RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 08 / 5418 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiseres],
gevestigd te Moerdijk, eiseres,
gemachtigde mr. J.J.R. Lautenbach,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk,
verweerder.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 oktober 2008 (bestreden besluit) inzake de handhaving van het opleggen van een last onder dwangsom.
Het beroep is behandeld ter zitting van 11 augustus 2009, waarbij aanwezig waren de gemachtigde van eiseres en namens verweerder [woordvoerders verweerder].
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 27 februari 2008 heeft verweerder [eiseres] aangeschreven met de mededeling voornemens te zijn handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel aan de [adres] (kadastraal bekend als gemeente [kadastraal nummer]. Op dit perceel voert eiseres op dat moment haar bedrijfsactiviteiten uit, bestaande uit de opslag en verkoop van opleggers (zogenoemde huiftrailers). Volgens verweerder is dit gebruik in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan [naam bestemmingsplan].
Tegen dit voornemen heeft eiseres op 7 maart 2008 een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 15 mei 2008 (primair besluit) heeft verweerder aan [eiseres] te Moerdijk, onder weerlegging van de zienswijze, een last onder dwangsom opgelegd. Deze last houdt in dat [eiseres] de overtreding van artikelen 4.1, 4.2 en 29, eerste lid, in samenhang met artikel 4.4, onder a, d en f, van de voorschriften van het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] binnen acht weken na het besluit dient op te heffen. Indien [eiseres] niet voldoet aan de last onder dwangsom, dan verbeurt zij een dwangsom van € 1.000,- per week, met een maximum van € 10.000,-.
Bij besluit van 1 december 2008 heeft verweerder de last onder dwangsom opgeschort totdat Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben besloten op de door [aanvrager vergunning] ingediende gezamenlijke aanvraag voor een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer voor [eiseres] [toevoeging naam] en [aanvrager vergunning]. Bij besluit van 19 mei 2009 hebben Gedeputeerde Staten de aanvraag van [aanvrager vergunning] voor een milieuvergunning buiten behandeling gelaten.
Bij het bestreden besluit van 16 oktober 2008 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Voor de motivering van het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommisie en het verslag van de hoorzitting. Verweerder heeft de last onder dwangsom aangepast in de zin dat voorzover deze is gericht aan [eiseres], dit wordt gewijzigd in [eiseres]. Voorts heeft verweerder de last onder dwangsom aangepast, in de zin dat de verwijzing naar artikel 4.3 van de bestemmingsplanvoorschriften wordt verwijderd, omdat geen overtreding van dit voorschrift heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft verweerder hier aan toegevoegd dat thans, nu kennis is genomen van het overnamecontract, het standpunt wordt ingenomen dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit het niet meer in haar macht had om aan de overtreding een einde te maken. Echter, met de informatie die ten tijde van het bestreden besluit voorhanden was, is toen het juiste besluit genomen.
2.2 Eiseres heeft in beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Verweerder gaat er ten onrechte van uit dat eiseres het ten tijde van het bestreden besluit nog in haar macht had om een einde te maken aan de met het bestemmingsplan strijdige toestand. Eiseres was geen huurster meer omdat alle assets aan [eigenaar] waren overgedragen. Ter onderbouwing van haar standpunt citeert eiseres een passage uit het overdrachtscontract. Nu verweerder hiervan op 14 augustus 2008 op de hoogte was, derhalve voor het bestreden besluit, dient het bestreden besluit te worden vernietigd en het bezwaar gegrond te worden verklaard.
Op 30 juli 2009 heeft eiseres een kopie van het overnamecontract overgelegd. Volgens eiseres blijkt uit de gemarkeerde passages dat ook het huurcontract van eiseres met [aanvrager vergunning] aan [eigenaar] is overgedragen. Eiseres is door deze overdracht als lege B.V. achtergebleven.
2.3 Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt op grond van artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
In artikel 5:34, eerste lid, van de Awb is - voor zover hier van belang - bepaald dat het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, op verzoek van de overtreder de looptijd ervan kan opschorten voor een bepaalde termijn ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.
Ingevolge artikel 5:35, van de Awb – voor zover deze bepaling gold ten tijde in geding – verjaart de bevoegdheid tot invordering van verbeurde bedragen door verloop van zes maanden na de dag waarop zij zijn verbeurd.
2.4 De rechtbank stelt aan de hand van de gedingstukken vast dat de begunstigingstermijn welke is genoemd in het primaire besluit, acht weken nadat het besluit is genomen eindigde, derhalve op 11 juli 2008. Vanaf dat moment verbeurde eiseres wekelijks een dwangsom van € 1.000, gedurende tien weken, zodat op 19 september 2008 de maximale dwangsom van € 10.000 was verbeurd.
Ter zitting is door verweerder het standpunt ingenomen dat door het opschorten van de looptijd van de last onder dwangsom bij besluit van 1 december 2008 de begunstigingstermijn is verlengd en met terugwerkende kracht geen dwangsommen zijn verbeurd, zodat er geen sprake is van verjaring.
De rechtbank constateert dat de looptijd van de last onder dwangsom door verweerder weliswaar is opgeschort, doch dat deze opschorting pas heeft plaatsgevonden na afloop van de in het primaire besluit genoemde begunstigingstermijn én de looptijd van de last. Dit betekent dat de in het primaire besluit maximale opgelegde dwangsom reeds van rechtswege was verbeurd na afloop van de begunstigingstermijn en de looptijd van de last, derhalve op 19 september 2008. Anders dan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) in de uitspraak van 19 november 2008 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN: BG4707) waarnaar verweerder ter zitting heeft verwezen, overweegt de rechtbank dat het uitdrukkelijk opschorten van de looptijd van de last onder dwangsom danwel het verlengen van de begunstigingstermijn na afloop van deze termijnen niet af doet aan het van rechtswege verbeurd zijn van de dwangsom.
Tussen de stukken bevindt zich met betrekking tot de invordering van de verbeurde dwangsommen geen correspondentie. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat geen aanspraak is gemaakt op betaling van de dwangsommen. Het voorgaande betekent dat de bevoegdheid van verweerder tot invordering van de dwangsommen op 19 maart 2009 is verjaard. Het procesbelang van eiseres is in zoverre aan deze procedure komen te ontvallen.
Eiseres heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat nog een procesbelang gelegen is in de wens een oordeel van de rechtbank te verkrijgen over de rechtmatigheid van het bestreden besluit in verband met eventuele toekomstige besluitvorming door verweerder. Het is vaste jurisprudentie (onder andere de uitspraak van de AbRS van 27 augustus 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN: BE9272) dat een beroep dat er nog louter op is gericht om een uitspraak te krijgen over de principiële betekenis van een besluit of een ander of mogelijk toekomstig besluit, niet ontvankelijk is. Voorts overweegt de rechtbank dat eiseres, nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende schade, geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep om die reden.
Niettemin heeft eiseres procesbelang bij haar beroep.
De rechtbank overweegt in dit verband dat de gemachtigde van eiseres in het bezwaarschrift heeft verzocht om vergoeding van de kosten die samenhangen met het maken van bezwaar. Gelet op artikel 7:15, derde respectievelijk tweede lid, van de Awb dient het bestuursorgaan met de beslissing op bezwaar een deelbesluit te nemen inzake dit voordien gedane verzoek en wordt een dergelijk verzoek uitsluitend gehonoreerd indien het primaire besluit moet worden herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Nu tegen het bestreden besluit beroep is ingesteld en ter zitting door de gemachtigde van eiseres eveneens is verzocht om een proceskostenveroordeling, dient de rechtbank zich, gelet op artikel 8:75, eerste lid, tweede volzin, van de Awb, allereerst te buigen over de vraag of het bezwaar had moeten leiden tot herroeping van de primaire last onder dwangsom en indien het antwoord op deze vraag bevestigd is, vervolgens of deze herroeping het gevolg is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Tussen partijen is inmiddels niet meer in geding dat eiseres het ten tijde van het bestreden besluit niet meer in haar macht had om een einde te maken aan de overtreding(en). Verweerder stelt echter dat dat destijds niet bekend was bij verweerder omdat eiseres onvoldoende inzicht heeft gegeven in het overnamecontract. De rechtbank stelt vast dat eiseres pas op 30 juli 2009 een kopie van het overnamecontract aan de rechtbank heeft toegezonden. Eerder is weliswaar door eiseres naar het overnamecontract verwezen en de stelling ingenomen dat eiseres geen huurster meer was, maar deze stelling heeft zij niet eerder met een kopie van het overnamecontract onderbouwd. Gelet op de informatie die nu bekend is had verweerder weliswaar het primaire besluit dienen te herroepen omdat eiseres niet meer bij machte was de overtreding(en) te beëindigen. Dat verweerder dat heeft nagelaten kan hem niet worden verweten omdat eiseres verweerder onvoldoende heeft geïnformeerd, zodat niet gezegd kan worden dat sprake is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Nu niet is voldaan aan de criteria als gesteld in artikel 7:15 van de Awb, komt eiseres niet in aanmerking voor vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten.
Het beroep dient gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ongegrond te worden verklaard.
2.5 Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, en door deze en mr. M.P.J. Tillie, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar bij vervroeging op 17 augustus 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA
's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 18 augustus 2009