RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 08 / 3176 ZW
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam] Assurantiën B.V.,
gevestigd te Ulvenhout, eiseres,
gemachtigde [naam persoon],
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Almere),
verweerder.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 mei 2008 (bestreden besluit), inzake de aanspraak van de werkneemster van eiseres, [naam persoon] (werkneemster), op een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW).
Werkneemster heeft in beroep toestemming verleend voor kennisneming van medische gegevens door eiseres.
Het beroep is behandeld ter zitting van 18 juni 2009, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Namens verweerder was aanwezig mr. M. van Grinsven. Werkneemster is na voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
2.1Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Werkneemster heeft zich eerder met ingang van 9 oktober 2006 ziek gemeld vanuit de WW. Vanaf deze datum ontving zij een ZW-uitkering van verweerder.
Na een proefplaatsing van een maand is werkneemster met ingang van 10 mei 2007 voor 20 uur per week in dienst getreden van eiseres als administratief medewerkster.
Op 21 januari 2008 heeft werkneemster zich ziek gemeld vanaf haar vakantieadres na een val van de trap.
Op 23 januari 2008 heeft eiseres voor haar werkneemster een ZW-uitkering aangevraagd. In de ziekteaangifte geeft eiseres aan dat werkneemster arbeidsgehandicapt of structureel functioneel beperkt is, omdat zij direct voorafgaand aan of tijdens de dienstbetrekking recht had of heeft gekregen op een WIA-uitkering.
Bij brieven van 29 januari 2008 en 14 februari 2008 heeft verweerder aanvullende informatie gevraagd aan eiseres.
Bij primair besluit van 21 februari 2008 heeft verweerder medegedeeld dat de ziekmelding van werkneemster per 21 januari 2008 niet verder in behandeling wordt genomen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat informatie over de status arbeidsgehandicapte is opgevraagd bij eiseres, maar niet is ontvangen. Omdat verweerder niet alle gegevens heeft, kan niet beoordeeld worden of werkneemster recht heeft op een ZW-uitkering.
Met ingang van 18 februari 2008 is werkneemster weer hersteld.
Op 1 april 2008 heeft eiseres tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij brief van
24 april 2008 zijn de gronden van het bezwaar aangevuld.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Daartoe heeft verweerder, zakelijk weergegeven, overwogen dat werkneemster op grond van artikel 29b van de ZW niet in aanmerking kan komen voor een ZW-uitkering, omdat eiseres niet voldoet aan de in dat artikel gestelde criteria.
2.2 Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat werkneemster na haar eerdere ziekmelding in oktober 2006 door middel van een reïntegratietraject gedeeltelijk heeft hervat in een voor haar passende functie voor 20 uur per week. Door de verzekeringsarts is vastgesteld dat werkneemster niet gedurende meer uren werkzaam kon zijn. Werkneemster ontvangt nog steeds een (gedeeltelijke) ZW-uitkering van verweerder, waardoor kan worden aangenomen dat zij nog steeds ziek is en de wachttijd gaat volmaken (einde wachttijd oktober 2008).
Na de ziekmelding van werkneemster blijkt de nieuwe werkgever geen recht te hebben op de no risk-polis van artikel 29b van de ZW, omdat werkneemster de wachttijd van de WIA nog niet heeft volbracht ten tijde van het (gedeeltelijk) in dienst treden bij de nieuwe werkgever. Het ontbreken van reïntegratiebevorderende instrumenten zoals de no risk-polis en premiekorting voor deze doelgroep lijkt dan ook niet in de geest van de wet en heeft een voor de ZW lastenverhogend effect doordat: nieuwe werkgevers huiverig staan ten aanzien van het aannemen van deze kandidaten, of bij hernieuwde uitval het dienstverband verbreken waarna de ZW-uitkering herleeft, of langdurig instrumenten zoals proefplaatsing en werkervaringplaatsen inzetten, zodat pas nadat een werknemer de wachttijd heeft doorlopen sprake is van een dienstverband. Eén en ander lijkt toch in strijd met de bedoeling van de wet- en regelgeving, die is gericht op werk boven uitkering. Overigens had verweerder ook kunnen kiezen om de verdiensten van werkneemster niet langer te korten op haar ZW-uitkering, omdat er geen sprake meer was van loon uit werkzaamheden op het moment dat zij zich ziek meldde, aldus eiseres.
2.3 Van toepassing zijn de wettelijke bepalingen zoals die golden op de datum thans in geding, 21 januari 2008.
Artikel 29b van de ZW luidt:
1. De werknemer:
a. die onmiddellijk voorafgaand aan een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, 4 of 5, recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen,
b. die onmiddellijk voorafgaand aan zijn dienstbetrekking met een werkgever, niet zijnde een werkgever als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening, een indicatiebeschikking als bedoeld in artikel 11 van die wet had,
c. van wie in een arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat hij op de eerste dag na afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of van het tijdvak, bedoeld in artikel 24 of 25, negende lid, van die wet:
1°. minder dan 35% arbeidsongeschikt is,
2°. alsmede op de eerste dag van dertien weken voorafgaand aan die dag geen dienstbetrekking had met een andere dan zijn eigen werkgever, tenzij de dienstbetrekking met die andere werkgever reeds bestond op de eerste dag van de wachttijd,
3°. niet in staat is tot het verrichten van eigen of andere passende arbeid bij de eigen werkgever, en
4°. binnen vijf jaar na die dag in dienstbetrekking werkzaamheden gaat verrichten bij een werkgever,
d. die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt en in verband met ziekte of gebrek een belemmering ondervindt of heeft ondervonden bij het volgen van onderwijs en binnen vijf jaar na afronding van dat onderwijs arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten, of
e. die geen werknemer is als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, achttien jaar is of ouder en in verband met ziekte of gebrek een belemmering ondervindt of heeft ondervonden bij het volgen van onderwijs en binnen vijf jaar na afronding van dat onderwijs arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten,
heeft vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen in de vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de werknemer die, onmiddellijk voorafgaand aan een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, 4 of 5, naar het oordeel van de Centrale organisatie werk en inkomen een structurele functionele beperking had en voor wiens ondersteuning bij arbeidsinschakeling het college van burgemeester en wethouders, onmiddellijk voorafgaand aan die dienstbetrekking, op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet werk en bijstand, verantwoordelijk was.
3. De werknemer:
a. die voorafgaand aan zijn dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3, 4 of 5, recht had of heeft gehad op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten,
b. die een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een werkgever als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening, of
c. wiens dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3, 4 of 5, is aangevangen voordat zijn recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten ontstond, omdat die dienstbetrekking is aangevangen voordat hij achttien jaar werd, heeft vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen na aanvang van de dienstbetrekking. Het recht op ziekengeld van de werknemer, bedoeld in onderdeel c, ontstaat niet eerder dan zijn recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
4. De werknemer die recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en ten aanzien van wie een dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3, 4 of 5, bij diens werkgever wordt voortgezet nadat dat recht is vastgesteld, heeft vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen in de vijf jaren na vaststelling van het recht op uitkering.
5. tot en met 11 (…).
2.4 De rechtbank constateert dat verweerder met het primaire besluit niet inhoudelijk op de aanvraag om een uitkering ingevolge de ZW heeft beslist, maar de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het bestreden besluit wordt de aanvraag echter wel inhoudelijk beoordeeld. Tevens wordt daarin vermeld dat de aanvraag in het primaire besluit zou zijn afgewezen, terwijl dat niet het geval is.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Gezien het feit dat zonder verdere aanvulling van gegevens verweerder in de beslissing op bezwaar wel een inhoudelijk oordeel heeft kunnen vormen met betrekking tot het recht op uitkering, is de rechtbank van oordeel dat de aanvraag aanvankelijk ten onrechte buiten behandeling is gesteld.
Het bezwaar had daarom gegrond verklaard moeten worden, waarna de aanvraag inhoudelijk kon worden behandeld in het kader van de heroverweging in bezwaar. De rechtbank vindt voor die opvatting steun in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) is van 16 juli 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BD7360. In die uitspraak is de AbRS van oordeel dat, gelet op de strekking van artikel 7:11, tweede lid, van de Awb en omwille van een doelmatige besluitvorming op een aanvraag binnen een redelijke termijn, een inhoudelijk besluit na herroeping van een primair besluit waarbij de aanvraag buiten behandeling was gesteld, deel uitmaakt van het besluit op bezwaar.
Het bestreden besluit is derhalve in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde vereiste dat een besluit zorgvuldig dient te zijn voorbereid. Het zal dan ook worden vernietigd en het beroep zal gegrond worden verklaard.
Vervolgens zal de rechtbank bezien of er aanleiding is gebruik te maken van de haar in artikel 8:72, derde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om de rechtsgevolgen van een vernietigd besluit geheel of gedeeltelijk in stand te laten.
Daartoe zal het bestreden besluit ook inhoudelijk worden getoetst.
2.5 Aan de rechtbank ligt de vraag voor of verweerder met het bestreden besluit terecht de ZW-uitkering aan werkneemster van eiseres met ingang van 21 januari 2008 heeft geweigerd. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat werkneemster op de datum in geding, 21 januari 2008, niet voldoet aan één van de criteria genoemd in artikel 29b van de ZW om in aanmerking te komen voor een ZW-uitkering. De rechtbank volgt eiseres niet in haar opvatting dat één en ander in strijd lijkt te zijn met de bedoeling van de thans vigerende wet- en regelgeving. De wetgever heeft in artikel 29b van de ZW de voorwaarden voor het recht op ziekengeld limitatief opgesomd en heeft daar werknemers als werkneemster niet bij betrokken. Zoals overwogen in een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 december 2003 (LJN: AO3300), blijkt uit de wetsgeschiedenis dat artikel 29b van de ZW tot doel heeft de herintreding in het arbeidsproces te bevorderen van arbeidsgehandicapten (werknemers die structureel functioneel beperkt zijn), die door hun arbeidshandicap buiten het arbeidsproces zijn geraakt. Het artikel beoogt met de garantie van ziekengeld gedurende een aantal jaren na aanvang van de dienstbetrekking, werkgevers over de streep te trekken deze arbeidsgehandicapten in dienst te nemen. De rechtbank constateert dat de werkneemster van eiseres op 21 januari 2008 niet als zodanige werknemer was aan te merken. Dat zij op het moment van indiensttreding bij eiseres nog een gedeeltelijke ZW-uitkering ontving in verband met haar eerdere ziekmelding per 9 oktober 2006, doet daar niet aan af.
Nu uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt, maar voor het overige de (inhoudelijke) rechterlijke toetsing kan doorstaan, zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.6 De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.7 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Omdat niet gebleken is van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van eiseres, zal een proceskostenveroordeling achterwege blijven.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
gelast dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 288,- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, en door deze en mr. M.A. de Rooij, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.