De rechtbank stelt allereerst vast dat de belangenafweging omtrent al dan niet vervolgen expliciet aan het OM is toebedeeld. Toetsing daarvan dient slechts marginaal te geschieden in zoverre, dat slechts wordt beoordeeld of het OM na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot vervolging had kunnen besluiten.
Naar het oordeel van de rechtbank passen alle beslissingen die de officier van justitie heeft genomen binnen die belangenafweging. Overigens is de rechtbank niet gebleken dat bij de vervolgingsbeslissing de publieke opinie dan wel politieke druk een rol heeft gespeeld.
De omstandigheid dat de officier van justitie de uitkomst van een door de werkgeefster tegen verdachte aangespannen civielrechtelijke procedure niet heeft afgewacht, staat in zijn algemeenheid niet in de weg aan het vervolgingsrecht van het Openbaar Ministerie. Het is immers aan de officier van justitie om hierin een afweging te maken. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen besluiten het civielrechtelijke geding niet af te wachten, mede in verband met het feit dat de strafrechtelijke procedure zich op minder en gedeeltelijk andere feiten concentreert.
Tot slot heeft de officier van justitie in het kader van de waarheidsvinding de mogelijkheid een verdachte aan te (laten) houden en in verzekering te (laten) stellen conform de daarvoor geldende wettelijke eisen. De rechtbank zijn in het onderhavige geval geen feiten of omstandigheden gebleken dat de officier van justitie daarbij in strijd met de wettelijke eisen heeft gehandeld dan wel dat hij niet in redelijkheid tot de aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte heeft kunnen besluiten.
De door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheden leiden, ook in onderling verband bezien, niet tot de conclusie dat de beginselen van een goede procesorde zijn geschonden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, uitgezonderd het vierde gedachtestreepje (de kosten van de reis naar Amerika in juli 2004), alle tenlastegelegde gelden die hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking onder zich had, heeft verduisterd. Hij baseert zich daarbij op het navolgende:
= de door verdachte gedane betalingen met een hem door zijn werkgeefster beschikbaar gestelde creditcard;
= het rapport over het door de afdeling Security & Integrity van de huisaccountant Ernst & Young ingestelde onderzoek;
= getuigenverklaringen van de voorzitter van de Raad van Commissarissen en van
(ex-)werknemers, alsmede
= de (uiteindelijke) deels bekennende verklaringen van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Zij wijst daarbij op het navolgende:
Alle geldhandelingen van de directeur (verdachte), waaronder de creditcardbetalingen werden achteraf periodiek gecontroleerd door een externe accountant. Nimmer zijn er bescheiden achtergehouden en in de vijf jaar dat verdachte directeur was, is hem nooit gevraagd naar zijn declaratiegedrag. Zijn declaraties zijn achteraf steeds gecontroleerd en goedgekeurd.
Van verdachte werd verwacht dat hij 365 dagen per jaar beschikbaar was voor de onderneming, dus ook tijdens zijn vakanties. Alle reizen die hij maakte hadden een zakelijk karakter en verdachte had de vrijheid bepaalde kosten als zakelijke kosten te declareren.
Het kan verdachte dus niet verweten worden dat hij zich gelden van zijn werkgeefster wederrechtelijk heeft toegeëigend. Nu dit element ontbreekt heeft verdachte zich niet schuldig gemaakt aan de primair tenlastegelegde verduistering in dienstbetrekking en evenmin aan de subsidiair tenlastegelegde diefstal.
Op grond daarvan heeft de raadsvrouw een integrale vrijspraak bepleit.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
[getuige 1] heeft verklaard dat aan verdachte als directeur van [naam BV] B.V., later overgegaan in ![nieuwe naam BV] B.V., twee creditcards beschikbaar waren gesteld van American Express en de Rabobank.
Verdachte had met die creditcards tijdens buitenlandse reizen uitgaven gedaan. Deze uitgaven waren in de boeken als zakelijke kosten verwerkt en zijn niet door verdachte terugbetaald. ![nieuwe naam BV] beschouwt deze posten als niet-zakelijk.