ECLI:NL:RBBRE:2009:BM7254

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
19 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
195241 FA RK 08-4647
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Pulskens
  • J. van Noort
  • M. Scheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 1:394 BW in relatie tot onderhoudsplicht van vrouwelijke levensgezel

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 19 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de onderhoudsplicht van een vrouwelijke levensgezel van een moeder. De zaak betreft de toepassing van artikel 1:394 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat traditioneel de onderhoudsplicht beperkt tot de mannelijke levensgezel van de moeder. De verzoekster, aangeduid als X, heeft aangevoerd dat deze beperking in strijd is met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), dat gelijke bescherming voor de wet garandeert en discriminatie verbiedt. X heeft een affectieve relatie gehad met Y, die als vrouwelijke levensgezel heeft ingestemd met de verwekking van de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wetgeving en maatschappelijke opvattingen in de afgelopen decennia zijn veranderd, en dat de gelijke behandeling van kinderen, ongeacht de geslachtsidentiteit van de ouders, steeds belangrijker wordt. De rechtbank oordeelt dat de beperking van de onderhoudsplicht tot mannelijke levensgezellen niet langer een objectieve en redelijke rechtvaardiging heeft. Daarom wordt artikel 1:394 BW in dit geval buiten toepassing gelaten, waardoor Y onderhoudsplichtig wordt voor de minderjarigen. De rechtbank heeft het verzoek van X toegewezen en Y verplicht om een onderhoudsbijdrage van € 250 per maand per kind te betalen, met terugwerkende kracht vanaf 15 oktober 2008. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
Team familierecht
Meervoudige Kamer
Zaaknummer: 195241 FA RK 08-4647
Beschikking betreffende levensonderhoud,
in de zaak van
X,
wonende te (plaats),
hierna te noemen X,
advocaat mr. H.J.P.M. van Berckel-van der Rijken,
en
Y,
wonende aan (adres),
hierna te noemen Y.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 15 oktober 2008 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- de brieven van de griffier van de rechtbank van 16 oktober 2008, 24 februari en 25 maart 2009;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 april 2009.
2. Het verzoek
X verzoekt
- vaststelling van een door Y ten behoeve van na te noemen minderjarigen te betalen onderhoudsbijdrage van € 250,= per maand per kind, met ingang van 15 oktober 2008.
3. De beoordeling
3.1 Blijkens de stellingen en de overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast.
- Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad;
- Uit hun relatie zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
1. (naam), geboren te (plaats) op (geboortedatum),
2. (naam), geboren te (plaats)op (geboortedatum).
- X is, als moeder van beide minderjarigen, belast met het gezag over beide minderjarigen.
3.2 X baseert haar verzoek op artikel 1:394 BW. Ingevolge dit artikel kan de man die als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met een daad van verwekking, als ware hij ouder, worden verplicht tot betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. Dit artikel beperkt de onderhoudsplicht tot de mannelijke levensgezel die heeft ingestemd met een daad van verwekking. X stelt dat zij desondanks ontvankelijk is in haar verzoek omdat dit artikel in strijd is met (hoger) verdragsrecht, te weten primair met artikel 26 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en subsidiair met de artikelen 8 en 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens X dient artikel 1:394 BW zo te worden uitgelegd dat daaronder tevens moet worden begrepen de vrouw die als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met de daad die de verwekking tot gevolg kan hebben gehad. Y was levensgezel van de moeder en heeft ingestemd met de daad die de verwekking van de kinderen tot gevolg heeft gehad, zodat aan de vereisten van artikel 1:394 BW is voldaan, aldus X.
3.3 Y heeft ter terechtzitting verklaard dat zij nu reeds een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen aan X betaalt en dat zij voornemens is deze bijdrage ook in de toekomst te blijven voldoen.
3.4 Artikel 26 IVBPR bepaalt: “Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.”
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is artikel 26 IVBPR rechtstreeks van toepassing in geschillen betreffende burgerlijke rechten en plichten, zoals in het onderhavige geval. Op grond van artikel 94 van de Grondwet vinden binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
3.5 Vastgesteld kan worden dat artikel 1:394 BW uitgaat van de man die als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met de daad van verwekking, en die als zodanig onderhoudsplichtig wordt jegens het uit die daad van verwekking geboren kind. Met deze plicht ontstaat ook een corresponderend recht van het kind op dit onderhoud. Door de beperking tot de mannelijke levensgezel wordt deze situatie onderscheiden van het geval waarin een vrouw als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met een daad van verwekking. In dit laatste geval ontstaat op grond van artikel 1:394 BW geen onderhoudsplicht voor de vrouwelijke levensgezel en daarmee geen corresponderend recht op onderhoud van het kind.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij de totstandkoming van deze bepaling heeft de wetgever de beperking tot de mannelijke levensgezel onderkend en daarbij overwogen dat in artikel 1:394 BW wordt gedoeld op de met de verwekker gelijk te stellen persoon, waarbij de onderhoudsplichten en -rechten worden gebaseerd op bloedverwantschap of wat bloedverwantschap zou kunnen zijn.
Gelet op het bepaalde in artikel 26 IVBPR ligt de vraag voor of voor bovengenoemd onderscheid bij de toepassing van artikel 1:394 BW in onderhavig geval (nog) een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat.
3.6 Uit de niet weersproken stellingen van X blijkt dat zij en Y sedert januari 1990 onafgebroken een affectieve relatie hebben gehad en hebben samengeleefd. Tijdens die relatie heeft X in 1995 en in 2000 een kind gekregen steeds met behulp van een anonieme donor. Y heeft, zo is onweersproken gesteld, als vrouwelijke levensgezel van X beide keren ingestemd met de daad die de verwekking van de kinderen tot gevolg heeft gehad . Voorts heeft Y beide kinderen aangegeven bij de burgerlijke stand en hebben partijen vastgelegd dat zij voogd van de minderjarigen zal worden in het geval X komt te overlijden. De minderjarigen zijn ook een substantiële periode van hun leven opgegroeid in een gezinsverband waarbij hun moeder, X, heeft samengeleefd met Y als haar vrouwelijke levensgezel.
3.7 In de laatste twee decennia van de vorige eeuw zijn in de Nederlandse wetgeving de positie en de rechten van kinderen geboren binnen een huwelijk en kinderen geboren buiten een huwelijk zoveel mogelijk gelijk getrokken.
De rechtbank constateert dat sedert het midden van de jaren negentig ook de opvattingen in de Nederlandse maatschappij en de uitgangspunten in de nationale wetgeving met betrekking tot de verschillende samenlevingsvormen van man en vrouw enerzijds en personen van gelijk geslacht anderzijds, zich hebben ontwikkeld in de richting van een zo gelijk mogelijke behandeling van deze samenlevingsvormen en de daaruit geboren kinderen. De wetgeving kent thans diverse regelingen op het gebied van (gezag en) onderhoudsverplichtingen jegens kinderen waarbij aan bepaalde samenlevingsvormen tussen personen van gelijk geslacht, zoals huwelijk en geregistreerd partnerschap, dezelfde rechten en plichten worden verbonden als aan dezelfde samenlevingsvorm van man en vrouw. Daarnaast maakt de wet het inmiddels mogelijk dat personen van hetzelfde geslacht een kind adopteren of gezamenlijk het gezag over een kind uitoefenen en in die zin beiden onderhoudsplichtig zijn. Voorts is een wetsvoorstel in voorbereiding waarin onder meer wordt voorgesteld de erkenning van een kind door een duomoeder mogelijk te maken. Het kabinet (Kamerstukken II, 30 551, nrs. 22 en 24) volgt hiermee de aanbevelingen die de Commissie Kalsbeek heeft geformuleerd in haar rapport “Lesbisch ouderschap”. Een belangrijke overweging daarbij is geweest dat het denken over het juridisch ouderschap zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld van een strikt op biologische verhoudingen gerichte rechtsfiguur tot een meeromvattende regeling waarin ook plaats is voor anderen dan de biologische ouders die bereid zijn het juridisch ouderschap te aanvaarden.
3.8 Artikel 1:394 BW beoogt bescherming te bieden aan de minderjarige die wordt geboren uit een relatie van de moeder met een levensgezel die mogelijk niet de vader is van de minderjarige, maar wel heeft ingestemd met de daad die de geboorte van de minderjarige tot gevolg heeft gehad. Deze bescherming bestaat erin dat de minderjarige kan opgroeien en zich kan ontwikkelen in economisch zo gunstig mogelijke omstandigheden door een aanspraak op onderhoud te creëren niet alleen jegens de moeder, maar ook jegens de levensgezel van de moeder die met de verwekking van het kind heeft ingestemd en die met deze instemming medeverantwoordelijkheid draagt voor het scheppen van gunstige ontplooiingskansen voor de minderjarige.
Gelet op het uitgangspunt dat dit artikel naar de tekst en strekking ziet op de levensgezel van de moeder en de instemming van deze met de daad van verwekking, en gelet op de verantwoordelijkheden die met deze instemming zijn verbonden, bestaat er tegen de achtergrond van de geschetste ontwikkelingen in maatschappij en wetgeving geen objectieve en redelijke rechtvaardiging meer om deze bescherming niet ten deel te laten vallen aan de minderjarige die is geboren uit een moeder die een vrouwelijke levensgezel heeft of had die met de daad van verwekking heeft ingestemd.
De verschillende behandeling van minderjarigen in hun aanspraken op levensonderhoud welke aldus volgt uit de beperking van de onderhoudsplicht in artikel 1:394 BW tot de mannelijke levensgezel, moet daarom in strijd worden geacht met het bepaalde in artikel 26 IVBPR.
3.9 De beperking tot mannelijke levensgezel van de moeder in artikel 1:394 BW dient in onderhavig geval derhalve buiten toepassing te worden gelaten, in verband waarmee Y onderhoudsplichtig moet worden geacht jegens de minderjarigen. De rechtbank overweegt hierbij nog dat niet is gesteld of gebleken dat X en Y bewust hebben afgezien van vestiging van gezamenlijk gezag over de minderjarigen om iedere onderhoudsplicht voor Y in de toekomst uit te sluiten.
Een en ander brengt mee dat het beroep van X op het bepaalde in de artikelen 8 en 14 EVRM buiten bespreking kan blijven en dat het verzoek van X - nu Y heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de hoogte van de verzochte bijdrage - zal worden toegewezen met ingang van de datum van indiening van het verzoek.
3.10 Op grond van de aard van de relatie tussen partijen zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren op na te melden wijze.
4. De beslissing
De rechtbank
bepaalt dat de Y met ingang van 15 oktober 2008 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarige
1. (naam), geboren te (plaats) op (geboortedatum),
2. (naam), geboren te (plaats)op (geboortedatum),
aan X voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 250,= (tweehonderdvijftig euro) per maand per kind;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pulskens, voorzitter, Van Noort en Scheij, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van in tegenwoordigheid van mr. Van de Kar, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op: