ECLI:NL:RBBRE:2010:BL5017

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
22 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10 / 711 GEMWT VV
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
  • J.H.C.W. Vonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van bestuursdwang bij het plaatsen van verkiezingsobjecten zonder bouwvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Breda op 22 februari 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen, waarin hem werd meegedeeld dat hij zonder de vereiste bouwvergunning verkiezingsobjecten had geplaatst. De voorzieningenrechter oordeelde dat de objecten als bouwwerken moeten worden aangemerkt en dat voor het plaatsen ervan een bouwvergunning vereist is. De voorzieningenrechter overwoog dat de inmenging in het recht op vrijheid van meningsuiting, zoals vastgelegd in artikel 7 van de Grondwet, gerechtvaardigd was. Dit omdat de wetgever in de Woningwet heeft geregeld dat bouwwerken niet zonder vergunning kunnen worden opgericht. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college hadden moeten doen afzien van handhavend optreden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende mogelijkheden zijn voor verzoeker om zijn gedachten en gevoelens op andere manieren te uiten, en dat de handhaving van de bouwvergunningplicht in het algemeen belang is. De uitspraak heeft geen mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 10 / 711 GEMWT VV
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van
Lijst [naam persoon],
gevestigd te [plaatsnaam], verzoeker,
gemachtigde [naam persoon],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen,
verweerder.
1. Procesverloop
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 11 februari 2010 (bestreden besluit), inzake een last onder bestuursdwang.
Tevens heeft hij op 18 februari 2010 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 22 februari 2010, waarbij [naam persoon] aanwezig was. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam persoon].
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 11 februari 2010 heeft verweerder medegedeeld dat geconstateerd is dat door (of namens) verzoeker reclamevoorzieningen, zijnde bouwwerken zijn geplaatst, op diverse locaties in de gemeente Drimmelen. Het gaat om de volgende objecten op de volgende locaties:
1. een object in de vorm van het cijfer “1” geplaatst op de erf behorende bij de boerderij op het adres [straatnaam] te [plaatsnaam] (kadastraal bekend [gemeente] sectie I nummer 1732;
2. een object in de vorm van het cijfer “1” en een bord met affiche op een stok geplaatst op de akker nabij het adres [straatnaam] te [plaatsnaam] (kadastraal bekend [gemeente] sectie I nummer 7;
3. een object in de vorm van het cijfer “1” en een bord met affiche op een stok geplaatst op de weide naast de woning [adres] te [plaatsnaam] (kadastraal bekend [gemeente] sectie I nummer 325);
4. een tweetal houten palen omspannen met zeildoek met opdruk geplaatst op de akker nabij afrit 33 van de rijksweg aan de noordzijde op de locatie te Maasroute te Wagenberg (kadastraal bekend Terheijden sectie I nummer 325). Verweerder heeft daarbij vermeld dat de genoemde objecten zijn geplaatst zonder de daarvoor benodigde bouwvergunning. Daarbij is vermeld dat de bouwwerken niet voldoen aan de geldende bestemmingsplannen, alsmede dat van enige ontheffing of wijziging van de bestemmingsplannen geen sprake is. Aangezien de objecten zonder vergunning zijn gebouwd en legalisatie niet mogelijk is, heeft verweerder besloten gebruik te maken van de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. Alle voornoemde objecten dienen uiterlijk voor 15 februari 2010 te zijn verwijderd en te blijven verwijderd. Wanneer de objecten niet voor 15 februari 2010 zijn verwijderd, wordt bestuursdwang toegepast, zijnde het verwijderen en opslaan van de genoemde objecten, waarbij de kosten van de bestuursdwang op verzoeker worden verhaald.
2.2 Verzoeker heeft, samengevat, aangegeven dat is voldaan aan de last. Verweerder heeft een spandoek weggehaald dat niet in de aanschrijving was opgenomen. Het gaat om een spandoek van ongeveer 2,5x 0,7 meter dat op een hoogte van een meter boven het maaiveld evenwijdig langs een parallelweg hing tussen 2 palen. Het spandoek hing op locatie 2 van het besluit.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij zich aan de regels heeft gehouden. Op 14 januari 2010 is informatie uitgereikt. Naast een memo van 24 september 2009 is er een memo van 13 januari 2010, die gebaseerd is op de provinciale Landschapsverordening 2002. Hierin staat dat het spandoek mits niet te groot en niet verkeersonveilig voor een korte periode mag worden geplaatst middels een directe vrijstelling ex artikel 3.1, letter o, van de Landschapsverordening. Verzoeker heeft zich hierop gebaseerd en had hierop mogen vertrouwen. Verder wijst verzoeker er op dat er sprake is van ongelijkheid en willekeur omdat in andere gemeenten wel borden in het buitengebied staan en niet handhavend wordt opgetreden. Daarnaast heeft verzoeker aangevoerd dat de burgemeester heeft aangegeven dat een spandoek wel mag.
Verzoeker heeft aangevoerd dat er sprake is van een blokkade van de vrijheid van meningsuiting (artikel 7 Grondwet) ten behoeve van de kiezers van de gemeente Drimmelen (algemeen belang).
Het verzoek strekt ertoe dat verweerder excuses maakt aan verzoeker en de grondeigenaar, het spandoek en de bijbehorende materialen worden teruggegeven, de gemaakte kosten worden vergoed, alsmede dat het spandoek wordt teruggeplaatst. Verder eist verzoeker dat van de situatie een publicatie plaatsvindt in een dag- en weekblad en de gemeentelijke website.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voor zover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.4 Artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (Wonw) bepaalt dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning, dan wel om een bouwwerk, standplaats of deel daarvan dat is gebouwd zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning, in stand te laten, tenzij voor dat bouwen op grond van artikel 43 geen bouwvergunning is of was vereist.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
2.5 De eerste vraag die voorligt is of de onderhavige objecten zijn aan te merken als bouwwerk.
De voorzieningenrechter overweegt dat onder een bouwwerk wordt verstaan: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
Gezien deze definitie dienen alle door verweerder in het bestreden besluit genoemde objecten als bouwwerk te worden aangemerkt. De voorzieningenrechter overweegt hierbij dat namens verzoeker ter zitting is verklaard dat de objecten in de vorm van het cijfer 1 van piepschuim zijn en dat ze aan de grond zijn verankerd middels stalen pinnen. De borden zijn aan een stok bevestigd die met de grond is verbonden. Het zeildoek is bevestigd aan houten palen die met de grond verbonden zijn. Hiermee staat vast dat het gaat om constructies van enige omvang die op de plaats van bestemming met de grond zijn verbonden. Tevens zijn de objecten bedoeld om ter plaatse te functioneren.
Verweerder heeft terecht de objecten aangemerkt als bouwwerken in de zin van de Woningwet. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat voor het plaatsen van de objecten een bouwvergunning vereist is.
2.6 Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
De voorzieningenrechter kan in dit verband het bestreden besluit onderschrijven. De objecten zijn in strijd met de op die locatie vigerende bestemmingsplannen. Van enige ontheffing of wijziging van de betreffende bestemmingsplannen is geen sprake. Van een concreet zicht op legalisatie is dan ook niet gebleken. Verweerder was dan ook bevoegd om handhavend op te treden. Dat dit in andere gemeenten (mogelijk) niet geschiedt, maakt niet dat verweerder ook in zijn gemeente van handhaving dient af te zien.
2.7 Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat in het buitengebied – dit betreft de locaties 1, 2, en 4 – de Landschapsverordening geldt. Uit de Landschapsverordening en de brief van 11 januari 2010 van gedeputeerde staten van Noord-Brabant valt volgens verzoeker te herleiden dat voor de objecten geen vrijstelling nodig is.
Ter zitting is namens verzoeker uiteengezet dat de objecten qua omvang en positionering voldoen aan de Landschapsverordening en aan de in de brief van 11 januari 2010 gestelde criteria. De voorzieningenrechter kan verzoeker hierin volgen. Dit betekent echter niet dat verzoeker deze objecten mocht plaatsen zonder bouwvergunning. De Woningwet kent geen bepaling waarin is bepaald dat vergunningplichtige bouwwerken zonder bouwvergunning gebouwd mogen worden indien de provinciale Landschapsverordening die bouwwerken toelaat. Het beroep van verzoeker op de provinciale regels slaagt dan ook niet.
2.8 Verzoeker heeft verder aangevoerd dat door verweerder de vrijheid van meningsuiting wordt gedegradeerd.
De voorzieningenrechter is met verzoeker van mening dat genoemde objecten onder artikel 7 van de Grondwet (vrijheid van meningsuiting) vallen. Het gaat om voorwerpen waarop gedachten en gevoelens worden geopenbaard. Dat verzoeker de genoemde objecten door het ontbreken van een vergunning in de zin van de Woningwet niet mag plaatsen, levert derhalve een inmenging in het recht op vrijheid van meningsuiting op.
De voorzieningenrechter acht deze inmenging gerechtvaardigd. De voorzieningenrechter acht hierbij van belang dat de wetgever in de Woningwet heeft geregeld dat voorkomen wordt dat eenieder zonder vergunningen bouwwerken kan oprichten. Verder zijn er naar het oordeel van de voorzieningenrechter binnen de gemeente Drimmelen voldoende mogelijkheden om gedachten en gevoelens te openbaren. Er zijn in de gemeente op diverse locaties aanplakborden geplaatst om posters op te hangen. Bovendien is het op andere locaties mogelijk om spandoeken en affiches op te hangen voor zover zij niet als bouwwerk zijn aan te merken. Het recht op vrijheid van meningsuiting is dus niet illusoir geworden.
2.9 Bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van handhavend optreden, zijn de voorzieningenrechter overigens niet gebleken. De door verzoeker genoemde omstandigheden zijn niet dusdanig bijzonder dat ze dienen te prevaleren boven het algemene belang dat is gediend met handhaving. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal derhalve worden afgewezen. Gelet op dit oordeel is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, en door deze en mr. J.H.C.W. Vonk, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2010.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: