterlijk 4 jaar en 8 maanden na aanvang van de gebruiksovereenkomst aan de woningstichting een bouw- en woonrijpe locatie ter beschikking te stellen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan van verweerder redelijkerwijs niet worden verlangd nog meer contractuele zekerheden te bedingen dan hij nu heeft gedaan. De voorzieningenrechter acht verder van belang dat mevrouw [naam persoon], zijdens verweerder, heeft verklaard dat deze locatie niet in beeld is bij de zoektocht naar een definitieve locatie.
De grieven van verzoekster te dezen falen derhalve.
2.6 De voorzieningenrechter onderzoekt vervolgens of verweerder in dit geval redelijkerwijs toepassing aan artikel 17 van de WRO had mogen geven.
2.6.1Bij de beantwoording van deze vraag moet allereerst worden bedacht dat burgemeester en wethouders bij het beslissen op een vrijstellingsverzoek als het onderhavige beschikken over een ruime mate van beleidsvrijheid, en dat de (bestuurs)rechter het gebruik van deze vrijheid slechts marginaal mag toetsen. Verder is relevant om vast te stellen dat bij de beslissing in de zojuist bedoelde zin de aanvraag centraal staat, en dat burgemeester en wethouders in het algemeen rechtens niet zijn gehouden tot een onderzoek naar alternatieven.
In het onderhavige geval heeft verweerder echter wél een alternatievenonderzoek gedaan, en aan het resultaat van dit onderzoek belang gehecht. Daarom is verweerder rechtens gehouden om ten behoeve van het alternatievenonderzoek voldoende kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren, om de op basis van het alternatievenonderzoek gemaakte keuze op een voor derden kenbare wijze vast te (kunnen) leggen in een besluit.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder in het bestreden besluit uitgebreid ingaat op de keuze van de locatie Tatraweg/Apennijnenweg. Verweerder is hierbij ook ingegaan op de door verzoekster voorgestelde locatie Blaak-Zuid/Vaartlaan. Volgens verweerder geniet die locatie niet de voorkeur vanwege de nabijgelegen A58. Gelet op de vigerende geluidsregelgeving en beleid zal uitgebreid onderzoek moeten worden verricht en keuzes zullen moeten worden gemaakt. Ook zullen aanmerkelijke investeringen in het bouw- en woonrijp maken van die locatie moeten worden gedaan. De voorzieningenrechter kan het standpunt van verweerder onderschrijven en overweegt dat verzoekster dat niet met bewijsmiddelen heeft weerlegd. De keuze voor de locatie Tatraweg/Apennijnenweg acht de voorzieningenrechter dan ook niet onredelijk.
2.6.2 Verzoekster heeft tevens aangegeven dat het criterium van minimaal 75 meter afstand tot andere woningen zoals dat is neergelegd in het programma van eisen ook op haar school toegepast had moeten worden.
De voorzieningenrechter overweegt dat met het project (primair) wordt beoogd om overlast in woonbuurten te doen afnemen. Gelet op dit doel van het project is de voorzieningenrechter van oordeel dat het gehanteerde afstandscriterium niet onredelijk is. Dit betekent uiteraard niet dat geen rekening behoeft te worden gehouden met mogelijke overlast die nabijgelegen bedrijven, scholen, instellingen kunnen ervaren. Hiermee dient verweerder in het kader van de belangenafweging rekening te houden. De voorzieningenrechter acht het van belang hierbij te vermelden dat in het locatieonderzoek uitdrukkelijk is aangegeven dat ten aanzien van onderhavige locatie rekening dient te worden gehouden met de nabijgelegen scholen.
2.6.3 Verzoekster heeft tevens aangegeven zich niet te kunnen verenigen met ontsluiting via de Apennijnenweg. Volgens verzoekster kan de ontsluiting beter worden gerealiseerd op de Ringbaan Zuid.
Verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting uiteengezet waarom de ontsluiting via de Apennijnenweg de voorkeur verdient. Verweerder heeft aangegeven dat de politie heeft geadviseerd om de ontsluiting aan de Apennijnenweg te situeren, omdat dit het overzicht op en de bereikbaarheid van het terrein vanaf de openbare weg het beste borgt. De Apennijnenweg kan in de reguliere surveillanceroute van de politie worden meegenomen. De Apennijnenweg kan - in tegenstelling tot de parallelweg van de Ringbaan Zuid - vanuit beide richtingen worden ingereden. Hiermee is een belangrijke basis gelegd om de beheersbaarheid van het terrein te borgen. Van de dubbele rijrichting hebben ook andere hulpdiensten en de partners in het project voordeel. De ontsluiting langs de aan de Ringbaan Zuid gelegen achtertuinen van woningen is gelet op de veiligheid van die bewoners onwenselijk. De ontsluiting via de parallelweg van de Ringbaan Zuid brengt aanmerkelijke infrastructurele meerkosten met zich. Die kosten behoeven niet voor ontsluiting aan de Apennijnenweg gemaakt te worden. Ook brengt een ontsluiting via de Ringbaan Zuid de verdere functionaliteit van de werf in het gedrang.
De voorzieningenrechter acht deze argumenten vooralsnog niet overtuigend. De voorzieningenrechter overweegt hierbij het volgende. Verweerder heeft een 29 juni 2009 op gedateerde memo van de politie overgelegd. Op de vraag hoe de politie het liefst de ontsluiting van het project “Skaeve Huse” ziet a) via de gemeentewerf naar de Tatraweg, b) via het Essentterrein naar de Ringbaan Zuid of c) rechtstreeks op de Apennijnenweg is het volgende geantwoord. “De politie kiest voor ontsluiting C. Het komt de bereikbaarheid van het terrein vanaf de openbare weg ten goede. Dit zal de beheersbaarheid van het terrein ook beter waarborgen. Verder is het hierdoor makkelijker om het terrein in de reguliere surveillanceroutes mee te nemen.” De voorzieningenrechter overweegt dat in deze memo niet wordt onderbouwd waarom de bereikbaarheid en de beheersbaarheid van het terrein beter is indien de ontsluiting via de Apennijnenweg plaatsvindt. Uit de memo valt niet af te leiden dat de keuze voor een andere locatie tot onoverkomelijke problemen wat betreft bereikbaarheid en beheersbaarheid zullen leiden. Dat ontsluiting via de Apennijnenweg via een dubbele rijbaan kan geschieden en bij een ontsluiting via de Ringbaan Zuid niet, noopt de voorzieningenrechter evenmin tot die conclusie. De voorzieningenrechter overweegt hierbij dat de bewoners naar verwachting veelal niet zullen beschikken over een auto en er geen sprake is van een doorgaande weg, maar een met hekken omgeven terrein, zodat niet verwacht hoeft te worden dat het aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen sterk zal toenemen. Het vermeende voordeel van de politie dat het makkelijker is om het terrein in de reguliere surveillanceroutes mee te nemen acht de voorzieningenrechter niet doorslaggevend. De voorzieningenrechter acht verder onvoldoende onderbouwd dat ontsluiting via de parallelweg van de Ringbaan Zuid aanmerkelijke infrastructurele meerkosten met zich brengt en dat de functionaliteit van de werf in gedrang komt. Met betrekking tot het argument dat ontsluiting via de Ringbaan Zuid onwenselijk is vanwege de veiligheid van de bewoners aldaar overweegt de voorzieningenrechter dat hun belangen een rol dienen te spelen bij de weging van alle belangen. Dit geldt echter evenzeer voor het belang van verzoekster, juist daar in het locatieonderzoek is vermeld dat rekening dient te worden gehouden met de nabijgelegen scholen. De voorzieningenrechter overweegt dat op voorhand niet kan worden gezegd welke belangen dienen te prevaleren. Van belang acht de voorzieningenrechter wel dat de leerlingenpopulatie van verzoeksters school veelal bestaat uit jonge vrouwelijke scholieren. Voor zover verweerder stelt dat er bij de school van verzoekster geen overlast te verwachten is, vermag de voorzieningenrechter niet in te zien waarom dit bij de alternatieve ontsluiting wel het geval zou zijn.
De voorzieningenrechter komt dan ook tot de slotsom dat een adequate onderbouwing van de keuze voor een ontsluiting via de Apennijnenweg ontbreekt. Bovendien is onvoldoende gebleken dat verweerder rekening heeft gehouden met de mogelijke overlast die voor de nabijgelegen scholen, in het bijzonder voor de school van verzoekster, zou kunnen ontstaan.
Dit betekent dat het bestreden besluit, in strijd met artikel 3:2 van de Awb, onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en dat het niet kan worden gedragen door hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd, zodat het, in strijd met artikel 7:12 van de Awb, een deugdelijke motivering mist. Om die reden zal de voorzieningenrechter het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van verzoekster. Het beroep van verzoekster wordt gegrond verklaard.
2.7 Bij de vraag of er aanleiding is een voorlopige voorziening te treffen houdt de voorzieningenrechter rekening met het volgende. Het beroep van verzoekster wordt gegrond verklaard op het onderdeel van de gekozen ontsluiting van het project. Verzoekster heeft ter zitting aangegeven dat haar bezwaren niet zozeer zijn gericht op de locatiekeuze of het tegenhouden van het project. Nu vergunninghouder en verweerder zijn gebaat bij een snelle realisering van het project, ziet de voorzieningenrechter hierin aanleiding om het primaire besluit van 25 november 2008 te schorsen enkel voor zover het de ontsluiting via de Apennijnenweg betreft.
2.8 Nu het beroep gegrond wordt verklaard en het verzoek wordt toegewezen, dient in beide zaken het griffierecht aan verzoekster te worden vergoed. Tevens zal de voorzieningenrechter verweerder veroordelen in de proceskosten van verzoekster, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het primaire besluit van 25 november 2008 voor zover het de ontsluiting via de Apennijnenweg betreft tot twee weken na de verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar;
gelast dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 594,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 644,-.
Aldus gedaan door mr. T. Peters, rechter, en door deze en mr. J.H.C.W. Vonk, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2009.
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij op het beroep is beslist, kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Tegen de uitspraak inzake de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: