ECLI:NL:RBBRE:2009:BK3763

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
625075-08
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Combee
  • A. van Kralingen
  • J. Schotanus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak: Ontucht met een meisje in staat van verminderd bewustzijn

In deze zedenzaak heeft de Rechtbank Breda op 18 november 2009 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met een meisje dat zich in een staat van verminderd bewustzijn bevond. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, terwijl hij wist dat zij in een kwetsbare toestand verkeerde. De verdediging voerde aan dat de verdachte, die zwakbegaafd is, onder ongeoorloofde druk van de verhoorders tot een bekentenis was gekomen. Dit verweer werd door de rechtbank verworpen, omdat de verklaringen van de verdachte betrouwbaar werden geacht en de druk die tijdens de verhoren was uitgeoefend niet als ongeoorloofd werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor het primair tenlastegelegde feit van poging tot seksueel binnendringen, maar wel voor het subsidiaire feit van ontucht. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte een blanco strafblad had en dat het incident inmiddels tweeënhalf jaar geleden had plaatsgevonden. De officier van justitie had een werkstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een werkstraf van 150 uur op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact die dergelijke daden kunnen hebben op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 625075-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 november 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. R. Drenth, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 november 2009, waarbij de officier van justitie, mr. Verheijen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte seksuele handelingen heeft gepleegd met een meisje van wie hij wist dat ze in staat van verminderd bewustzijn onmacht verkeerde, dan wel dat hij dit meisje met geweld of andere feitelijkheden heeft gedwongen tot seksuele handelingen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair tenlastegelegde poging tot het seksueel binnendringen van slachtoffer [naam slachtoffer], terwijl hij wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte van [naam slachtoffer], naast de door verdachte bij de politie afgelegde bekennende verklaring. Zij is van mening dat er geen ongeoorloofde druk op verdachte is uitgeoefend en dat gebleken is dat verdachte zich tijdens de verhoren voldoende vrij heeft gevoeld om zijn eigen procespositie te bepalen. Daarnaast acht zij de aangifte van [naam slachtoffer] betrouwbaar.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten kan komen.
Hij wijst daarbij op het feit dat de in 2007 geldende “Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik” (hierna: Aanwijzing) op verschillende punten niet is nageleefd.
Allereerst wordt in het schriftelijk verslag, gemaakt van het informatieve gesprek met het slachtoffer, niet vermeld wie daarbij verder aanwezig was. Uit de verklaring van de moeder van aangeefster blijkt dat zij in elk geval bij het informatieve gesprek aanwezig is geweest. Uit het dossier wordt verder niet duidelijk wie naast aangeefster nog aanwezig waren bij de aangifte. Dit is een ernstige omissie, omdat de verklaringen van getuigen die ook bij de intake aanwezig waren wellicht niet meer als bewijs kunnen worden gebruikt. Bovendien is geen bandopname van de aangifte gemaakt.
Verdachte had volgens de raadsman wegens zijn zwakbegaafdheid binnen het kader van een studioverhoor gehoord moeten worden.
Voorts zou volgens de Aanwijzing binnen 3 maanden na inschrijving van de zaak ten parkette een vervolgingsbeslissing moeten worden genomen. In casu is de vervolgingsbeslissing pas genomen op 17 april 2009, namelijk door het uitbrengen van de dagvaarding, en dus ongeveer 15 maanden na binnenkomst van het proces-verbaal van politie bij het parket in Breda.
Volgens de raadsman is aldus sprake van meerdere onherstelbare schendingen van de Aanwijzing, waardoor bepaalde zaken niet meer getoetst kunnen worden. Dit moet ertoe leiden dat de verklaring van aangeefster en/of de bekennende verklaring van verdachte van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Ten aanzien van de aangifte van [naam slachtoffer] is de raadsman van mening dat deze niet betrouwbaar is. Volgens de raadsman is het zeer opmerkelijk dat aangeefster tweemaal nadat zij door verdachte ontuchtig benaderd zou zijn, niet in actie is gekomen, maar gewoon weer in slaap is gevallen. Ook de volgende morgen heeft ze niet tegen [medebewoner 1] en [medebewoner 2] verteld wat er gebeurd was. Aan haar vriendin [naam vriendin] heeft ze in eerste instantie alleen maar verteld dat verdachte zich in haar aanwezigheid had afgetrokken, terwijl er volgens aangeefster veel ernstiger dingen waren gebeurd. Bovendien heeft ze tegen [naam vriendin] verteld dat ze een hockeytrui en een pyjamabroek in bed aanhad, terwijl ze in haar aangifte praat over een bovenstuk van een pyjama en hotpants. Zo zijn er volgens de raadsman meerdere aanwijzingen die de betrouwbaarheid van de aangifte van [naam slachtoffer] onder druk zetten.
[naam van de zus], de zus van [medebewoner 2], die ook in de woning sliep tijdens de bewuste nacht heeft die nacht niemand horen roepen, terwijl het doodstil was in huis en de slaapkamers in dat huis gehorig zijn. Dit is erg onwaarschijnlijk als aangeefster zoals zij verklaart, hard heeft geroepen.
Wanneer de aangifte niet betrouwbaar is, is de vraag waarom aangeefster dan deze verklaring heeft afgelegd. Gebleken is dat haar stage niet goed verliep en dat van tevoren besproken is hoe aangeefster deze stage zonder consequenties kon beëindigen. Verdachte was daarvoor volgens de raadsman een goed slachtoffer.
Met betrekking tot de verklaringen van verdachte stelt de raadsman vast dat de verhoren van verdachte zeer lang hebben geduurd, waarbij tevens vastgesteld kan worden dat verdachte zwakbegaafd en beïnvloedbaar is. Verdachte voelde druk van de kant van de verhoorders en hem is wel 30 tot 40 keer gevraagd of hij niet wilde bekennen dat hij ontucht had gepleegd met [naam slachtoffer], hetgeen blijkt uit de geluidsbanden van de verhoren. Uit het proces-verbaal van politie blijkt dit echter niet, terwijl dit op basis van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering wel had gemoeten. Uit het verslag van het verbatim verhoor blijkt dat steeds op verdachte is ingewerkt en dat hij telkens wordt geïnterrumpeerd. De raadsman legt tevens een uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 16 april 2003 over, waarin een verdachte in een volgens de raadsman vergelijkbare situatie wordt vrijgesproken omdat op hem een meer dan proportionele invloed is uitgeoefend om hem tot een bekentenis te brengen. Volgens de raadsman kan niet uitgesloten worden dat verdachte hier ook tot een bekentenis is gekomen door een dergelijke druk. Om die reden zou de verklaring van verdachte van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat uit de handelingen van verdachte niet valt af te leiden dat hij de bedoeling had om het lichaam van [naam slachtoffer] seksueel binnen te dringen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De verklaringen van aangeefster en verdachte
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan dat zij in de nacht van 20 op
21 april 2007 ontuchtig is betast door ene [ver[verdachte]] die zij kent van het bedrijf [naam bedrijf], waar zij stage loopt. Zij bleef die nacht, nadat zij tot 2.00 uur was wezen stappen, slapen in de woning van [medebewoner 2] aan de [adres]. [naam collega], een andere collega, heeft haar in die woning op een tweepersoonsbed gelegd omdat ze teveel had gedronken. Zij is daar toen in slaap gevallen. Op een gegeven moment werd zij wakker omdat zij een blote stijve piemel bij haar billen voelde. Zij voelde dat die piemel tegen haar aan lag te rijden en dat op en neer gaande bewegingen werden gemaakt met die piemel. Zij is toen omgedraaid en zag dat [verdachte] naast haar lag. Zij heeft toen boos tegen hem gezegd dat hij weg moest gaan en is daarna weer in slaap gevallen. Op een gegeven moment werd zij weer wakker. Zij voelde toen dat haar hand gepakt werd, dat haar hand rond een stijve piemel werd gelegd en dat die hand om haar hand aftrekkende bewegingen maakte. Zij werd toen wakker en heeft haar hand teruggetrokken. Zij zag dat het weer [verdachte] was die bij haar in bed lag. Zij heeft haar hand teruggetrokken en geroepen dat hij het huis uit moest gaan.
Verdachte heeft in zijn tweede verhoor bij de politie op 5 december 2007 toegegeven dat hij die nacht in de woning van [medebewoner 2] seksuele handelingen heeft verricht met/bij [naam slachtoffer]. Hij is die nacht met zijn kleren aan bij haar onder de dekens gekropen. Volgens hem sliep [slachtoffer] Hij heeft haar hand gepakt en ging zo zijn onderbroek in. Hij deed haar hand om zijn stijve penis, deed zijn hand om die hand van [slachtoffer] en maakte toen met zijn hand op en neer gaande bewegingen om zijn penis. [slachtoffer] zei toen dat hij op moest rotten. Ook heeft verdachte toegegeven dat hij die nacht achter [slachtoffer] is gaan liggen en tegen haar aan is gaan rijden door neukbewegingen te maken . Hij voelde toen haar blote billen.
In zijn derde verhoor op 6 december 2007 is verdachte bij zijn eerdere, hierboven genoemde, bekennende verklaring gebleven. Volgens verdachte was [slachtoffer] half wakker, half slapend. Toen hij tegen [slachtoffer] aan lag te rijden, heeft ze tegen hem gezegd dat hij op moest rotten. Hij is toen naar beneden gegaan. Later die nacht is hij weer naar boven gegaan, is weer naast haar gaan liggen en heeft toen met haar hand in zijn hand zijn stijve penis vastgepakt en aftrekbewegingen gemaakt.
Het verweer met betrekking tot de Aanwijzing.
De rechtbank stelt voorop dat de Aanwijzing (beleids-)regels bevat met betrekking tot de kwaliteit en zorgvuldigheid van opsporingsonderzoek en vervolging in zedenzaken als de onderhavige en dient te worden aangemerkt als recht in de zin van artikel 79 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie.
Uit de inleiding bij de Aanwijzing blijkt dat de Aanwijzing met name is opgesteld om een professionele bejegening van slachtoffers van zedendelicten en het algemeen belang van waarheidsvinding te bevorderen.
De raadsman is door te stellen dat verdachte in een studiosetting had moeten worden gehoord, blijkbaar van mening dat de Aanwijzing rechtstreeks werking heeft voor het verhoren van verdachten in zedenzaken. De Aanwijzing bepaalt dat personen bij wie sprake is van een achterstand in de ontwikkeling, dienen te worden gehoord volgens het Protocol Studioverhoor. Nog daargelaten of een dergelijke rechtstreekse werking ook voor verdachte(n) geldt, is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is en ook niet bij de verhorende verbalisanten hoefde te blijken dat bij verdachte een zodanige achterstand in de ontwikkeling bestond dat een studioverhoor noodzakelijk was. Zo heeft verdachte onder andere aan het begin van de verhoren verklaard dat hij een VMBO-diploma heeft behaald en op een MBO-opleiding zit. De geluidsopnames van de verhoren, die door de rechtbank zijn beluisterd, en de waarneming van de rechtbank ter terechtzitting met betrekking tot de ontwikkeling van verdachte, geven de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.
Met de raadsman constateert de rechtbank dat in het proces-verbaal van aangifte niet vermeld wordt wie bij het doen van aangifte aanwezig waren. De rechtbank volgt de raadsman echter niet dat dit een ernstige omissie is. Nog daargelaten dat niet aannemelijk is geworden dat er naast aangeefster en de verbalisanten nog andere personen bij aanwezig waren, is de rechtbank van oordeel dat de aanwezigheid van anderen met name relevant kan zijn wanneer die andere personen later als getuigen zouden worden gehoord en door de aanwezigheid bij de aangifte - ongewenst - beïnvloed zouden kunnen zijn. Aangezien de rechtbank geen verklaringen van getuigen gebruikt voor het bewijs, doet die situatie zich hier niet voor en gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van de raadsman op dit punt.
Ook het verweer dat geen bandopname is gemaakt van de aangifte, wordt door de rechtbank verworpen. Uit de inhoud van de Aanwijzing leidt de rechtbank af dat een dergelijke bandopname alleen moet worden gemaakt indien een vertrouwenspersoon bij de aangifte aanwezig is geweest én deze persoon eerst als getuige is gehoord of sprake zou zijn van seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties. Deze vereiste omstandigheden zijn niet aannemelijk geworden.
De rechtbank stelt met de raadsman vast dat het schriftelijk verslag van het op 27 april 2007 met de latere aangeefster gehouden intakegesprek niet vermeldt wie bij dit gesprek aanwezig waren en dat de vervolgingsbeslissing niet binnen 3 maanden, maar pas na ongeveer 15 maanden is genomen. In zoverre voldoet het opsporingsonderzoek niet aan de norm zoals in de Aanwijzing is vastgelegd.
Deze tekortkomingen zijn naar het oordeel van de rechtbank echter niet van dien aard dat daaraan enige consequentie dient te worden verbonden, nu niet kan worden gezegd dat zij ertoe hebben geleid dat er onjuistheden in het proces-verbaal van aangifte staan vermeld dan wel dat de verklaring van aangeefster om die reden als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt.
Het verweer dat de bekennende verklaringen van verdachte en/of de verklaring van aangeefster op die grond van het bewijs moeten worden uitgesloten, wordt dan ook verworpen.
De betrouwbaarheid van de bekennende verklaringen van verdachte
Anders dan de raadsman acht de rechtbank de bekennende verklaringen van verdachte betrouwbaar. De rechtbank heeft de geluidsopnames van de verhoren beluisterd en stelt vast dat aan de raadsman kan worden toegegeven dat van de verhoren van de politie een zekere druk uitging, hetgeen inherent is aan een verhoorsituatie, maar dat niet kan worden gesteld dat die druk ongeoorloofd was en dat verdachte door die druk tot een bekentenis is gekomen. Ook de gestelde omstandigheid dat verdachte zwakbegaafd is, leidt niet tot die vaststelling.
De rechtbank stelt vast dat de omslag van ontkenning naar bekentenis niet lag op het moment dat de hulp-officier van justitie de verhoorkamer binnenkwam, maar reeds daarvóór. Uit de geluidsopnames van de verhoren maakt de rechtbank op dat verdachte is gaan bekennen op het moment dat de mannelijke verhoorder aan de telefoon zat. Verdachte is toen uit zichzelf tegen de vrouwelijke verhoorder gaan vertellen dat er die nacht wel iets op seksueel gebied gebeurd was tussen hem en [slachtoffer] Voor zover verdachte zaken uit de aangifte zijn voorgehouden, is dit in een eerder stadium gebeurd. De rechtbank constateert uit de beantwoording van verdachte van de hem gestelde vragen dat verdachte tijdens zijn bekentenis niet alleen maar de dingen die hem zijn voorgehouden bevestigt, maar ook aan die feiten een eigen draai geeft en een aantal handelingen die [naam slachtoffer] in haar aangifte noemt, stellig blijft ontkennen, hetgeen de betrouwbaarheid van zijn verklaring naar het oordeel van de rechtbank vergroot. Het beeld dat over verdachte door de raadsman wordt geschetst als van een zeer beïnvloedbaar persoon, herkent de rechtbank niet uit de geluidsopnames van de verhoren en uit de manier waarop verdachte op zitting de indringende vragen van de rechtbank heeft beantwoord.
Daarnaast acht de rechtbank ten aanzien van de betrouwbaarheid van de bekennende verklaringen van verdachte nog van belang, dat verdachte tijdens zijn derde verhoor op
6 december 2007, dus de dag na zijn bekentenis en nadat hij is bezocht door zijn eigen raadsman, is gebleven bij zijn bekennende verklaring.
Voor wat betreft de omstandigheid dat de processen-verbaal van de verhoren van verdachte niet alle details bevatten, zoals de omstandigheid dat verdachte een groot aantal malen heeft ontkend, merkt de rechtbank op dat volgens vaste rechtspraak in een ambtsedig proces-verbaal een selectie mag worden gemaakt mits datgene wat in redelijkheid relevant kan worden geacht darin wordt opgenomen. Het is de rechtbank niet gebleken dat relevante informatie niet is opgenomen. Uit het proces-verbaal van het tweede verhoor van verdachte blijkt in elk geval dat verdachte in eerste instantie heeft ontkend. Voor zover relevant kan worden geacht dat verdachte een groot aantal malen heeft ontkend, stelt de rechtbank vast dat dit verzuim is hersteld door de toevoeging aan het dossier van een verbatim-verslag van een deel van de verhoren van verdachte en de geluidsopnames van alle verhoren, waardoor de rechtbank en de verdediging kennis hebben kunnen nemen van alles wat verdachte verklaard heeft.
De betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van [naam slachtoffer] betrouwbaar is. De omstandigheid dat aangeefster niet gelijk vertelt wat die nacht gebeurd is, doet hier niet aan af. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedendelicten vaker pas later tegen familie, vrienden of bekenden vertellen wat hen is overkomen, soms uit schaamte, soms vanwege het traumatiserende karakter van het zedendelict, soms uit schuldgevoel. Ook het feit dat [slachtoffer] pas later emoties vertoonde valt daarmee te verklaren. Dat [slachtoffer] mogelijk niet tegen iedereen exact hetzelfde verhaal heeft verteld, doet naar het oordeel van de rechtbank evenmin aan de betrouwbaarheid van haar verklaring af. Wat zij over het voorval heeft verklaard naar derden toe, komt immers in essentie overeen.
De bewering van de raadsman dat [medebewoonster] het had moeten horen wanneer [naam slachtoffer] die nacht hard had geroepen dat verdachte weg moest gaan, volgt de rechtbank niet. Of [naam van de zus] dat had moeten horen, hangt namelijk af van vele - achteraf niet vast te stellen - factoren.
De bewering van de raadsman dat [slachtoffer] een motief had om een onjuiste beschuldiging te uiten, namelijk om haar stage op die manier zonder consequenties te beëindigen en dat verdachte daarvoor een goed slachtoffer zou zijn, acht de rechtbank vergezocht en - als niet onderbouwd - onaannemelijk.
Conclusie
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de bekennende verklaringen van verdachte en de verklaring van aangeefster niet alleen voor het bewijs mogen worden gebruikt omdat geen sprake is van procedurele schendingen van dien aard dat uitsluiting geboden is, maar ook omdat zij betrouwbaar worden geacht.
Op grond van de verklaring van aangeefster en verdachte, zoals hierboven weergegeven, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de in staat van verminderd bewustzijn verkerende [naam slachtoffer]. De seksuele handelingen die aangeefster verder nog in haar aangifte heeft genoemd en die verdachte is blijven ontkennen, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte is heel stellig in de ontkenning van die handelingen en de rechtbank is van oordeel dat naast de aangifte onvoldoende steunbewijs voorhanden is om die handelingen bewezen te achten.
Mede daardoor is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot het seksueel binnendringen van het lichaam van [naam slachtoffer]. Verdachte heeft immers steeds ontkend dat hij de bedoeling had om bij [slachtoffer] binnen te dringen en dat hij zijn penis tegen de vagina of anus van [slachtoffer] heeft gedrukt of gehouden.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
(subsidiair:)
op 21 april 2007, te Breda, met [slachtoffer], van wie hij,
verdachte, wist dat die [slachtoffer] in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het
- drukken en gedrukt houden van zijn penis tegen de
billen van die [slachtoffer] en daarbij
- met zijn penis op- en neergaande bewegingen en/of zogeheten neukbewegingen
maken en/of met die penis tegen die [slachtoffer] "aan-rijden" waardoor hij,
verdachte, die penis telkens tegen die billen heeft bewogen en waardoor met die penis
telkens die billen van die [slachtoffer] werden betast
- de hand van die [slachtoffer] vastpakken en vasthouden
En vervolgens die hand van die [slachtoffer] om zijn, verdachtes,
penis leggen en zich middels het vasthouden van die
hand van die [slachtoffer] aftrekken en/of masturberen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een werkstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen, heeft de raadsman een werkstraf bepleit. Een voorwaardelijke straf heeft volgens de raadsman, gelet op de conclusie van psycholoog [naam deskundige] in zijn rapport dat het recidivegevaar gering is, geen waarde. Ook wijst de raadsman op het feit dat deze zaak reeds 2 ½ jaar oud is en verdachte een blanco strafblad heeft.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft na een avond stappen ontuchtige handelingen gepleegd met een 17-jarig meisje dat eveneens was gaan stappen en lag te slapen in het huis waar verdachte die nacht ook verbleef. Terwijl dat meisje lag te slapen is hij achter haar in bed gaan liggen en is hij tegen haar billen gaan rijden. Nadat het slachtoffer dit - half slapend en half dronken - bemerkte, heeft zij verdachte weggestuurd. Later die nacht is verdachte teruggekomen en heeft hij de hand van het meisje vastgepakt en om zijn blote penis gelegd waarna hij met zijn hand om haar hand aftrekkende bewegingen heeft gemaakt.
Verdachte heeft daardoor de lichamelijke integriteit van het betreffende meisje geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat feiten als het onderhavige nog lang kunnen nawerken en een verdere gezonde seksuele ontwikkeling in de weg kunnen staan. In hoeverre dit bij het slachtoffer het geval is, is moeilijk in te schatten, nu daarover geen verdere informatie beschikbaar is.
Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan. Hij heeft de gelegenheid die zich voordeed aangegrepen en heeft daarbij zijn eigen bevrediging vooropgesteld.
Over verdachte is een rapport uitgebracht door psycholoog [naam deskundige]. Uit het rapport komt naar voren dat verdachte op zwakbegaafd niveau functioneert, waardoor hij minder goed in staat is zijn impulsen te beheersen en de gevolgen van zijn handelen voor de langere termijn te overzien. Hij dient als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. De kans op herhaling wordt door de rapporteur als gering ingeschat.
De rechtbank kan zich verenigen met bovengenoemde conclusies van het rapport van [naam deskundige] en zal deze conclusies overnemen.
Daarnaast stelt de rechtbank in het voordeel van verdachte vast dat hij een blanco strafblad heeft en dat het incident inmiddels twee en een half jaar geleden heeft plaatsgevonden.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat voor het bewezenverklaarde kan worden volstaan met een werkstraf van 150 uur, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 2 maanden teneinde de ernst van de feiten te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Hoewel de kans op recidive op zich gering genoemd kan worden, bestaat immers de kans dat verdachte wederom in een situatie terecht komt waarin “de gelegenheid de dief maakt”.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het primaire feit, te weten poging tot het seksueel binnendringen van het slachtoffer. Nu de rechtbank slechts het subsidiaire feit (de ontucht) bewezen acht, zal zij een iets lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert ontuchtige handelingen plegen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee, voorzitter, mr. Van Kralingen en mr. Schotanus, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 november 2009.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 21 april 2007, te Breda, ter uitvoering van het door hem,
verdachte, voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer], van wie hij, verdachte,
wist dat die [slachtoffer] in staat van verminderd bewustzijn en/of lichamelijke
onmacht verkeerde, een of meer handeling(en) te plegen, die bestond(en) uit of
mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
- naast die [slachtoffer] in bed is gaan liggen en/of
- de hotpants, althans een of meerdere kledingstukken, van die [slachtoffer] opzij
heeft geschoven en/of bewogen en/of gedaan en/of
- zijn penis tegen/tussen de billen en/of anus en/of vagina van die [slachtoffer] heeft
gebracht en/of gedrukt en/of (gedrukt) gehouden en/of (daarbij)
- met zijn penis op- en neergaande bewegingen en/of (zogeheten) neukbewegingen
heeft gemaakt en/of (met die penis) tegen die [slachtoffer] heeft "(aan-)gereden"
waardoor hij, verdachte, die penis telkens tegen/tussen die billen en/of
anus en/of vagina heeft bewogen en/of (waardoor) met die penis telkens die
billen en/of anus en/of vagina van die [slachtoffer] werd/is betast en/of
- met de hand(en) de borst(en) van die [slachtoffer] heeft betast en/of in de borst(en)
van die [slachtoffer] heeft geknepen en/of
- met zijn hand(en) en/of vinger(s) de vagina van die [slachtoffer] heeft betast en/of
- de hand van die [slachtoffer] heeft (vast-)gepakt en/of (vast-)gegrepen en/of
vastgehouden en/of (vervolgens) die hand (van die [slachtoffer]) om en/of op zijn,
verdachte's, penis heeft gelegd en/of (daarbij/vervolgens) zich (middels het
vasthouden van die hand van die [slachtoffer]) heeft afgetrokken en/of gemasturbeerd
en/of (door [de hand van] die [slachtoffer]) heeft laten aftrekken en/of masturberen,
althans (daarbij) aftrekkende bewegingen heeft gemaakt en/of laten maken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 243 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 april 2007, te Breda, met [slachtoffer], van wie hij,
verdachte, wist dat die [slachtoffer] in staat van verminderd bewustzijn en/of
lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, bestaande uit het
- brengen en/of drukken en/of (gedrukt) houden van zijn penis tegen/tussen de
billen en/of anus en/of vagina van die [slachtoffer] en/of (daarbij)
- met zijn penis op- en neergaande bewegingen en/of (zogeheten) neukbewegingen
maken en/of (met die penis) tegen die [slachtoffer] "(aan-)rijden" waardoor hij,
verdachte, die penis telkens tegen/tussen die billen en/of anus en/of vagina
heeft bewogen en/of (waardoor) met die penis telkens die billen en/of anus
en/of vagina van die [slachtoffer] werd/is betast en/of
- met de hand(en) de borst(en) van die [slachtoffer] betasten en/of knijpen in de
borst(en) van die [slachtoffer] en/of
- met zijn hand(en) en/of vinger(s) de vagina van die [slachtoffer] betasten en/of
- de hand van die [slachtoffer] (vast-)pakken en/of (vast-)grijpen en/of vasthouden
en/of (vervolgens) die hand (van die [slachtoffer]) om en/of op zijn, verdachte's,
penis leggen en/of (daarbij/vervolgens) zich (middels het vasthouden van die
hand van die [slachtoffer]) aftrekken en/of masturberen en/of (door [de hand van] die
[slachtoffer]) laten aftrekken en/of masturberen, althans (daarbij) aftrekkende
bewegingen te maken en/of laten maken;
art 247 Wetboek van Strafrecht
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 april 2007, te Breda, door geweld en/of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden
van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het
- brengen en/of drukken en/of (gedrukt) houden van zijn penis tegen de billen
en/of anus en/of vagina van die [slachtoffer] en/of (daarbij)
- maken van op- en neergaande bewegingen en/of
- met de hand(en) betasten van de borst(en) van die [slachtoffer] en/of knijpen in de
borst(en) van die [slachtoffer] en/of
- met de hand(en) betasten van de vagina van die [slachtoffer]
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die
bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het
- onverhoeds brengen en/of drukken en/of (gedrukt) houden van zijn penis tegen
de billen en/of anus en/of vagina van die [slachtoffer] en/of (daarbij)
- maken van op- en neergaande bewegingen en/of
- onverhoeds met de hand(en) betasten van de borst(en) van die [slachtoffer] en/of
knijpen in de borst(en) van die [slachtoffer] en/of
- onverhoeds met de hand(en) betasten van de vagina van die [slachtoffer];
art 246 Wetboek van Strafrecht