ECLI:NL:RBBRE:2010:5259

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
17 maart 2010
Publicatiedatum
27 september 2013
Zaaknummer
198032 / HA ZA 08-2184
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. de Bruijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake kredietovereenkomst en zorgplicht financiële instellingen

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Breda op 17 maart 2010, staat de kredietovereenkomst tussen de besloten vennootschap Mahuko Financieringen B.V. en de kredietnemers centraal. Mahuko vordert hoofdelijke veroordeling van de kredietnemers tot betaling van een bedrag van € 84.075,52, vermeerderd met kredietvergoeding, en ontbinding van de kredietovereenkomst. De kredietnemers, [kredietnemer 1] en [kredietnemer 2], zijn niet verschenen en hebben de vordering betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kredietovereenkomst is gesloten op 28 april 2004 en dat de kredietnemers sinds februari 2008 niet aan hun betalingsverplichtingen hebben voldaan. De kredietnemers voeren aan dat de overeenkomst nietig is wegens het ontbreken van een vergunning op grond van artikel 6 Wtk en dat zij hebben gedwaald ten aanzien van hun aansprakelijkheid. De rechtbank oordeelt dat Mahuko ten tijde van het sluiten van de overeenkomst vrijgesteld was van de vergunningplicht en dat het beroep op dwaling en onrechtmatig handelen door Mahuko niet kan slagen. De rechtbank wijst de vordering van Mahuko toe en veroordeelt de kredietnemers in de proceskosten. De vordering in voorwaardelijke reconventie van [kredietnemer 2] wordt afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK BREDA

198032 / HA ZA 08-218417 maart 2010
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 198032 / HA ZA 08-2184
Vonnis van 17 maart 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAHUKO FINANCIERINGEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. D.L.A. van Voskuilen,
tegen

1.[kredietnemer 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
2.
[kredietnemer 2],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. R.A.E. Lopes Cardozo.
Partijen zullen hierna Mahuko en [kredietnemer 1] en [kredietnemer 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 februari 2009 en de daarin vermelde stukken,
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 juni 2009 alsmede de bij die gelegenheid genomen conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie met productie 4 en de akte overlegging producties van de zijde van [kredietnemer 2] met producties S4 en S5,
  • de conclusie van repliek in conventie tevens akte voorwaardelijke wijziging van eis met producties 18 t/m 22,
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in voorwaardelijke reconventie houdende wijziging van eis in voorwaardelijke reconventie,
  • de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

in conventie

2.1.
Mahuko vordert samengevat – hoofdelijke veroordeling van [kredietnemer 1] en [kredietnemer 2] tot betaling van € 84.075,52 vermeerderd met de overeengekomen kredietvergoeding, en voorwaardelijk - namelijk voor het geval de rechtbank oordeelt dat haar geen beroep op algemene voorwaarden toekomt -ontbinding van de door partijen gesloten kredietovereenkomst en veroordeling van [kredietnemer 2] tot betaling van voormeld bedrag vermeerderd met rente, een en ander vermeerderd met de kosten.
[kredietnemer 2] spreekt de vordering tegen.
in voorwaardelijke reconventie
2.2.
[kredietnemer 2] vordert voorwaardelijk - namelijk voor het geval zijn beroep op nietigheid of vernietiging van de kredietovereenkomst slaagt- veroordeling van Mahuko tot terugbetaling van al hetgeen zij op grond van de kredietovereenkomst van [kredietnemer 2] heeft ontvangen dan wel tot een bedrag nader op te maken bij staat alsmede voor recht te verklaren dat iedere betaling van [kredietnemer 2] aan Mahuko onverschuldigd is geschied, althans voor recht te verklaren dat Mahuko onrechtmatig heeft gehandeld door de kredietovereenkomst aan te gaan.
Mahuko spreekt de vordering tegen.

3.De beoordeling

in conventie en in voorwaardelijke reconventie

3.1.
Op grond van hun wederzijdse proceshouding staat tussen Mahuko en [kredietnemer 2] het volgende vast.
3.1.1.
[kredietnemer 2] heeft vanaf ongeveer 1985 tot november 2005 een affectieve relatie gehad met [kredietnemer 1] .
3.1.2.
[kredietnemer 2] en [kredietnemer 1] hebben een op 28 april 2004 gedateerde kredietovereenkomst (hierna: de kredietovereenkomst) gesloten met Mahuko onder meer inhoudende dat door laatstgenoemde aan hen een krediet wordt verleend tot een maximum van € 75.000,=. De akte houdende de overeenkomst is als productie 1 bij dagvaarding overgelegd.
3.1.3.
In de akte is opgenomen dat op de overeenkomst van toepassing zijn de Algemene Voorwaarden Doorlopend Krediet van Mahuko (hierna: Algemene Voorwaarden) en de akte bevat een verklaring van [kredietnemer 1] en [kredietnemer 2] dat zij een exemplaar van deze overeenkomst en van die voorwaarden hebben ontvangen, van de inhoud daarvan hebben kennisgenomen en daarmee akkoord gaan.
3.1.4.
[kredietnemer 1] en [kredietnemer 2] hebben sedert februari 2008 niet voldaan aan hun verplichting de overeengekomen maandtermijnen te voldoen.
3.1.5.
Bij brieven van 8 mei 2008 zijn [kredietnemer 1] en [kredietnemer 2] gesommeerd binnen 14 dagen de ontstane achterstand te betalen onder de mededeling dat voor het geval niet tijdig wordt voldaan aan de sommatie, de kredietovereenkomst wordt opgezegd.
3.1.6.
Het door Mahuko verstrekte krediet saldo inclusief kredietvergoeding bedraagt per 7 mei 2008 € 78.602,52. Naast dit bedrag zijn in de gevorderde som begrepen een bedrag aan kredietvergoeding en aan buitengerechtelijke kosten.
3.2.
Als meest verstrekkend verweer voert [kredietnemer 2] aan dat de kredietovereenkomst nietig is omdat Mahuko ten tijde van het sluiten daarvan niet beschikte over een vergunning ingevolge het destijds geldende artikel 6 lid 1 Wet toezicht kredietwezen (Wtk). Mahuko spreekt dit verweer tegen.
3.3.
Daargelaten of het ontbreken van de in artikel 6 Wtk bedoelde vergunning leidt tot nietigheid van de kredietovereenkomst, geldt dat - zoals Mahuko terecht aanvoert - zij ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst ingevolge artikel 2 van de Vrijstellingsregeling Wtk 1992 was vrijgesteld van het in artikel 6 lid 1 Wtk genoemde verbod. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat, naar onvoldoende is weersproken, Mahuko destijds beschikte over een vergunning ingevolge de Wet op het consumentenkrediet (Wck). Op grond van het door Mahuko als productie E4 overgelegde afschrift van de Autoriteit financiële markten van het in artikel 20 lid 1 bedoelde register van de Wck is voldoende komen vast te staan dat Mahuko ook over de periode tot 1 januari 2006 beschikte over een vergunning ingevolge de Wck. Voor zover [kredietnemer 2] betoogt dat Mahuko gedurende de looptijd van de kredietovereenkomst niet beschikte over "een afdoende vergunning voor haar activiteiten in het kader van dienstverlening", geldt allereerst dat ingevolge artikel 22 van de Wet financiële dienstverlening het in artikel 10 van die wet gegeven verbod niet van toepassing is op de afwikkeling van een overeenkomst door een voormalige vergunninghouder, waartoe de uitvoering van de eerder gesloten kredietovereenkomst als waarvan in deze zaak sprake is moet worden gerekend.
Het beroep op nietigheid wordt afgewezen.
3.4.
[kredietnemer 2] heeft verder gesteld dat hij bij het sluiten van de overeenkomst heeft gedwaald ten aanzien van zijn aansprakelijkheid voor het maximum kredietbedrag van
€ 75.000,=. Hij stelt dat het verstrekte krediet is gebruikt om schulden in te lossen en dat hij voor een groot gedeelte van die schulden voorheen niet aansprakelijk was. Mahuko zou hem hierover onvoldoende hebben voorgelicht. Mahuko heeft hiertegen aangevoerd dat zo [kredietnemer 2] al zou hebben gedwaald, hetgeen zij betwist, deze dwaling voor rekening en risico van hemzelf dient te blijven nu de tekst van de kredietovereenkomst helder is en zowel het maximumbedrag van het krediet als de bestedingsdoelen duidelijk in de overeenkomst staan. Mahuko stelt dat het niet aan haar is om [kredietnemer 2] te informeren dat met het verstrekte krediet schulden werden ingelost waarvoor hij voorheen niet aansprakelijk was.
3.5.
De rechtbank begrijpt het verweer van [kredietnemer 2] aldus dat hij kennelijk een beroep doet op het bepaalde in artikel 6:228 lid 1 sub b BW. Tussen partijen staat vast dat [kredietnemer 2] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst wist dat hij een kredietovereenkomst sloot met Mahuko zodat Mahuko daarover geen inlichtingen aan [kredietnemer 2] hoefde te verstrekken. De rechtbank is van oordeel dat het niet aan Mahuko als kredietverstrekker is om te controleren of met het verstrekte krediet schulden worden ingelost waarvoor een van de kredietontvangers niet aansprakelijk is. Terecht heeft Mahuko erop gewezen dat de bestedingsdoelen duidelijk in de overeenkomst vermeld staan. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat Mahuko wist dan wel behoorde te weten dat [kredietnemer 2] , zoals door hem gesteld, niet op de hoogte was van de consequenties van het aangaan van de overeenkomst. Ook als de aanvraag alleen van [kredietnemer 1] afkomstig was, zoals [kredietnemer 2] stelt, kan hem dat in dit verband evenmin baten. Vaststaat immers dat beide partijen, [kredietnemer 1] en [kredietnemer 2] , de overeenkomst tot kredietverlening hebben ondertekend. De rechtbank wijst het beroep op dwaling af.
3.6.
[kredietnemer 2] stelt verder dat Mahuko onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem, doordat zij haar zorgplicht niet in acht heeft genomen. Mahuko bestrijdt dit.
3.7.
De rechtbank overweegt dat op financiële instellingen een zorgplicht rust ten aanzien van haar cliënten. De omvang van deze zorgplicht hangt onder meer af van de aard van de door de financiële instelling verleende dienst. Ín dit geval is sprake van een doorlopend kredietovereenkomst waarvan de financiële verplichtingen en risico’s voldoende duidelijk uit de overeenkomst zelf blijken. De zorgplicht van financiële instellingen strekt niet zo ver dat zij voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst ten behoeve van een doorlopend krediet, -op zichzelf niet ingewikkeld en, als de kredietwaardigheid van de afsluiters voldoende is, vrij risicoloos product-, zelfstandig dient te onderzoeken of de bij de overeenkomst betrokken personen de aard en de strekking van deze overeenkomst volledig hebben begrepen. De financiële instelling mag er bij een dergelijke overeenkomst in beginsel van uit gaan dat aard en strekking duidelijk zijn, tenzij er in een concreet geval aanleiding bestaat tot het doen van nader onderzoek. Dat laatste doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank niet voor. De door de financiële instelling in acht te nemen zorgplicht ten aanzien van kredietovereenkomsten omvat niet meer dan een onderzoek naar de kredietwaardigheid van de cliënt en het verstrekken van voldoende informatie over het product. Uit de door Mahuko overgelegde producties 8 en 9 blijkt dat Mahuko daaraan heeft voldaan. Anders dan [kredietnemer 2] stelt was Mahuko niet gehouden om de status van de relatie tussen [kredietnemer 2] en [kredietnemer 1] te onderzoeken. Voorts overweegt de rechtbank dat het destijds de eigen keuze is geweest van [kredietnemer 2] om het regelen van zijn financiële aangelegenheden aan [kredietnemer 1] over te laten, de eventuele gevolgen daarvan kunnen niet aan Mahuko worden tegengeworpen. De rechtbank overweegt dat er geen sprake is van onverantwoorde kredietverlening, alleen al nu de overeenkomst tussen juni 2004 en augustus 2007 door [kredietnemer 1] en [kredietnemer 2] is nagekomen. Van onrechtmatig handelen door Mahuko is dan ook geen sprake.
3.8.
[kredietnemer 2] verzoekt de overeenkomst te wijzigen in die zin dat hij alleen het bedrag hoeft terug te betalen dat hem ten goede is gekomen, te weten € 23.893,=. Mahuko heeft hiertegen verweer gevoerd. De rechtbank begrijpt de stelling van [kredietnemer 2] aldus dat hij een beroep doet op artikel 6:248 BW. De rechtbank wijst het verzoek af. Gesteld noch gebleken is van omstandigheden die ertoe leiden dat volledige nakoming van de overeenkomst in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
3.9. [kredietnemer 2] stelt dat de Algemene Voorwaarden niet aan hem ter hand zijn gesteld. Verder stelt hij dat artikel 9 van de Algemene Voorwaarden waar Mahuko zich op beroept onredelijk bezwarend is. Mahuko bestrijdt dit.
3.10.
De rechtbank overweegt het volgende. De kredietovereenkomst, die is ondertekend door [kredietnemer 1] en [kredietnemer 2] , bevat een verklaring van [kredietnemer 1] en [kredietnemer 2] dat zij een exemplaar van deze overeenkomst en van de Algemene Voorwaarden hebben ontvangen, van de inhoud daarvan hebben kennisgenomen en daarmee akkoord gaan. Ter comparitie heeft mr. Van Heest namens Mahuko verklaard dat de tussenpersoon, AFAB, de Algemene Voorwaarden naar het e-mailadres van partijen of van een van hen heeft gestuurd. De overeenkomst, zo verklaart hij, is door partijen of een van hen geprint, door hen beide ondertekend en aan AFAB geretourneerd. Uit de brief van Antera Incasso (productie 22) volgt verder dat het te tekenen contract en de Algemene Voorwaarden zijn aangeleverd, nadat het krediet per internet is opgevraagd. Dat het krediet per internet is opgevraagd en vervolgens per e-mail is aangeleverd, is door [kredietnemer 2] niet betwist. Wel heeft [kredietnemer 2] ter comparitie verklaard dat hij geen e-mailadres had, zijn toenmalige vriendin, [kredietnemer 1] , wel. [kredietnemer 2] heeft ook verklaard dat [kredietnemer 1] zijn financiële aangelegenheden regelde en hij, vanwege zijn dyslexie, het lezen van stukken aan haar overliet. De rechtbank stelt vast dat [kredietnemer 2] en [kredietnemer 1] het door hen getekende contract per e-mail hebben ontvangen. De verklaring van [kredietnemer 2] ter comparitie dat hij de stukken die naar het e-mailadres van [kredietnemer 1] zijn toegezonden, nooit heeft gezien, komt de rechtbank voor wat betreft het contract dan ook niet aannemelijk voor. Tegenover met stukken onderbouwde stelling van Mahuko dat de Algemene Voorwaarden mèt het contract per e-mail zijn verzonden, staat de enkele betwisting door [kredietnemer 2] dat de Algemene Voorwaarden niet tijdig aan hem ter hand zijn gesteld en hìj ze niet heeft ontvangen. [kredietnemer 2] heeft onvoldoende weersproken dat de Algemene Voorwaarden naar het e-mailadres van [kredietnemer 1] zijn verzonden en door haar zijn ontvangen, hij stelt enkel dat hij die stukken niet heeft gezien. Daarmee heeft hij zijn verweer onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank dit passeert. De rechtbank overweegt daarbij dat, indien [kredietnemer 2] de aan [kredietnemer 1] verzonden stukken niet heeft gezien of gelezen, dit voor zijn risico komt, nu het zijn keuze was om zijn financiële zaken aan [kredietnemer 1] over te laten.
3.11. Verder stelt [kredietnemer 2] dat de Algemene Voorwaarden onredelijk bezwarend zijn. Daarbij doelt hij op artikel 9 (“Opeisbaarheid”) dat luidt:

In de hierna sub a-f genoemde gevallen is kredietgever gerechtigd betaling ineens van het krachtens deze overeenkomst verschuldigde te eisen
a)
Cliënt meer dan twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen maandtermijn en na in gebreke te zijn gesteld nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichting; (…)”.
[kredietnemer 2] beroept zich daarbij op artikel 6:237d BW en stelt dat de door Mahuko opgegeven grond, te weten ernstig (minimaal twee maanden) in gebreke zijn met de voldoening van de maandelijkse termijnen, de opzegging van de kredietovereenkomst niet rechtvaardigt. Mahuko verweert zich hiertegen en beroept zich op artikel 33 aanhef en onder 1 sub c Wck.
3.12.
De rechtbank oordeelt dat het beding opgenomen in artikel 9 sub a in de Algemene Voorwaarden voldoet aan artikel 33 aanhef en onder 1 sub c Wck. De rechtbank oordeelt verder dat de grond van beëindiging duidelijk in artikel 9 Algemene Voorwaarden is aangegeven en tevens van voldoende gewicht is om de beëindiging te rechtvaardigen zodat dit beding niet onredelijk bezwarend is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is betwist is dat de betaling van de verschuldigde termijnen sinds augustus 2007 niet naar behoren verloopt en dat in mei 2008 een betalingsachterstand van 4 termijnen bestond, welke nadien slechts is toegenomen.
3.13.
De rechtbank oordeelt dat Mahuko een gerechtvaardigd beroep doet op haar Algemene Voorwaarden, waarmee de volledig openstaande som opeisbaar is. Nu de hoofdsom, kredietvergoeding, buitengerechtelijke kosten verder niet zijn betwist, wijst de rechtbank wijst de vordering van Mahuko tot betaling van € 84.075,52 toe.
3.14.
[kredietnemer 1] en [kredietnemer 2] worden als in het ongelijk gestelde partijen in de kosten van de procedure veroordeeld, welke kosten in conventie worden tot op heden begroot op:
deurwaarder € 93,22
vastrecht € 1.850,=
salaris advocaat
€ 2.682,=(3 punten tarief IV)
totaal € 4.625,22
in voorwaardelijke reconventie
3.15.
Nu het beroep van [kredietnemer 2] op nietigheid, vernietigbaarheid en onrechtmatig handelen is afgewezen, is niet voldaan aan de voorwaarde van de reconventionele vordering, zodat deze wordt afgewezen.
3.16.
[kredietnemer 2] wordt als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure veroordeeld, welke kosten in reconventie tot op heden worden begroot op:
salaris advocaat € 452,= (2 x 1/2 punt tarief II)
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
3.17.
De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
4.1.
veroordeelt gedaagde sub 1 en 2 hoofdelijk, zodat bij betaling door de een de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan eiseres van een bedrag van € 84.075,52 (zegge: vierentachtigduizend vijfenzeventig euro en tweeënvijftig eurocent), vermeerderd met de overeengekomen kredietvergoeding, gerekend vanaf 23 oktober 2008 en berekend over de hoofdsom van € 78.602,52;
4.2.
veroordeelt gedaagden sub 1 en 2 hoofdelijk, zodat bij betaling door de een de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op
€ 4.625,22;
4.3.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in voorwaardelijke reconventie:
4.4.
veroordeelt eiser in de proceskosten aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op € 452,=;
in conventie en in voorwaardelijke reconventie:
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. De Bruijn, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2010.