ECLI:NL:RBBRE:2009:BK7503

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
14 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02/810683-09 [P]
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Schotanus
  • mr. Alferink
  • mr. Tempelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op rijschoolhoudster met geweld en dreiging met nepwapen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Breda op 14 december 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte, geboren op 3 oktober 1988 te Mogadishu, die samen met een medeverdachte een overval heeft gepleegd op een rijschoolhoudster. De overval vond plaats op 5 december 2008 in Waalwijk, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte geweld hebben gebruikt en gedreigd hebben met een nepwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de rijschoolhoudster in haar woning hebben overvallen, waarbij de medeverdachte het slachtoffer met een nepwapen heeft bedreigd en geld en goederen heeft geëist. De verdediging voerde aan dat de geheimhoudersgesprekken niet tijdig zijn vernietigd, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de tekortkomingen in de procedure niet van zodanige aard waren dat dit moest leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank achtte de verklaringen van de medeverdachte en getuigen geloofwaardig en kwam tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de overval. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn niet eerder veroordelingen, maar legde desondanks een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02/810683-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 december 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op 3 oktober 1988 te Mogadishu (Somalië)
wonende te Loon op Zand
thans gedetineerd in het Huis van bewaring Grave (Unit A en B) te Grave
raadsvrouwe mr. Schepers, advocaat te Venlo
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 november 2009, waarbij de officier van justitie, mr. Van Aken, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
met een ander of anderen mevrouw [slachtoffer] heeft overvallen, waarbij geweld werd gebruikt en werd gedreigd met een vuurwapen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ter zitting aangevoerd dat tapgesprekken met geheimhouders in deze zaak te laat zijn vernietigd, omdat zowel de politie als het openbaar ministerie de daarvoor geldende wettelijke termijnen niet in acht hebben genomen. De geheimhoudersgesprekken hebben daarom gedurende een ruime periode ten onrechte onderdeel uitgemaakt van het dossier, zodat het onderzoeksteam deze heeft kunnen gebruiken bij de sturing van het onderzoek.
De verdediging verwijst naar het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken, waaruit is af te leiden dat een officier van justitie onverwijld door een opsporingsambtenaar in kennis moet worden gesteld van een gesprek met een geheimhouder en dat de officier van justitie vervolgens terstond de vernietiging hiervan moet bevelen.
De verdediging doelt op drie processen-verbaal van verzoek tot vernietiging in het procesdossier betreffende geheimhoudersgesprekken van verdachte gevoerd op 18 en
19 maart 2009, op 30 maart 2009 en op 6, 7, 8, 11 en 14 april 2009. In deze gevallen is geen sprake geweest van een onverwijlde inkennisstelling of een terstond afgegeven bevel, zoals vermeld in het voornoemde Besluit.
Zo blijkt volgens de verdediging uit de processen-verbaal verzoek tot vernietiging geheimhoudersgesprekken opgemaakt op 31 maart 2009, respectievelijk 21 april 2009 en
2 juni 2009, dat - gelet op de data van de afgetapte gesprekken door opsporingsambtenaren te laat is verzocht aan de officier van justitie om gesprekken met geheimhouders te vernietigen. Deze overschrijding varieert van 7 tot 64 dagen.
Tevens zijn de bevelen tot vernietiging van deze gesprekken door de officier van justitie te laat gegeven. In twee gevallen (bij de gesprekken op 18 en 19 maart 2009 respectievelijk een gesprek op 30 maart 2009) is het bevel 2 dagen na de datum van het verzoek tot vernietiging afgegeven. In de derde situatie (bij een ander gesprek op 30 maart 2009 en de gesprekken in april 2009) betreft deze overschrijding 44 dagen.
Voorts is door de plaatselijke politie en de KLPD te laat gevolg gegeven aan voornoemde bevelen blijkens de processen-verbaal vernietiging geheimhoudersgesprekken of tapgesprekken. Deze overschrijding betreft 5 tot 19 dagen. In één situatie (betreffende een gesprek van 30 maart 2009) blijkt in het geheel niet van uitvoering van het bevel tot vernietiging van gesprekken door de KLPD, nu een proces-verbaal van vernietiging ontbreekt in het dossier.
Nu de voorschriften ten aanzien van de geheimhoudersgesprekken zijn geschonden, acht de verdediging de officier van justitie niet ontvankelijk in haar strafvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft als reactie op het verweer van de verdediging aangevoerd dat tapgesprekken met mogelijke geheimhouders geen deel uit hebben gemaakt van het procesdossier. Zij verwijst naar hetgeen zij ter zitting van 21 juli 2009 hierover reeds heeft medegedeeld. Daarnaast verwijst zij naar het verhoor van de getuige [getuige 1] tactisch coördinator van het onderzoek in deze zaak, bij de rechter-commissaris. [getuige 1] heeft onder meer verklaard dat indien bij het uitluisteren wordt geconstateerd dat sprake is van een geheimhoudersgesprek, het gesprek niet schriftelijk wordt uitgewerkt, maar dat in het Basis Voorziening Opsporing (BVO)-systeem het tekstblok ‘geheimhoudersgesprek’ wordt vermeld. De interne afspraak is dat een dergelijk gesprek in quarantaine wordt gezet, hetgeen betekent dat dit ontoegankelijk wordt gemaakt. Getuige [getuige 2], tapcoördinator, geeft in zijn verklaring bij de rechter-commissaris eveneens aan dat geheimmhoudersgesprekken ontoegankelijk worden gemaakt. [getuige 2] heeft bovendien verklaard dat in dit onderzoek geen geheimhoudersgesprekken zijn uitgewerkt en dat hij, indien er gesprekken zouden zijn uitgewerkt, in zijn functie daarvan op de hoogte zou zijn gesteld. Het kan niet zo zijn dat tussen het moment van afluisteren en het moment van vernietiging - hetgeen een tijdspanne van soms enkele maanden betreft - informatie uit geheimhoudersgesprekken ter beschikking heeft gestaan aan het rechercheteam en als sturende informatie kon worden gebruikt. De gesprekken stonden immers in een geclausuleerd bestand van de politie, waarvan de inhoud voor de officier van justitie en het opsporingsteam onbekend is gebleven.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft ten aanzien van de vernietiging van geheimhoudersgesprekken de door de verdediging aangehaalde wettelijke bepalingen, te weten het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken, in ogenschouw genomen, alsmede de Instructie vernietiging geintercepteerde gesprekken met geheimhouders. Uit deze Instructie volgt dat een opsporingsambtenaar een tijdsruimte wordt geboden van 7 dagen om na constatering van een geheimhoudersgesprek de officier van justitie te verwittigen. Tevens volgt hieruit dat de officier van justitie binnen 3 werkdagen na ontvangst van het proces-verbaal van de opsporingsambtenaar dient te beoordelen of daadwerkelijk een geheimhoudersgesprek aan de orde is. Indien sprake is van een geheimhoudersgesprek wordt ook in deze Instructie de officier van justitie vervolgens geacht terstond schriftelijk bevel uit te vaardigen om de inhoud van de communicatie te vernietigen. In deze Instructie wordt dan ook uitgegaan van een enigszins ruimere tijdsperiode dan is omschreven in artikel 4 van het Besluit voornoemd, nu een periode van 10 dagen vooraf kan gaan aan het bevel tot vernietiging door de officier van justitie. Uit de Instructie leidt de rechtbank voorts af dat de feitelijke uitvoering van de vernietiging na verkrijging van het bevel onverwijld moet plaatshebben.
Gelet op de processen-verbaal en bevelen terzake van de vernietiging van geheimhoudersgesprekken in de drie door de verdediging omschreven situaties in samenhang met de genoemde wettelijke bepalingen, constateert de rechtbank dat de geheimhoudersgesprekken waaraan de verdediging refereert niet of niet terstond (lees: niet tijdig) zijn vernietigd. Met uitzondering van het verzoek tot vernietiging van gesprekken bij 7 dagen en de bevelen die 2 dagen na ontvangst van het verzoek door de officier van justitie zijn afgegeven, volgt de rechtbank de verdediging in de door haar genoemde overschreden termijnen. De rechtbank is van oordeel dat de politie en het openbaar ministerie door hun handelwijze de wettelijke voorschriften, welke strekken ter bescherming van het verschoningsrecht, hebben geschonden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze constatering, waarbij sprake is van een tijdsverloop van ten hoogste drie maanden tussen het opnemen van gesprekken en het proces-verbaal van vernietiging van gesprekken, moet leiden tot één van de sancties zoals vermeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan slechts sprake zijn indien de politie en/of het openbaar ministerie ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een goede procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan.
Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad moet worden nagegaan of sprake is geweest van ernstige, grootschalige en herhaaldelijke inbreuken op de regelgeving ter waarborging van het verschoningsrecht en of de inhoud van de gesprekken met de geheimhouders sturend is geweest voor het opsporingsonderzoek.
Het dossier bevat geen aanknopingspunten om van een grootschalige en langdurige inbreuk te kunnen spreken. Het afluisteren van de telefoon van verdachte vond bovendien op rechtmatige wijze plaats.
Evenmin komt in het procesdossier naar voren dat de politie ambtshandelingen heeft verricht voortvloeiende uit informatie van geheimhoudersgesprekken, welke gesprekken onverwijld vernietigd hadden moeten worden. Dit is ter zitting bevestigd door de officier van justitie.
Op grond van de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gaat de rechtbank er verder- evenals de officier van justitie - van uit dat de bestanden van geheimhoudersgesprekken direct ontoegankelijk zijn gemaakt, dat deze niet zijn uitgewerkt, dat de inhoud onbekend is gebleven en dat de stukken niet zijn toegevoegd aan het onderzoeks- of procesdossier. Van sturende informatie verkregen uit de geheimhoudersgesprekken kan dan ook naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak geen sprake zijn.
De rechtbank acht de geconstateerde tekortkoming, gelet op de geringe ernst van het verzuim en het ontbreken van mogelijk nadeel voor de verdachte, niet van zodanige aard dat dit moet leiden tot toepassing van één van de sancties genoemd in het eerste lid van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank is daarom van oordeel dat kan worden volstaan met de constatering van de beschreven omissie. Zij verwerpt het verweer van de verdediging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de overval heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer], haar aanvulling daarop, de inhoud van telefoongesprekken van [naam broer[naam van familielid]achte] en [naam kennis] en de belastende verklaring van medeverdachte [mededader]. Daarnaast heeft zij de verklaring van verdachte zelf in aanmerking genomen, dat hij het wapen heeft verstrekt dat door de overvallers is gebruikt.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gepleit voor bewijsuitsluiting, gelet op het verweer dat door haar is gevoerd terzake van de geheimhoudersgesprekken. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat onvoldoende overtuigend bewijs aanwezig is, nu de voor verdachte belastende verklaringen van [mededader] en [naam kennis] tegenstrijdigheden bevatten en daarmee niet geloofwaardig moeten worden geacht. Volgens de verdediging dient verdachte van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Mevrouw [slachtoffer] is, zoals volgt uit haar aangifte, in de avond van
5 december 2008 in haar woning aan de [adres] door twee mannen overvallen. Zij is rijschoolhoudster en had die avond om 22.00 uur, kort voordat de overval plaatsvond, haar laatste leerling thuis afgezet. Toen zij daarna haar woning binnenging en de voordeur wilde sluiten, kreeg zij plotseling een duw in haar rug en werd zij haar woning verder ingeduwd. Zij zag achter haar twee mannen met bivakmutsen staan. Zij werd bij haar armen vastgepakt en er werd geroepen “dit is een overval en ik heb een vuurwapen”. [slachtoffer] zag dat één van de daders daadwerkelijk een voorwerp, dat op een echt vuurwapen leek, op haar richtte. Deze dader duwde haar vervolgens de keuken in, waardoor zij ten val kwam. Hij ging toen gedeeltelijk op haar zitten, terwijl hij het wapen nog op haar gericht hield. Er werd wederom om geld geroepen. [slachtoffer] zei dat er geld in haar tas zat, welke tas zich in de gang bevond. De dader die op haar zat zocht in haar rechterjaszak naar een mobiele telefoon. Zij pakte zelf haar GSM uit haar linkerjaszak, die direct werd afgepakt. Toen werd geroepen dat er nog meer geld moest zijn, pakte het slachtoffer een kleine portemonnee met kleingeld uit haar broekzak en gaf deze aan de dader met het wapen. Haar was ook het bevel gegeven om op de grond te blijven liggen. De andere dader had ondertussen uit de gang weggenomen een laptoptas, inhoudende onder meer een portemonnee met daarin een geldbedrag en een map waarin autopapieren, een kentekenbewijs en een legitimatiebewijs waren opgeborgen.
De daders vertrokken vervolgens.
In een aanvullende verklaring heeft [slachtoffer] aangegeven dat zij min of meer de stem van de dader, die steeds om geld bleef roepen, herkende als die van medeverdachte [mededader].
[mededader] heeft bekend betrokken te zijn geweest bij deze overval. Zijn verklaring komt vrijwel naadloos overeen met het relaas van de aangeefster. [mededader] heeft verklaard dat hij de initiator van de overval was. Zijn motief was gelegen in het feit dat hij zich bedrogen voelde door [slachtoffer], omdat hij al veel lesgeld had betaald en nog geen rijexamen mocht doen. Hij wilde zijn lesgeld terughalen. Hij heeft voorts aangegeven dat hij de dader was die [slachtoffer] het huis induwde, het wapen - zijnde een balletjespistool - op haar richtte, om geld heeft geroepen en een portemonnee en GSM heeft buitgemaakt. Zijn vriend, de tweede dader, heeft volgens hem het balletjespistool geregeld en heeft tijdens de overval de laptoptas met inhoud gestolen. Door enkele versprekingen van [mededader] tegenover de politie en zijn expliciete verklaring bij de rechter-commissaris is duidelijk geworden dat hij met zijn vriend en dus tweede dader, verdachte bedoelt.
Verdachte heeft verklaard het nepwapen aan [mededader] te hebben gegeven.
[naam kennis], een kennis van verdachte en [mededader], heeft verklaard dat hij hen op de avond van de overval was tegengekomen in Kaatsheuvel. Verdachte en [mededader] vertelden hem dat zij zojuist een rijschoolhoudster in haar woning hadden beroofd. Dit wordt bevestigd door [getuige], die heeft verklaard dat [naam kennis] hem op enig moment vertelde dat verdachte en [mededader] bij de overval betrokken zijn geweest.
Naast de verklaringen van [mededader], [kennis en getuige], wijzen enkele afgetapte telefoongesprekken in de richting van verdachte als tweede dader van de overval.
Zo is in een telefoongesprek gevoerd op 11 april 2009 tussen [naam broer[naam van familielid]achte], een broer van verdachte, en een vrouw, [naam] genaamd, onder meer door [naam van familielid] gezegd dat zijn broertje (lees: verdachte) die ochtend is meegenomen door de politie, omdat hij vorig jaar met een ander, die eerder is aangehouden een overval heeft gepleegd. Volgens [naam van familielid] heeft verdachte de overval ook tegenover hun broer Hassan bekend.
Tijdens een telefoongesprek van 12 april 2009 tussen dezelfde personen is door [naam van familielid] gezegd dat zijn broertje dom bezig is geweest door mee te doen. Daarbij is aangegeven dat verdachte tegen [naam van familielid] zou hebben gezegd dat het een wraakactie betrof.
Gelet op de aangifte, de aangehaalde verklaringen en telefoongesprekken - in onderlinge samenhang bezien - kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich samen met [mededader] schuldig heeft gemaakt aan de overval op [slachtoffer] en als medepleger van die overval dient te worden aangemerkt. De rol die verdachte kan worden toegedicht is groter dan slechts het beschikbaar stellen van het nepwapen, zoals hij doet voorkomen.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaringen van [mededader] en [naam kennis] geloofwaardig en voor het bewijs te bezigen, nu deze niet alleen op hoofdpunten met elkaar overeenkomen of elkaar aanvullen, maar tevens overeenkomen met de verklaring van aangeefster [slachtoffer]. Voorts heeft de rechtbank hiervoor de overige bewijsmiddelen in aanmerking genomen, die de verklaringen van beiden ondersteunen.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 5 december 2008 te Waalwijk tezamen en in vereniging met een
ander
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen
tot de afgifte van een portemonnee toebehorende aan [slachtoffer]
en
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een GSM en een geldbedrag en een portemonnee en een tas en een map
(onder meer bevattende autopapieren en een kentekenbewijs en/of een
legitimatiebewijs), toebehorende aan [slachtoffer],
welke diefstal werd voorafgegaan en
vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin
bestonden dat verdachte en zijn mededader
- die [slachtoffer] met kracht haar woning in heeft/hebben geduwd en/of
- die [slachtoffer] hebben vastgepakt en/of
- tegen die [slachtoffer] hebben gezegd "dit is een overval en ik heb een
vuurwapen" en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben
gericht op die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] hebben gezegd dat zij op de grond moest blijven liggen.
De rechtbank heeft in de laatste alinea, achter het derde gedachtestreepje het woord ‘tegen’ toegevoegd, nu hier naar haar oordeel sprake is van een kennelijke verschrijving, in taalkundige zin.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
24 maanden met aftrek van voorarrest. Zij heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het tenlastegelegde. Daarnaast heeft zij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd in aanmerking genomen, met name de gevangenisstraf die de rechtbank heeft opgelegd in de zaak van medeverdachte [mededader].
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij een bewezenverklaring rekening te houden met het feit dat verdachte nagenoeg een first offender is en door de Reclassering een positief rapport over zijn persoonlijke omstandigheden is uitgebracht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Medeverdachte [mededader] had als wraakactie het plan bedacht om zijn rij-instructrice [slachtoffer] te overvallen. Hij volgde al geruime tijd rijlessen bij haar, maar er was nog geen zicht op het mogen afleggen van een rijexamen. Hij wilde zijn geld terughalen, volgens zijn eigen zeggen. Verdachte, die bij dezelfde rijschoolhoudster al een rijbewijs had gehaald, heeft geholpen om het plan van zijn vriend tot uitvoering te brengen. Hij heeft allereerst het wapen geregeld. Opvallend is het gemak waarmee verdachte zich heeft aangesloten bij het voornemen van [mededader]. Ook de omstandigheid dat hij het slachtoffer kende, met wie hij een zakelijke relatie heeft gehad, heeft hem niet weerhouden om het feit te plegen.
Bij de overval zijn verdachte en [mededader] agressief en intimiderend te werk gegaan. Zij hebben een balletjespistool ter hand genomen, welk pistool voor het slachtoffer niet van een echt vuurwapen was te onderscheiden. Verdachte heeft niet stilgestaan bij de impact die de overval op het slachtoffer zou kunnen hebben. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] blijkt dat zij weliswaar geen serieus fysiek letsel heeft opgelopen, maar dat het incident aanzienlijke psychische gevolgen voor haar heeft gehad.
Een dergelijk feit brengt tevens een schrikbeeld teweeg in de maatschappij. Het idee onverhoeds overmeesterd te worden in de eigen woning, een plaats waar ieder zich veilig moet kunnen voelen, is angstaanjagend.
De rechtbank rekent verdachte dit feit zwaar aan. Zij acht de rol van verdachte gelijkwaardig aan die van [mededader].
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van de Reclassering over verdachte
d.d. 31 juli 2009. In het rapport is niet van enige (persoonlijkheids)problematiek of risicofactoren gebleken. Nu verdachte het tenlastegelegde heeft ontkend, conformeert de Reclassering zich ten aanzien van het strafadvies aan het besluit van de rechtbank.
De rechtbank houdt ten gunste van verdachte rekening met zijn jeugdige leeftijd en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld terzake van soortgelijke delicten.
Voorts heeft zij in ogenschouw genomen de door de rechtbank gehanteerde oriëntatiepunten en de straf die medeverdachte [mededader] voor hetzelfde delict opgelegd heeft gekregen.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf passend. Zij ziet evenwel aanleiding om, gelet op het geringe strafblad van verdachte en teneinde de kans op recidive te verkleinen, de gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen. Zij zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert voor het tenlastegelegde
een schadevergoeding van € 3.600,-- , bestaande uit € 3.000,-- immateriële schade en
€ 600,-- materiële schade.
De rechtbank is ten aanzien van de materiële schade van oordeel dat de kosten voor de lessen die zijn komen te vervallen en het rijexamen van een leerling dat geen doorgang heeft kunnen vinden vanwege haar gestolen agenda niet geheel voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat telkens het gehele lesgeld gederfde inkomsten zijn. De rechtbank stelt daarom de materiële schade vast op een bedrag van
€ 300,--. De immateriële schade stelt de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vast op
€ 2.000,--. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2.300,-- een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 57, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], van € 2.300,--, waarvan € 300,-- ter zake van materiële schade en € 2.000,-- ter zake van immateriële schade;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen; (BP.20)
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht; (BP.22)
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], wonende te [adres], € 2.300,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 33 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04A)
Dit vonnis is gewezen door mr. Schotanus, voorzitter, mr. Alferink en mr. Tempelaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 december 2009.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 5 december 2008 te Waalwijk tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen
tot de afgifte van een GSM en/of een portemonnee en/of een geldbedrag
(ongeveer 1000 euro) en/of een tas (met inhoud) en/of een map (onder meer
bevattende autopapieren en/of een kentekenbewijs en/of een legitimatiebewijs,
in elk geval (enig) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s)
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een GSM en/of een geldbedrag (ongeveer 1000 euro) en/of een portemonnee en/of
een geldbedrag (ongeveer 1000 euro) en/of een tas (met inhoud) en/of een map
(onder meer bevattende autopapieren en/of een kentekenbewijs en/of een
legitimatiebewijs), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of
zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] met kracht haar woning in heeft/hebben geduwd en/of
- die [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt en/of
- die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd "dit is een overval en ik heb een
vuurwapen" en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben
gericht op die [slachtoffer] en/of
- onverhoeds een portemonnee uit de broekzak van die [slachtoffer]
heeft/hebben gehaald en/of
- die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat zij op de grond moest
gaan/blijven liggen;
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht