ECLI:NL:RBBRE:2009:BM7358

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
3 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
183769 FA RK 07-5540
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Pulskens
  • mr. Van der Plas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verdeling van gemeenschappelijke goederen na echtscheiding

In deze beschikking van de Rechtbank Breda, gedateerd 3 november 2009, wordt de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de verdeling van gemeenschappelijke goederen tussen partijen na hun echtscheiding behandeld. De zaak betreft de vaststelling van het aandeel van de vrouw in de waarde van de echtelijke woning, waarbij de rechtbank oordeelt dat de betaling van hypotheekrente als kosten van de huishouding moet worden aangemerkt, terwijl de betaling van de premie voor een aan de hypotheek verbonden levensverzekering dat niet is. De rechtbank stelt vast dat de waarde van de levensverzekeringspolis, afgesloten vóór het huwelijk, niet in de verrekening moet worden betrokken. De rechtbank heeft eerder al een beschikking gegeven op 28 april 2009, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen werd bepaald en de onderhoudsbijdrage voor de vrouw werd vastgesteld. Tijdens de zitting van 19 maart 2009 werd door de man onbestreden gesteld dat de eerste woning was gefinancierd met een spaar-leven-hypotheek, waarbij alleen rente werd betaald. De rechtbank concludeert dat de vrouw recht heeft op de overwaarde van de tweede woning, verminderd met de overwaarde van de eerste woning, en dat de man de vrouw een bedrag van € 86.300,50 moet betalen. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door mr. Pulskens en uitgesproken in aanwezigheid van mr. Van der Plas, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
Team familierecht
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: 183769 FA RK 07-5540
Beschikking betreffende echtscheiding,
in de zaak van
(naam),
wonende te (plaats),
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. (naam),
en
(naam),
wonende te (plaats),
hierna te noemen de man,
advocaat mr. (naam).
1. Het verdere verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikkingen van deze rechtbank van 7 november 2008 en 28 april 2009 en alle daarin genoemde stukken;
- de op 28 mei 2009 en 15 juni 2009 ontvangen brieven met bijlagen van de advocaat van de vrouw;
- de op 8 juni 2009, 1 september 2009 en 19 oktober 2009 ontvangen brieven - waarvan de eerste brief met bijlagen - alsmede de op 13 augustus 2009 ontvangen faxbrief van de advocaat van de man.
2. De nadere beoordeling
2.1 Bij de beschikking van 7 november 2008 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is de man op een onderdeel van zijn stellingen toegelaten tot het leveren van bewijs. Bij de beschikking van 28 april 2009 is het hoofdverblijf van de minderjarigen bepaald bij de vrouw en de man, en is de door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen vastgesteld. Tevens zijn in de rechtsoverwegingen 2.10 tot en met 2.16 van deze beschikking overwegingen gewijd aan de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, annex de verdeling van de gemeenschappelijke goederen, van partijen.
De afwikkeling overeenkomstig de huwelijkse voorwaarden, alsmede het verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw, zijn daarbij aangehouden pro forma tot 16 juni 2009 teneinde:
- de man in de gelegenheid te stellen om bewijs te leveren dat de levensverzekeringspolis bij Nationale Nederlanden is gevormd voorafgaande aan het huwelijk;
- partijen in de gelegenheid te stellen de getaxeerde waarde van de woning (woning 2) over te leggen;
- de man in de gelegenheid te stellen de rechtbank te informeren over de opgebouwde waarde van de levensverzekering verbonden aan de hypotheek op de woning (woning 1) op de datum van verkoop van deze woning.
2.2 Deze informatie is vervolgens ontvangen bij genoemde brieven van de advocaten, zodat de rechtbank in het onderstaande zal beschikken op het verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw, alsmede op het verzoek tot afwikkeling overeenkomstig de huwelijkse voorwaarden.
(…)
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verdeling gemeenschappelijke goederen
2.9 Zoals is weergegeven in de beschikking van 28 april 2009 hebben partijen ter zitting van 21 oktober 2008 gedeeltelijke overeenstemming bereikt met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van enkele gemeenschappelijke goederen. Tussen hen bleef in geschil het antwoord op de vraag of de waarde van de levensverzekeringspolis bij Nationale Nederlanden met nummer (nummer), op naam van de man, in de verrekening moet worden betrokken. Tevens verschillen partijen van mening over de vraag hoe de overwaarde van de in gemeenschappelijke eigendom zijnde echtelijke woning (woning 2) tussen hen moet worden verdeeld.
2.10 Blijkens de aangehaalde brieven van de advocaten is niet meer in geschil dat de polis bij Nationale Nederlanden met nummer (nummer), op naam van de man, door hem is afgesloten vóór het huwelijk van partijen, dat tijdens het huwelijk geen premie meer is betaald ten behoeve van de polis, en dat derhalve de waarde van de polis op de peildatum zonder nadere verrekening aan de man toekomt.
2.11 Aangaande de verdeling van de overwaarde van (woning 2) overweegt de rechtbank als volgt.
In rechtsoverweging 2.15 onder 2 van de beschikking van 28 april 2009 heeft de rechtbank reeds omstandig uiteengezet hoe het aandeel van ieder van partijen in de overwaarde van de woning dient te worden berekend. Daarbij is ondermeer het volgende overwogen:
“De stelling van de vrouw dat de gehele overwaarde van (woning 2) in de verrekening moet worden betrokken is aldus niet juist. De vrouw kan slechts recht doen gelden op de overwaarde van (woning 2) verminderd met de overwaarde van (woning 1) doch vermeerderd met dat deel van de overwaarde van (woning 1) dat naar rato is gevormd uit de betaling van de levensverzekeringspremie. De helft van het resterende bedrag komt aan de vrouw toe”.
Inmiddels is in opdracht van partijen door (naam) Makelaars te (plaats) op 25 mei 2009 aan de woning een waarde toegekend van € 600.000,=. Conform de afspraak tussen partijen zoals weergegeven in rechtsoverweging 3.5 van de beschikking van 7 november 2008, geldt deze waarde als bindend tussen hen.
2.12 Ter zitting van 19 maart 2009 is door de man onbestreden gesteld dat de eerste - bij hem in eigendom zijnde – (woning 1) was gefinancierd met een zogenoemde spaar-leven-hypotheek, waarbij maandelijks rente moest worden betaald alsmede een premie voor de aan de hypotheek verbonden levensverzekering. In de brief van de advocaat van de man ontvangen op 8 juni 2009 wordt, in tegenstelling tot de eerdere stelling van de man, nu gesteld dat er niet maandelijks een premie werd betaald voor de levensverzekering, maar dat deze premie werd voldaan uit een premiedepot dat de man reeds had gestort vóór het huwelijk. In verband hiermee is tijdens het huwelijk alleen maandelijks rente voor de hypotheek betaald, welke rente moet worden aangemerkt als kosten van de huishouding. Volgens de advocaat van de man is er aldus geen sprake van een investering in (woning 1) uit overgespaarde inkomsten, zodat de vrouw slechts aanspraak kan maken op de helft van de overwaarde van (woning 2) minus de volledige overwaarde van (woning 1), welke immers aan de man toekomt, derhalve op een bedrag van € 30.674,50.
2.13 Namens de vrouw, zo blijkt uit de brief van haar advocaat ontvangen op 15 juni 2009, wordt niet betwist dat inderdaad sprake is van een storting van een bedrag ineens in een premiedepot, van waaruit de premie is betaald voor de levensverzekering. De gelden ten behoeve van deze storting heeft de man echter meegefinancierd in de hypotheek, waardoor dat deel van de hypotheekrente dat ziet op het stortingsbedrag niet kan worden aangemerkt als behorende tot de kosten van de huishouding. De advocaat verwijst hiervoor naar het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2001, NJ 2001, 583. In verband hiermee stelt zij dat de vrouw wel degelijk aanspraak kan maken op een deel van de overwaarde van (woning 1) en dat deze aanspraak moet worden meegenomen bij de verdeling van de overwaarde van (woning 2). De advocaat van de vrouw komt daarbij op een bedrag van € 86.300,50 dat de man aan de vrouw is verschuldigd in verband met de toebedeling aan hem van (woning 2).
2.14 De verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2001, kan naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat de betaling van hypotheekrente gedeeltelijk is gedaan uit overgespaarde niet-verrekende inkomsten van partijen. De Hoge Raad heeft immers in het arrest van 27 januari 2006, NJ 2008, 564, uitdrukkelijk in aanvulling op het eerstgenoemde arrest, bepaald dat rentebetalingen in verband met de lening voor de aankoop van een woning moeten worden aangemerkt als kosten van de huishouding. In beginsel is er dan geen sprake van een belegging van overgespaard inkomen.
2.15 De rechtbank overweegt met betrekking tot onderhavig geval echter het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de appelrechter dient een betaling van premie ten behoeve van een (levens)verzekering waarmee op een later tijdstip in één keer een hypotheekbedrag van de woning wordt afgelost, wel te worden aangemerkt als het beleggen van overgespaard inkomen waarop de evenredigheidsmaatstaf van artikel 1:136, eerste lid, BW moet worden toegepast.
In artikel 3, tweede lid, van de huwelijkse voorwaarden zijn partijen ook uitdrukkelijk overeengekomen dat de betaling van premies voor levensverzekeringen niet behoren tot de kosten van de huishouding. Wanneer echtelieden geen uitvoering geven aan een beding van jaarlijkse verrekening, zoals in dit geval, moet een polisopbouw door betaling van premies uit overgespaarde niet-verrekende inkomsten in beginsel bij gelegenheid van de echtscheiding tussen hen worden verrekend.
In onderhavig geval is sprake van een zodanige levensverzekering en is ook sprake van betaling van premie daarvoor, echter met dit verschil dat de premie is betaald uit een
- eenmalig volgestort - depot waarover vervolgens rente is betaald. Namens de man is niet gesteld dat de keuze voor premiebetaling uit een depot bewust is gemaakt in het licht van de huwelijkse voorwaarden, en de rechtbank neemt in verband hiermee aan dat deze keuze is ingegeven door op dat moment aan de orde zijnde financiële overwegingen.
De rente ten behoeve van het premiedepot is in het geheel betaald tijdens het huwelijk van partijen. Door de advocaat van de man wordt in dit verband op bladzijde 3 van de op
1 september 2009 ontvangen brief ten onrechte gesteld dat de storting in het depot heeft plaatsgevonden voorafgaande aan het huwelijk. Partijen zijn immers gehuwd op
16 september 1993, terwijl de storting in het depot heeft plaatsgevonden op 22 en 28 januari 1994.
Gelet op het voorgaande brengen de redelijkheid en billijkheid naar het oordeel van de rechtbank in dit geval met zich, mede gelet op de inhoud van de huwelijkse voorwaarden en de aard van het verrekenbeding, dat de rentebetaling over het premiedepot voor de toepassing van artikel 1:136, eerste lid, BW wordt gelijkgesteld met een directe betaling van premie uit overgespaarde inkomsten. Hierbij is voor de rechtbank van belang de inhoud van artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden, het toevallige karakter van de gekozen premieconstructie, en het feit dat de gehele rente voor het premiedepot tijdens het huwelijk is betaald. Tevens is niet zonder belang dat partijen gezamenlijk hebben besloten om de overwaarde van (woning 1) in het geheel te investeren in een door hen beiden aangekochte (woning 2), waarin zij dachten - zoals de vrouw ter zitting heeft gesteld en de man niet heeft weersproken - “samen oud te zullen worden”.
2.16 Het voorgaande betekent dat de vrouw aanspraak heeft op de overwaarde van (woning 1) naar rato van de opgebouwde waarde van de levensverzekeringspolis ad € 40.387,12.
De overwaarde van (woning 2) moet dan, conform de overwegingen van de rechtbank in de beschikking van 28 april 2009, als volgt tussen partijen worden verdeeld (waarbij
€ 405.651,= de huidige hypotheek betreft, € 108.907,25 de oude hypotheek op (woning 1) en € 300.000,= de verkoopprijs is van die woning):
- berekening overwaarde (woning 2) volgens beide partijen:
€ 600.000,= -/- € 405.651,= € 194.349,=
- overwaarde (woning 1): € 133.000,= -/-
€ 61.349,=
- gedeelte overwaarde (woning 1) naar rato belegde premies:
€ 40. 387,12 / € 108.907,25 x € 300.000,= € 111.252,= +/+
€ 172.601,=
Aan beide partijen komt vervolgens de helft van dit bedrag toe, te weten € 86.300,50.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat conform de eerdere afspraak tussen partijen (woning 2) zal worden toebedeeld aan de man, waarbij de man er voor zal zorgdragen dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke verplichting op grond van de bestaande hypotheek.
De man wordt hierdoor overbedeeld en zal de vrouw bij gelegenheid van de eigendoms-overdracht het bedrag van, afgerond, € 86.300,= dienen te betalen.
2.17 De advocaat van de man heeft nog gesteld dat de man wenst terug te komen op de ter zitting van 21 oktober 2008 bereikte overeenstemming aangaande de verrekening (ieder de helft) van het saldo van de kwartaalspaarrekening bij de AbnAmro-bank met nummer (nummer). Daartoe wordt gesteld dat een bedrag van € 13.000,= in 2005 op de rekening is overgeboekt uit de aan de man toekomende poliswaarde van € 40.387,12 van Westland-Utrecht, zodat dit bedrag buiten de verrekening moet blijven.
De rechtbank zal de man hierin niet volgen nu uit bovenstaande overwegingen volgt dat de waardeopbouw bij WestlandUtrecht in dit geval moet worden gelijkgesteld met een belegging uit overgespaarde inkomsten, nog daargelaten dat de man geen begin van onderbouwing heeft gegeven - bijvoorbeeld met een overzicht van het verloop van de spaarrekening - voor de stelling dat het bedrag van € 13.000,= als zodanig sinds 2005 is gereserveerd zonder dat dit reeds eerder is besteed.
2.18 De rechtbank zal de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gemeenschappelijke goederen vaststellen conform hetgeen is overwogen in de rechtsoverwegingen 2.10 tot en met 2.16 van de beschikking van 28 april 2009 en in rechtsoverweging 2.9 tot en met 2.18 van deze beschikking. Nu niet alle te verdelen waarden bij de rechtbank bekend zijn, onder andere van enkele vermogensbestanddelen waarover partijen eerder onderling overeenstemming hebben bereikt, gaat de rechtbank er van uit dat partijen zelf de uitkomst van de verrekening en verdeling aan de hand van genoemde overwegingen kunnen becijferen.
2.19 Omdat tussen partijen sprake is van een relatie als bedoeld in de tweede zin van lid 1 van artikel 237 Rechtsvordering zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren.
3. De beslissing
De rechtbank
stelt de verdeling van de gemeenschappelijke woning als volgt vast: wijst de woning, alsmede de op de woning rustende hypothecaire lening, toe aan de man;
stelt de wijze van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen, met inbegrip van de woning, vast overeenkomstig hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.10 tot en met 2.16 van de beschikking van 28 april 2009 en in rechtsoverweging 2.9 tot en met 2.18 van deze beschikking;
(…)
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Pulskens, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van mr. Van der Plas, griffier.