4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan het onder feit 1 tenlastegelegde pinnen van geldbedragen met vervalste kaarten. Verdachte heeft dit feit bekend. Uit technisch onderzoek van de pasjes die onder verdachte en zijn medeverdachte zijn aangetroffen, bleek voorts dat op alle strippen identiteitsgegevens stonden die voor het betalingsverkeer nodig zijn. Deze informatie is door skimmen verkregen. Met de aangetroffen pasjes zijn door verdachte en zijn medeverdachte geldbedragen opgenomen. Ook acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan het skimmen van betaalpassen, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.
De directe betrokkenheid van verdachte en zijn medeverdachte blijkt uit het feit dat onder hen een stift, een schrift en een bouwtekening zijn aangetroffen. Daarnaast heeft verdachte geen openheid van zaken willen geven over het bedrag dat hij betaald zou hebben voor de pasjes. Tenslotte acht zij bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Volgens de officier van justitie is het een feit van algemene bekendheid dat skimming niet door slechts 1 of 2 personen verricht kan worden. Verdachte en zijn medeverdachte hebben in Nederland geld moeten opnemen. Zij waren in het bezit van een hoeveelheid pasjes die in Engeland geskimd zijn, zij beschikten over de code en zij hadden een schriftje waarin allerlei informatie stond. De officier van justitie is van mening dat er daarom sprake is geweest van een duurzame onderlinge samenwerking, niet alleen tussen verdachte en medeverdachte [mededader 1], maar ook met andere deelnemers aan de organisatie en dat er sprake is van een gestructureerd onderliggend samenwerkingsverband.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1 kan komen, aangezien verdachte dit feit bekent. Verder dient verdachte vrijgesproken te worden van feit 2, omdat volgens de verdediging onvoldoende wettig bewijs voorhanden is dat verdachte het feit in Nederland en Engeland heeft gepleegd. Tenslotte heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte geen deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie, zodat hij ook hiervan vrijgesproken dient te worden. Verdachte heeft verklaard dat hij in Engeland de pasjes met de codes gekocht heeft. Het feit dat verdachte uit Roemenië afkomstig is, betekent niet dat hij per definitie deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie. Er is verder geen bewijs dat verdachte contact met derden heeft gehad of met anderen van de groep. Ook in de auto waarin verdachte en zijn medeverdachte zaten, zijn geen afspraken gemaakt.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 februari 2010;
- de aangifte door Equens ;
- het proces-verbaal onderzoek beeldmateriaal ten behoeve van vergelijkend/herkennend gezichtsonderzoek ;
- het proces-verbaal onderzoek magneetstripkaarten ;
- het proces-verbaal onderzoek magneetstripkaarten ;
- het proces-verbaal onderzoek magneetstripkaarten ;
- het proces-verbaal onderzoek magneetstripkaarten ;
- het proces-verbaal onderzoek magneetstripkaarten ;
- het proces-verbaal onderzoek magneetstripkaarten .