ECLI:NL:RBBRE:2009:BK5980

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
9 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
210766 KG ZA 09-643
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Leijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beslag wegens racistische motivering van vrees voor verduistering

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 9 december 2009 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Sugar Power Company B.V. (hierna: SPC) en de besloten vennootschap Konsonant B.V. (hierna: Konsonant). SPC vorderde de opheffing van conservatoire beslagen die door Konsonant waren gelegd op roerende zaken van SPC. De beslagen waren gelegd in het kader van een vordering van Konsonant wegens huurachterstand. SPC stelde dat de vordering van Konsonant ondeugdelijk was en dat de vrees voor verduistering, die aan de beslagen ten grondslag lag, niet voldoende was onderbouwd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrees voor verduistering onvoldoende was onderbouwd en dat de motivering van Konsonant, die verwees naar de afkomst van de klanten van SPC, racistische elementen bevatte. Dit leidde tot de conclusie dat het gelegde beslag op roerende zaken opgeheven moest worden. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van SPC tot opheffing van de beslagen onder derden af, omdat de vordering van Konsonant niet summierlijk ondeugdelijk was gebleken. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van vorderingen in het kader van conservatoire beslagen en wijst op de noodzaak om racistische motieven in juridische procedures te vermijden. De beslissing van de voorzieningenrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de opheffing van het beslag onmiddellijk effect heeft, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 210766 / KG ZA 09-643
Vonnis in kort geding van 9 december 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SUGAR POWER COMPANY BV,
gevestigd te Breda,
eiseres,
advocaat mr. J.B. Smits,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONSONANT BV,
gevestigd te Zevenbergen,
gedaagde,
advocaat mr. E. van der Kolk.
Partijen zullen hierna ‘SPC’ en ‘Konsonant’ genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 november 2009 met vijf producties,
- de brief van 24 november 2009 met elf producties van Konsonant,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van Konsonant.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. SPC vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
– primair de opheffing van de op 14 en/of 16 oktober 2009 door Konsonant onder SPC zelf, onder Fortis Bank te Rotterdam, ING Bank te Amsterdam, ABN AMRO Bank te Amsterdam en de Rabobank te Breda gelegde beslagen;
– subsidiair Konsonant te veroordelen genoemde beslagen binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis op te heffen;
– Konsonant te verbieden onder of ten laste van SPC enig beslag te leggen terzake beweerdelijk verschuldigde huurpenningen, voor de duur dat onder SPC door enige derde beslag op de aan Konsonant verschuldigde huurpenningen of andere bedragen rust;
– Konsonant te veroordelen in de kosten van het geding.
2.2. Konsonant voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1. De voorzieningenrechter verwijst naar de feiten zoals opgenomen in de tussenvonnissen van de kantonrechter te Breda van 22 oktober 2008 en 22 april 2009 (zaaknummer/rolnummer 496696 CV EXPL 08-4741), welke tussenvonnissen zijn gewezen tussen enerzijds de maatschap Konsonant/Sugar Power Holding (hierna te noemen: SPH) en Konsant en anderzijds SPC en SPH.
3.2. Konsonant heeft bij exploiten van 14 en 16 oktober 2009 een vijftal (derden)beslagen gelegd onder SPC, onder Fortis Bank N.V. te Rotterdam, onder de ING Bank N.V. te Amsterdam, onder de ABN AMRO Bank N.V. te Amsterdam en onder de Rabobank te Breda. Blijkens het ‘verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag op roerende zaken tevens houdende verzoek tot verlof tot het leggen van conservatoir beslag onder derden’ (rolnummer 210026 KG RK 09-1189) heeft Konsonant een vordering terzake huurachterstand van in totaal €104.397,87 ten grondslag gelegd aan de beslagen.
3.3. SPC legt aan haar vordering tot opheffing van de gelegde beslagen primair ten grondslag dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering van Konsonant nu volgens SPC de feitelijke grondslag voor de verzochte beslagen ontbreekt en - als gevolg daarvan - de gelegde beslagen onnodig en vexatoir zijn. SPC stelt ter onderbouwing dat uit voornoemd tussenvonnis van 22 april 2009 van de kantonrechter te Breda blijkt dat de vorderingen van Konsonant zullen worden afgewezen en dat de kantonrechter tijdens de comparite van partijen heeft aangegeven zeker niet over de periode na de executoriale verkoop te zullen gaan oordelen al dan niet ten behoeve van Konsonant alleen. SPC stelt voorts dat de gestelde vrees voor verduistering ten aanzien van de roerende zaken van SPC volledig uit de duim is gezogen, grievend van aard is en niet aannemelijk gemaakt. Subsidiair wijst SPC er op dat zij de huurachterstand ten volle betwist aangezien zij een groot aantal verrekenposten heeft in verband met onderhoudswerkzaamheden aan de onroerende zaak die op grond van de huurovereenkomst voor rekening van Konsonant komen.
3.4. Konsonant betwist dat de vordering die ten grondslag ligt aan het gelegde beslag summierlijk ondeugdelijk en - als gevolg daarvan - onnodig en vexatoir is en dat uit het vonnis van 22 april 2009 volgt dat haar vorderingen zullen worden afgewezen. Konsonant verwijst naar een advies van prof. mr. H.C.F. Schoordijk ter onderbouwing van haar stelling. Konsonant betwist eveneens dat sprake zou zijn van een groot aantal verrekenposten van de zijde van SPC.
3.5. De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
3.6. Volgens art. 705 lid 2 Rv dient een beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, voldoende aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is.
3.7. Uit het vonnis van de kantonrechter van 22 april 2009 komt duidelijk naar voren dat een voorlopig oordeel wordt gegeven en dat de kantonrechter zich alle vrijheid heeft voorbehouden om hierop terug te komen. De redenering van SPC dienaangaande kan derhalve niet worden gevolgd.
De enkele stelling van SPC dat de kantonrechter tijdens de comparitie van partijen zou hebben aangegeven dat zij niet zal oordelen over de huurtermijnen vanaf 1 september 2009 is - gezien de vordering zoals ingesteld door Konsonant in de bodemprocedure - onvoldoende om het gelegde beslag deels (voorzover het ziet op deze huurtermijnen vanaf 1 september 2009) op te heffen. Ook deze stelling wordt verworpen.
3.8. Ten aanzien van het beslag op roerende zaken onder SPC is de vrees voor verduistering in het verzoekschrift aldus onderbouwd:
‘De onroerende zaak die de moedermaatschappij van SPC had is reeds executoriaal verkocht en diverse aan SPC gelieerde vennootschappen zijn reeds gefailleerd. Konsonant heeft gegronde vrees dat SPC al haar vermogensbestanddelen, voornamelijk bestaande uit inventaris en machines aan het verhaal door Konsonant zal onttrekken. In dat kader is van belang dat de klanten van SPC met name betreffen in Brussel wonende van Marokkaanse afkomst afkomstige personen. De roerende zaken zijn bovendien eenvoudig te transporteren en bijvoorbeeld in het buitenland, met name België, onder te brengen. De roerende zaken zouden alsdan onbereikbaar zijn voor Konsonant en SPC althans aan haar gelieerde (rechts)personen zouden vanuit België de onderneming kunnen voortzetten.’
Terecht maakt SPC daartegen bezwaar, namelijk het bezwaar dat dit van racisme getuigt. Daarmee geconfronteerd heeft de advocaat van Konsonant medegedeeld dat hij het niet zo bedoeld had. Een nadere onderbouwing voor de vrees voor verduistering heeft hij echter niet aangereikt zodat van de afwezigheid daarvan behoort te worden uitgegaan.
Dit heeft tot gevolg dat het onder SPC gelegde beslag op roerende zaken zal worden opgeheven.
3.9. Ten aanzien van de enkele (subsidiaire) stelling van SPC dat zij de huuurachterstand betwist aangezien zij een groot aantal verrekenposten heeft in verband met door haar uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden aan het pand overweegt de voorzieningenrechter dat onvoldoende aannemelijk is of - en zo ja, welke - kosten zijn gemaakt.
3.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat onvoldoende aannemelijk is dat de door Konsonant gepretendeerde vordering waarvoor beslag is gelegd onder derden ondeugdelijk dan wel - als gevolg daarvan - onnodig of vexatoir is. De vorderingen tot opheffing van de conservatoire beslagen onder derden en de vordering Konsonant te verbieden onder of ten laste van SPC enig beslag te leggen terzake beweerdelijk verschuldigde huurpenningen, zullen worden afgewezen. De vordering tot opheffing van het onder PSC gelegde beslag op roerende zaken wordt toegewezen.
3.11. Gelet op hetgeen onder 3.8. is overwogen ziet de voorzieningerechter aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
4.1. heft op het op 16 oktober 2009 onder Sugar Power Company B.V. gelegde beslag op roerende zaken,
4.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Leijten en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. Nijhof op 9 december 2009.?