3.2. Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast:
a.[gedaagde] heeft in het verleden met de vader van partijen (hierna te noemen: vader) in maatschapverband een agrarisch bedrijf geëxploiteerd te Oudenbosch.
b.De maatschap tussen [gedaagde] en vader is geëindigd per 30 april 1994.
c.Per 1 mei 1994 heeft [gedaagde] de onderneming voor eigen rekening voortgezet.
d.Bij notariële akte van 15 december 1994 zijn aan [gedaagde] onder meer de volgende zaken in eigendom overgedragen :
-de bedrijfsgebouwen bestaande uit grupstal, jongveestal, loods, mestkelder, percelen landbouwgrond en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te 4731 DH Oudenbosch aan de Bosschendijk 102, uitmakende een ter plaatse kennelijk aangeduid gedeelte ter grootte van ongeveer 97 aren 50 centiaren van het perceel kadastraal bekend gemeente Oudenbosch sectie F nummer 48 en het gehele perceel kadastraal bekend gemeente Oudenbosch sectie F nummer 49, groot 5 hectaren 29 aren 95 centiaren (hierna te noemen: de gronden Oudenbosch);
-de percelen landbouwgrond gelegen te Oud Gastel nabij het Bremswegje, kadastraal bekend gemeente Oud en Nieuw Gastel sectie G nummers 745, groot 6 hectaren 18 aren 50 centiaren, en 746, groot 2 hectaren 7 aren 50 centiaren, (hierna te noemen: de gronden Oud Gastel);
-het ten name van vader geregistreerde melkquotum als bedoeld in de Beschikking superheffing 1993 van 181.026 kilogram (hierna: het melkquotum);
- het ten name van vader geregistreerde suikerbietenquotum van 101.056 kilogram (hierna: het bietenquotum).
e. In voormeld notariële akte is onder de aanhef “vervreemdingsbeding” (hierna: het beding) onder meer het volgende bepaald:
“2. Indien de verkrijger (onder wie begrepen diens rechtverkrijgenden) vermogensrechten, waaronder begrepen krachtens in de plaatsstelling verworven pachtrechten en andere persoonlijke rechten, op voormelde percelen landbouwgrond vervreemdt of aan zijn persoonlijke agrarische bedrijfsuitoefening onttrekt, is hij verplicht om binnen één jaar na het moment van vervreemding of onttrekking een bedrag in contanten gelijkelijk te delen met zijn broers en zuster (casu quo hun rechtverkrijgenden) zoals hierna bepaald.
3. Dit bedrag bestaat:
a. wat betreft voormelde percelen landbouwgrond uit het verschil tussen de prijs die voor de percelen op het moment van vervreemding zou kunnen worden bedongen, indien deze vrij en onbezwaard zouden worden vervreemd en geleverd, en de waarde in verpachte staat op het moment van vervreemding, met dien verstande evenwel dat nimmer meer zal behoeven te worden gedeeld dan het verschil tussen bedoelde prijs op het moment van vervreemding en de blijkens deze akte overeengekomen toedelings-/overdrachtsprijs;
b. wat betreft de produktierechten uit de prijs die daarvoor op het moment van vervreemding zou kunnen worden bedongen;
zulks naar verhouding indien het een gedeelte van voormelde percelen landbouwgrond en/of produktierechten betreft, een en ander met dien verstande dat door de verkrijger nimmer zal behoeven te worden gedeeld hetgeen hij ontvangt uit hoofde van bedrijfs- en inkomstenschade (vergoeding voor belastingschade daaronder begrepen).
4. Het te verdelen bedrag draagt vanaf het moment van vervreemding of onttrekking een enkelvoudige rente ter grootte van het percentage van het promessedisconto van de Nederlandse Bank aan het begin van ieder kalenderjaar, vermeerderd met twee punten. De rente dient samen met de hoofdsom te worden betaald. Bovendien is de verkrijger gehouden om op eerste vordering van de comparant sub 1 te zijnen behoeve hypothecaire zekerheid te verschaffen voor alle vorderingen, welke op grond van dit artikel geldend gemaakt kunnen worden.
5. Persoonlijke agrarische bedrijfsuitoefening wordt geacht niet te bestaan, indien de verkrijger hoofdzakelijk een ander bedrijf, wezensvreemd aan het agrarisch bedrijf, dan wel hoofdzakelijk een vrij beroep uitoefent, of in voor meer dan vijf en zeventig procent voor arbeid beschikbare tijd een dienstbetrekking vervult. De huidige door de verkrijger geëxploiteerde viskwekerij wordt voor deze bepaling alsmede voor het hierna sub 9 bepaalde aangemerkt als een bedrijf, wezensvreemd aan het agrarisch bedrijf.
… 9. De verkrijger is niet gehouden de meerwaarde te delen indien hij deze aanwendt voor investering in zijn bedrijf of een ander agrarisch bedrijf in de Benelux binnen twee jaar na de vervreemding. Een dergelijke investering moet naar aard en omvang economisch verantwoord zijn.”
f. [gedaagde] heeft op de hierna vermelde data de daarbij vermelde vermogensbestand-delen vervreemd tegen de daarbij vermelde bedragen:
a. 13 december 2000: het melkquotum voor EUR 310.505,28,
b. 30 december 2004: de gronden Oud-Gastel voor EUR 270.000,00,
c. 30 december 2004: het bietenquotum voor EUR 8.600,00,
d. 1 juni 2006 : de gronden Oudenbosch voor EUR 3.131.000,00.
g. Op de hierna vermelde data heeft [gedaagde] het daarbij vermelde bedrag overgemaakt aan ieder van [eisers 1 tot 3].:
- 9 april 2004 : EUR 27.226,81,
- 9 juni 2006 : EUR 25.000,00,
- 11 september 2006: EUR 30.000,00,
in totaal uitkomende op EUR 82.226,81.