ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ9603

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
8 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
635106-07
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Alferink
  • J. Ebben
  • A. Lecluse – De Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde doodslag tijdens poging tot inbraak met vuurwapen

Op 12 september 2007 vond er een fatale schietpartij plaats in Roosendaal, waarbij de verdachte, samen met een medeverdachte, een poging tot inbraak deed in de woning van het slachtoffer. Tijdens deze poging ontstond er een worsteling tussen de verdachte, de medeverdachte en het slachtoffer. De verdachte had een vuurwapen bij zich en schoot meerdere keren op het slachtoffer, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan gekwalificeerde doodslag, maar sprak hem vrij van moord, omdat er onvoldoende bewijs was voor het bestanddeel 'voorbedachten rade'. De rechtbank verwierp ook het beroep op noodweer, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een ogenblikkelijke aanranding. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaren, rekening houdend met zijn eerdere veroordelingen in België en de ernst van het delict. De rechtbank achtte de schade aan de nabestaanden aanzienlijk en kende een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 635106-07
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 oktober 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op 24 maart 1980 te Antwerpen (België)
thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda
raadsman mr. Loevendie, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 september 2009, waarbij de officier van justitie, mr. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: samen met een ander [slachtoffer] heeft vermoord;
Subsidiair: samen met een ander een poging tot inbraak heeft gepleegd, waarna hij samen met die ander [slachtoffer] heeft gedood;
Tweede subsidiair: samen met een ander [slachtoffer] heeft gedood;
Derde subsidiair: samen met een ander een inbraak heeft gepleegd waarbij geweld is gebruikt, waardoor [slachtoffer] is overleden;
Vierde subsidiair: samen met een ander een poging tot inbraak heeft gepleegd waarbij geweld is gebruikt, waardoor [slachtoffer] is overleden.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdacht dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde moord op [slachtoffer] (primair), omdat het procesdossier onvoldoende feiten en omstandigheden bevat om tot een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ op de dood [slachtoffer] te kunnen komen. Evenmin is te bewijzen dat verdachte of zijn medeverdachte het opzet op de dood [slachtoffer] heeft gehad.
Wel acht hij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer] (subsidiair). Verdachte en zijn medeverdachte hebben een strafbaar feit gepleegd, namelijk de inbraak in de woning. Uit de verklaringen van verdachte en de medeverdachte blijkt dat er niets gestolen is, zodat er sprake is van een poging tot inbraak. Vaststaat verder, aldus de officier van justitie, dat de dood [slachtoffer] de uitvoering van de poging tot inbraak gemakkelijker maakte, maar ook diende ter verzekering van straffeloosheid van verdachte en diens medeverdachte. Ook de doodslag valt volgens de officier van justitie te bewijzen. Verdachte heeft in de woning een vuurwapen ter hand genomen en heeft [slachtoffer] onder schot gehouden. Vaststaat ook dat verdachte minimaal 5 keer heeft geschoten terwijl [slachtoffer] zich in de slaapkamer bevond, waardoor [slachtoffer] door (tenminste) 2 kogels is geraakt. Door in een dergelijke kleine ruimte meerdere schoten te lossen, waarvan er in ieder geval een aantal op [slachtoffer] gericht geweest moeten zijn, heeft verdachte zich willens en weten blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer zou raken en hem daarbij dodelijk zou verwonden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde moord op [slachtoffer] (primair), omdat het procesdossier onvoldoende feiten en omstandigheden bevat om tot een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ op de dood [slachtoffer] te kunnen komen.
De verdediging heeft voorts bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er sprake is van een noodweersituatie dan wel van noodweerexces. Verdachte heeft met het wapen geschoten op het moment dat zijn medeverdachte [naam mededader] met een steekwapen door [slachtoffer] werd aangevallen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 12 september 2007 omstreeks 04.30 uur kwam bij de politie de melding binnen dat de meldster gegil en knallen in het park achter haar woning hoorde. Door de politieagenten werd vastgesteld dat de voordeur van het perceel [adres] geforceerd was. Bij het betreden van de woning troffen zij in een kamer een manspersoon aan. Zij troffen de man ruggelings in de kamer aan. Ook zagen zij dat de man geen teken van leven gaf. Door een broeder van de GGD werd medegedeeld, nadat hij een ECG had gemaakt welke geen uitslag gaf, dat het slachtoffer overleden was. Bij het tonen van het stoffelijk overschot van de man werd hij door getuigen herkend als [slachtoffer] . Uit de sectie is onder meer gebleken dat bij [slachtoffer] meerdere schotletsels werden vastgesteld. Geconcludeerd wordt dat het intreden van de dood verklaard kan worden door een inschot in de romp met perforatie van onder meer de long, het hart en de lever, gepaard gaande met forse bloeduitstorting.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 11 september 2007 door medeverdachte [naam mededader] werd benaderd met de vraag of hij mee wilde naar Roosendaal om een inbraak te plegen. De buit zou bestaan uit een tas met daarin 50 kilogram hasj.
[naam mededader] had deze tip van de eigenaar van een coffeeshop gekregen. Op het moment dat verdachte samen met [naam mededader] naar het pand in Roosendaal reed, had hij een geladen vuurwapen bij zich. [naam mededader] wist op dat moment niet dat verdachte een wapen bij zich droeg. De afspraak was dat de opbrengst na verkoop van de hasj gedeeld zou worden. Op het moment dat verdachte samen met [naam mededader] bij de woning aan kwam, trapte verdachte de voordeur in. Vervolgens zijn zij het pand ingegaan en stuitten ze op [slachtoffer] die in een kamer lag te slapen. Er ontstond een worsteling tussen [slachtoffer], [naam mededader] en verdachte. Na deze worsteling werd [slachtoffer] met een kabel vastgebonden en op bed gelegd. Verdachte heeft vervolgens [slachtoffer] onder schot gehouden, zodat [naam mededader] verder kon zoeken naar de tas met drugs. Op een gegeven moment kon [slachtoffer] zich losmaken en pakte hij een schraapstaal. Vervolgens viel [slachtoffer], aldus verdachte, met dit schraapstaal [naam mededader] aan, waardoor er een worsteling met [naam mededader] volgde. Medeverdachte [naam mededader] bevestigt de verklaring van verdachte tot dit moment. Verdachte heeft toegegeven dat hij de enige persoon is geweest die in de kamer van de woning aan de [adres] meermalen met het vuurwapen heeft geschoten en dat hij [slachtoffer] hierbij heeft geraakt. Vervolgens hebben verdachte en [naam mededader] de woning zonder de tas met drugs verlaten en zijn zij richting België gereden.
Gelet op bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten als gevolg waar[slachtoffer] is overleden. Tevens staat vast dat verdachte en zijn medeverdachte naar de woning waren gegaan om een tas met 50 kilogram hasj te stelen, maar zij zijn zonder buit vertrokken, waardoor het bij een poging tot inbraak is gebleven.
Moord of doodslag?
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of sprake is van moord of doodslag. Voor bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij is niet van belang of die gelegenheid slechts gedurende korte tijd heeft bestaan.
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het procesdossier onvoldoende feiten en omstandigheden bevat om tot een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ op de dood [slachtoffer] te kunnen komen. Evenmin is wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte of zijn medeverdachte het opzet op de dood [slachtoffer] heeft gehad. Verdachte zal dan ook van de primair tenlastegelegde moord op [slachtoffer] vrijgesproken worden.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer].
De rechtbank overweegt dat uit de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht – in casu door in een kleine kamer met een vuurwapen gericht op [slachtoffer] te schieten - naar algemene ervaringsregels volgt dat de kans dat [slachtoffer] dodelijk wordt getroffen aanmerkelijk is. Elk weldenkend mens kan en dient zich deze aanmerkelijke kans te realiseren. Van omstandigheden waarom dit in casu niet zou gelden voor verdachte is niet gebleken.
De gedraging van verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het in de bewezenverklaring omschreven gevolg, te weten de dood, dat het – behoudens contra-indicaties waarvan in casu niet gebleken is – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat er op zijn minst sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer].
Is er sprake van medeplegen?
Van ‘medeplegen’ kan zonder het verrichten van (een) uitvoeringshandeling(en) sprake zijn. Voorwaarde is dan dat de samenwerkende personen gezamenlijk alle bestanddelen van de delictsomschrijving vervullen. Dit betekent dat de medeplegers willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het verrichten van het delict. Die samenwerking, die intensief moet zijn, kan blijken uit voorafgaande en/of stilzwijgende afspraken, taakverdelingen, de aanwezigheid ten tijde van het delict en het zich niet distantiëren daarvan.
Bovendien moet blijken dat het opzet van de medeplegers zowel op de feitelijke gedraging als - in dit geval - op de dood van het slachtoffer ([slachtoffer]) was gericht.
Van een voorafgaand aan de schietpartij door de verdachte en [naam mededader] gezamenlijk beraamd plan, waaruit het op het vuurwapengebruik door verdachte en het op de dood [slachtoffer] gerichte opzet van verdachte zou kunnen worden afgeleid, is uit het procesdossier en het onderzoek ter zitting niet gebleken. Evenmin is gebleken dat [naam mededader] zich stilzwijgend heeft aangesloten bij het door verdachte voorgenomen gebruik van dat vuurwapen, nog daargelaten dat niet is gebleken dat dat voornemen voor [naam mededader] kenbaar was. De rechtbank is uit het onderzoek ter zitting evenmin gebleken van een taakverdeling tussen [naam mededader] en de verdachte, waaruit zou kunnen volgen dat hun gezamenlijke handelen erop was gericht [slachtoffer] van het leven te beroven. Hieraan doet niet af dat [naam mededader], op het moment dat verdachte het vuurwapen trok en een kogel afvuurde op het lichaam [slachtoffer], met die [slachtoffer] in een gevecht verwikkeld was. Ook kan naar het oordeel van de rechtbank uit de feiten niet de conclusie getrokken worden dat [naam mededader] het opzet had op de dood [slachtoffer], doordat hij, [naam mededader], zich niet heeft gedistantieerd van het door verdachte uitgeoefende vuurwapengeweld. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit het procesdossier en het onderzoek ter zitting genoegzaam is gebleken dat verdachte volgens de verklaring van [naam mededader] plotseling, terwijl [naam mededader] met [slachtoffer] in gevecht was, het vuurwapen ter hand heeft genomen en daarmee op het lichaam [slachtoffer] heeft geschoten. Gelet op het onverhoedse karakter van het door verdachte uitgeoefende vuurwapengeweld valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien hoe [naam mededader] zich daarvan had kunnen distantiëren.
De rechtbank is dan ook gelet op bovenstaande van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘medeplegen’.
Is er sprake van noodweer dan wel noodweerexces?
Door de verdediging is betoogd dat er primair sprake is van noodweer, subsidiair van noodweerexces, omdat verdachte met het wapen heeft geschoten op het moment dat medeverdachte [naam mededader] met een steekwapen door [slachtoffer] werd aangevallen.
Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dient verdachte het feit te hebben begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van een eigen of anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Op grond van het procesdossier en het onderzoek ter zitting stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] op enig moment met een steekwapen in de richting van medeverdachte [naam mededader] is gegaan. Echter, naar het oordeel van de rechtbank is niet duidelijk geworden op welke wijze het steekwapen door [slachtoffer] werd vastgehouden op het moment van de aanval en welke geweldshandelingen [slachtoffer] op het moment van de aanval met het steekwapen verrichtte. Evenmin is helder geworden op welke afstand [slachtoffer] van [naam mededader] stond. Deze duidelijkheid wordt ook niet door verdachte gegeven, omdat hij over dit incident wisselende verklaringen aflegt.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op bovenstaande dan ook niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke aanranding gepleegd door [slachtoffer] ten opzichte van medeverdachte [naam mededader], waardoor verdachte moest handelen ter noodzakelijke verdediging van het lijf van [naam mededader].
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Nu het beroep op noodweer faalt op de grond dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van medeverdachte [naam mededader] door het slachtoffer of van een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding, faalt ook het beroep op noodweerexces.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op vorenstaande in onderlinge samenhang bezien, de subsidiair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer] wettig en overtuigend worden bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
(subsidiair)
op 12 september 2007 te Roosendaal opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, (mede) tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd voorafgegaan van
enig strafbaar feit, te weten een poging tot diefstal in vereniging door middel van braak, en welke doodslag werd gepleegd om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de andere deelnemer straffeloosheid te verzekeren.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Zoals onder 4.3 is gemotiveerd, volgt de rechtbank het beroep van verdachte op noodweer niet en is het beroep op noodweerexces eveneens verworpen.
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 jaren met aftrek van voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan de op te leggen straf in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt. Wel heeft de verdediging bepleit dat een eventueel op te leggen straf aanzienlijk lager dient te zijn dan de eis van de officier van justitie.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is op 12 september 2007 samen met zijn medeverdachte vanuit België naar de [adres] gereden om na een gekregen tip een tas met daarin 50 kilogram hasj te stelen. In de woning zijn zij gestuit op de bewoner, het latere slachtoffer [slachtoffer]. Verdachte heeft aldaar samen met zijn medeverdachte [naam mededader] gevochten met [slachtoffer]. Nadat hij [slachtoffer] met behulp van de medeverdachte had overmeesterd, hebben zij hem met een kabel vastgebonden en op bed gelegd. [slachtoffer] kwam op een bepaald moment los, waarna er een worsteling met [naam mededader] volgde. Op het moment dat [slachtoffer] werd weggeduwd door [naam mededader], schoot verdachte meermalen van korte afstand op [slachtoffer]. Vervolgens zijn verdachte en medeverdachte [naam mededader] er zonder buit vandoor gegaan.
Doodslag wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. Het spreekt voor zich dat dit misdrijf een enorme schok teweeg heeft gebracht bij de nabestaanden. Voor de nabestaanden moet het bijzonder moeilijk zijn een dergelijk zwaar verlies te dragen. Uit de slachtofferklaring van de echtgenote zoals door de officier van justitie ter terechtzitting is voorgelezen, spreekt het onmetelijke verdriet dat het leven van de nabestaanden van het slachtoffer beheerst. Een dergelijke doodslag schokt de rechtsorde zeer en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer angst en gevoelens van onveiligheid teweeg. Verdachte heeft geen enkel respect voor andermans leven getoond.
Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat hij in België meerdere malen wegens het plegen van geweldsdelicten is veroordeeld. De rechtbank heeft bij de strafbepaling tevens aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door deze rechtbank in gevallen – grosso modo – vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Tenslotte heeft zij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter zitting zijn gebleken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren met aftrek van voorarrest noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij Y. [slachtoffer], [adres], vordert een schadevergoeding van € 6608,84, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het overlijden van [slachtoffer].
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
(subsidiair): Doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 14 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Y. [slachtoffer] van € 6608,84 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 12 september 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Y. [slachtoffer], € 6608,84 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 12 september 2007 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 68 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd. (BP.04)
Dit vonnis is gewezen door mr. Alferink, voorzitter, mr. Ebben en mr. Lecluse – De Bruin, rechters, in tegenwoordigheid van Vermaat, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 oktober 2009.
Mr. Ebben is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 12 september 2007 te Roosendaal tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten
rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en
rustig overleg, met een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die
[slachtoffer] geschoten, (mede) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is
overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2007 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het
leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van)
zijn mededader(s) met dat opzet met een vuurwapen meerdere kogels in het
lichaam van die [slachtoffer] geschoten, (mede) tengevolge waarvan die [slachtoffer]
is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van
enig strafbaar feit, te weten een (poging tot) diefstal in vereniging door
middel van braak en/of verbreking,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of
het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2007 te Roosendaal tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het
leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van)
zijn mededader(s) met dat opzet, met een vuurwapen meerdere kogels in het
lichaam van die [slachtoffer] geschoten, (mede) tengevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
derde subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2007 te Roosendaal tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan de Stationsstraat
6a, heeft weggenomen een of meer goed(eren), in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of
zijn mededader(s) zich de toegang tot die woning heeft/hebben verschaft en/of
de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
welke diefstal in vereniging door middel van braak, verbreking en/of
inklimming, werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging(en) met geweld hierin bestond(en) dat
verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] een of meer ma(a)l(en) met
een hard voorwerp op het hoofd heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer] een
of meer ma(a)l(en) op zijn lichaam heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer] heeft/hebben vastgebonden en/of een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft/hebben
gericht en/of met dat/een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die
[slachtoffer] heeft/hebben geschoten, (mede) ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is
overleden;
art 312 lid 3 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
vierde subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2007 te Roosendaal ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
in/uit een woning, gelegen aan de Stationsstraat 6a, weg te nemen een of meer
goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij
de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren)
onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
de voordeur van die woning in heeft/hebben getrapt en/of in die woning een of
meer deur(en) en/of een luik heeft/hebben geforceerd, terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal door middel van braak, verbreking en/of inklimming
werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere
deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging(en) met geweld hierin bestond(en) dat
verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] een of meer ma(a)l(en) met een
hard voorwerp op het hoofd heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer] een of
meer ma(a)l(en) op zijn lichaam heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer]
heeft/hebben vastgebonden en/of een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft/hebben
gericht en/of met dat/een vuurwapen een of meer kogel(s) in het lichaam van
die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, (mede) ten gevolge waarvan die [slachtoffer]
is overleden;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht