ECLI:NL:RBBRE:2009:BO0939

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
17 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/5837
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimboete opgelegd door de Belastingdienst wegens te late aangifte inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 17 juli 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de bestreden uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 november 2008, waarbij een verzuimboete van € 567 was opgelegd aan de belanghebbende wegens het te laat indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PH). De belanghebbende had uitstel gekregen tot 1 april 2007, maar heeft zijn aangifte niet tijdig ingediend. Na meerdere aanmaningen, waaronder een op 31 mei 2007 en een op 13 oktober 2007, heeft de inspecteur op 11 maart 2008 een ambtshalve aanslag opgelegd en de verzuimboete opgelegd.

Tijdens de zitting op 3 juli 2009 in Roermond was de belanghebbende aanwezig, maar de inspecteur was niet vertegenwoordigd. De inspecteur had echter voorafgaand aan de zitting laten weten dat zijn afwezigheid abusievelijk was. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er sprake was van een derde verzuim, wat volgens artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 aanleiding gaf tot het opleggen van de boete.

De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de boete terecht had opgelegd en dat er geen sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, aangezien de belanghebbende niet had aangetoond dat er sprake was van een begunstigend beleid of dat andere belastingplichtigen in vergelijkbare situaties anders waren behandeld. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet in zijn gelijk was gesteld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/5837
Uitspraakdatum: 17 juli 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaatsnaam],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg kantoor Maastricht,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 6 november 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde verzuimboete van € 567.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2009 te Roermond.
Aldaar is verschenen en gehoord, belanghebbende. Namens de inspecteur is niemand verschenen. De inspecteur heeft bij fax van 6 juli 2009 aan de rechtbank medegedeeld dat dit abusievelijk was.
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende heeft voor het indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PH) uitstel genoten tot 1 april 2007. Op 31 mei 2007 is belanghebbende aangemaand om zijn aangifte IB/PH over 2005 uiterlijk 25 juni 2007 in te dienen. Op 13 oktober 2007 is belanghebbende nogmaals aangemaand om de aangifte voor 26 oktober 2007 in te dienen.
2.2.De inspecteur heeft op 11 maart 2008 een ambtshalve aanslag opgelegd naar een positief bedrag. Daarbij is tevens de onderhavige verzuimboete opgelegd. Op 28 april 2008 heeft belanghebbende alsnog zijn aangiftebiljet IB/PH ingediend. Dit is aangemerkt als bezwaarschrift tegen de ambtshalve aanslag.
2.3.Vast staat dat met betrekking tot het te laat indienen van de aangifte IB/PH sprake is van een derde verzuim. Op grond van artikel 67a van de AWR en paragraaf 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 kan dan (bij een aanslag naar een positief bedrag) een boete van € 567 worden opgelegd. Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur de onderhavige boete terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. De mededeling aan het slot van de brief van de belastingdienst van 13 oktober 2007 en de mededeling van 8 juli 2008 op de website van de Belastingdienst kunnen, wat daar verder van moge zijn, belanghebbendes verzuim niet doen wegnemen.
2.4.Belanghebbendes beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel wordt eveneens afgewezen. Van schending van het gelijkheidsbeginsel kan sprake zijn indien (a) de inspecteur een begunstigend beleid voert, (b) ten aanzien van een (groep) belastingplichtige(n) sprake is van een oogmerk tot begunstiging of (c) de zogenoemde meerderheidsregel wordt geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zich één van voornoemde gevallen heeft voorgedaan. In dit kader wordt nog vermeld dat de mededeling van 8 juli 2008 op de site van de belastingdienst gaat over (de verzending van aanmaningen voor) het doen van aangifte IB/PH 2005 en 2006 en niet in algemene zin over het achterwege blijven van een verzuimboete bij het te laat doen van aangifte IB/PH. Met het geval van zijn collega heeft belanghebbende slechts één ander (concreet) geval aangevoerd dan het zijne, zodat van schending van de meerderheidsregel geen sprake kan zijn. Hiertoe zijn immers ten minste twee andere (gelijke) gevallen vereist.
2.5.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr. W. Brouwer, rechter, en door deze en drs. J.M.C. Hendriks, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 28 juli 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.