RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 09 / 3799 WET
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser],
wonende te Bergen op Zoom, eiser,
gemachtigde mr. J.C.B. Dionisius,
de Minister van Justitie,
verweerder.
Eiser heeft op 10 maart 2009 om afgifte van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) verzocht ten behoeve van zijn aanvraag voor een chauffeurspas.
Verweerder geeft bij brief van 26 maart 2009 aan eiser meegedeeld voornemens te zijn de VOG te weigeren.
Eiser heeft bij brief van 9 april 2009 zijn zienswijze tegen dit besluit kenbaar gemaakt. Bij primair besluit van 21 april 2009 heeft verweerder aangegeven dat wat in de zienswijze is aangevoerd geen aanleiding geeft tot een ander standpunt dan verwoord in het voornemen.
Bij besluit van 14 juli 2009, verzonden op 17 juli 2009, (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser van 2 juni 2009 tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft op 27 augustus 2009 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Dit beroep is behandeld ter zitting van 21 januari 2010, waarbij aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
2.1 Verweerder heeft op de door eiser ingediende aanvraag het specifieke screeningsprofiel “taxichauffeur” van toepassing verklaard. Volgens dit screeningsprofiel is de taxichauffeur belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen. Chauffeurs werkzaam op schoolbusjes en het vervoer van gehandicapten zijn daarentegen ook nog belast met de zorg voor minderjarigen en/of de zorg voor personen die in een afhankelijkheidssituatie verkeren. In hun functie komt het vaak voor dat er een één op één relatie is, waarbij sprake is van een (tijdelijke) afhankelijkheid (gebied personen). Chauffeurs in (straat)taxivervoer gaan daarnaast met contante (en girale) waarden om (gebied geld). Een van de risico's in de taxibranche aldus het screeningsprofiel, is het in gevaar brengen van de veiligheid van personen en goederen, bijvoorbeeld in geval van dronkenschap of agressief rijgedrag. Voorts bestaat onder meer het gevaar van machtsmisbruik (zedendelicten), afpersing, afdreiging, diefstal of verduistering en vervalsing van onder andere taxipassen.
Gelet op het van toepassing zijnde screeningsprofiel met bijbehorende risico’s in combinatie met de in de justitiële documentatie van eiser aangetroffen strafbare feiten, is verweerder van mening dat die strafbare feiten waarvoor eiser met justitie in aanraking is gekomen een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de door hem beoogde werkzaamheden en is volgens verweerder aan het objectieve criterium voldaan. Verweerder heeft de volgende strafbare feiten bij zijn beoordeling betrokken:
- de veroordeling op 4 augustus 2008 wegens twee gevallen van verduistering in dienstbetrekking (artikel 321 juncto artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht) tot 80 uren werkstraf subsidiair 40 dagen hechtenis waarvan 40 uren werkstraf subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Dit is een openstaande zaak;
- de veroordeling op 29 mei 2008 wegens het als bestuurder rijden in een onverzekerd motorvoertuig (artikel 30 lid 4 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen) tot € 500,-- geldboete subsidiair 10 dagen hechtenis en 4 maanden ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak is op 3 juli 2008 onherroepelijk geworden.
Omdat eiser binnen de terugkijktermijn voorkomt in de justitiële documentatie heeft verweerder daarnaast, bij de beoordeling of is voldaan aan het objectieve criterium, van belang geacht dat eiser in de periode van 1991 tot 2001 met justitie in aanraking is gekomen wegens heling, uitkeringsfraude en diefstal.
Vervolgens heeft verweerder, na te hebben vastgesteld dat aan het objectieve criterium is voldaan, op grond van de subjectieve criteria een belangenafweging gemaakt. Daarbij heeft verweerder het belang dat eiser heeft bij de afgifte van de VOG afgewogen tegen het risico voor de samenleving bij de afgifte van de VOG. Bij die belangenafweging heeft verweerder, gelet op de aard en ernst van de strafbare feiten, de wijze van afdoening, de hoeveelheid strafbare feiten, het geringe tijdsverloop sinds het laatste strafbare feit en de opgelegde proeftijd een zwaarder gewicht toegekend aan het belang van de maatschappij dan aan het, volgens verweerder met name financiële, belang van eiser bij het verkrijgen van een baan als taxichauffeur. Volgens verweerder is eiser in die functie belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen, zoals passagiers die gebruik maken van vervoer per taxi. Nu gebleken is dat eiser binnen de terugkijkperiode met justitie in aanraking is geweest wegens twee gevallen van verduistering in dienstbetrekking en het besturen van een motorrijtuig zonder de daartoe vereiste verzekering, is verweerder van mening dat indien herhaald in de uitoefening van de door eiser beoogde functie een risico bestaat voor het welzijn en de veiligheid van personen die gebruik maken van vervoer per taxi en de veiligheid van hun eigendommen.
Daarbij heeft verweerder nog opgemerkt dat eiser door het plegen van strafbare feiten gedurende de terugkijkperiode het risico heeft aanvaard dat hij de VOG niet zou krijgen, met als gevolg dat hij de gewenste werkzaamheden niet kan verrichten. Onder verwijzing naar de uitspraak van 18 maart 2009 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: BH6357, heeft verweerder aangegeven dat dit gevolg inherent is aan de weigering van de afgifte van de VOG en als zodanig is verdisconteerd in de beleidsregels. Daarom is dit gevolg op zichzelf onvoldoende reden om tot verlening van de VOG over te gaan.
Zoals blijkt uit de gedingstukken en de behandeling ter zitting staat eiser echter op het standpunt dat de VOG ten onrechte is geweigerd en de besluitvorming niet is gebaseerd op een zorgvuldige belangenafweging. Het belang van de maatschappij afwegend tegen het persoonlijke belang van eiser bij het verkrijgen van een VOG had tot het verlenen van de VOG moeten lijden. Volgens eiser heeft verweerder slechts aangehaakt bij algemene profielen voor de taxibranche, is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid, zijn niet alle belangen van eiser in de belangenafweging betrokken en is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Naar de mening van eiser is onvoldoende rekening gehouden met het feit dat hij in dienstbetrekking als taxichauffeur gaat werken en dat de werkgever voor de verzekering van de taxi zal zorgdragen. Voorts heeft eiser naar voren gebracht dat feit 1 betreffende de verduistering in dienstbetrekking in hoger beroep is komen te vervallen en dat hij ten aanzien van feit 2 in cassatie is gegaan. Daarnaast heeft eiser er op gewezen dat hij een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt en in verband met zijn beperkingen ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden slechts een beperkt aantal functies, waaronder de functie van taxichauffeur, kan uitoefenen.
2.2 Ingevolge artikel 75, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 (het Besluit), voor zover van belang, wordt met het besturen van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, slechts diegene belast, die in het bezit is van een geldige chauffeurspas.
Ingevolge artikel 76, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit wordt, voor zover van belang, bij de aanvraag om een chauffeurspas overgelegd een met het oog op het uitoefenen van het beroep van taxichauffeur verleende verklaring omtrent gedrag overeenkomstig de bepalingen van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (de Wjsg).
Op grond van artikel 28 van de Wjsg, is een VOG een verklaring van de Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, Wjsg, weigert de Minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Op grond van artikel 36, eerste lid, Wjsg, kan de Minister bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring over het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van met betrekking tot de aanvrager vermelde justitiële gegevens in de justitiële documentatie alsmede van gegevens uit de politieregisters, bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet politieregisters met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21 geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.
2.3 Bij de beoordeling van het verzoek om afgifte van een VOG zijn de criteria gehanteerd, die zijn neergelegd in de Circulaire Beleidsregels VOG-NP-RP 2008 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG (de Circulaire). Deze is vastgesteld door verweerder bij besluit van 1 april 2008 (Stcrt. 24 juni 2008, nr. 119) en zijn in werking getreden op 1 juli 2008.
Volgens de Circulaire kan de afgifte van de VOG worden geweigerd indien de aanvrager in de vier jaren voorafgaand aan het moment van toetsing voorkomt in de justitiële documentatie en de aangetroffen antecedenten, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering kunnen vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of opdracht waarvoor de verklaring wordt gevraagd.
Volgens de toelichting op het beleid geldt voor onder meer het beroep van de taxichauffeur dat de aanvrager van de VOG vijf jaren voorafgaand aan het moment van de toetsing niet mag voorkomen in de justitiële documentatie, althans dat er geen sprake mag zijn van relevante antecedenten. Indien de aanvrager binnen vier of, zoals in de situatie van een taxichauffeur, vijf jaren, voorafgaand aan de toetsing voorkomt in de justitiële documentatie, ontvangt de Minister ten behoeve van de beoordeling gegevens uit de justitiële documentatie tot twintig jaren terug. De vraag of een VOG kan worden afgegeven wordt beantwoord aan de hand van een objectief en een subjectief criterium.
Het objectieve criterium, zoals is neergelegd in paragraaf 3.2 van de Circulaire, betreft de vraag of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of werkzaamheden of het beoogde doel waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het subjectieve criterium, zoals is neergelegd in paragraaf 3.3 van de Circulaire, betreft de vraag of kan worden geoordeeld dat het belang dat betrokkene heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium afgegeven. Relevante omstandigheden van het geval zijn onder meer de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering (kunnen) vormen voor de afgifte van de VOG zijn een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen neergelegd aan de hand waarvan het risico voor de samenleving wordt bepaald. Deze screeningsprofielen, waaronder het door verweerder bij de beoordeling betrokken screeningsprofiel voor de taxichauffeur, zijn te raadplegen op www.justitie.nl.
2.4.1 Met betrekking tot de vraag of verweerder op grond van artikel 35, eerste lid, Wjsg de onderhavige VOG mocht weigeren, overweegt de rechtbank het volgende.
Blijkens artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldt bij de voorbereiding van een besluit als uitgangspunt dat een bestuursorgaan voldoende kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen moet vergaren. Blijkens de gedingstukken heeft verweerder bij de onderhavige besluitvorming geen rekening gehouden met het feit dat eiser in dienstbetrekking als taxichauffeur gaat werken en dat de werkgever voor de verzekering van de taxi zal zorgdragen, dat eiser in verband met medische beperkingen slechts een beperkt aantal functies, waaronder de functie als taxichauffeur, kan uitoefenen en dat feit 1 betreffende de verduistering in dienstbetrekking in hoger beroep is komen te vervallen.
2.4.2 Op basis van rechtsoverweging 2.4.1 oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit zich niet verdraagt met het bepaalde in de artikelen 3:2 van de Awb, en in zoverre een gebrek vertoont.
2.5 De rechtbank acht zich momenteel niet in staat om het geschil tussen partijen definitief te beslechten. Verweerder is niet ter zitting van de rechtbank verschenen en heeft niet gereageerd op het onder 2.4.1. omschreven standpunt van eiser. In het kader van finale geschilbeslechting is het naar het oordeel van de rechtbank aangewezen dat verweerder ook die feiten en omstandigheden bij zijn besluitvorming betrekt. Volledigheidshalve verwijst de rechtbank hier nog naar rechtsoverweging 2.3.1 in de uitspraak van 28 oktober 2009 van de AbRS, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LN-nummer: BK1349.
Gelet op een en ander zal de rechtbank verweerder – met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb – op de hieronder aangegeven wijze in de gelegenheid stellen om het in de rechtsoverwegingen 2.4.1 en 2.4.2 omschreven gebrek te herstellen.
De rechtbank neemt thans geen beslissing over de vergoeding van het betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten. In zoverre verwijst zij naar het bepaalde in artikel 8:80a van de Awb.
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak:
- aan te geven of de onder 2.4.1 vermelde feiten en omstandigheden, bezien in samenhang met de bij het bestreden besluit betrokken feiten en omstandigheden, aanleiding geven om aan eiser de VOG ten behoeve van eisers aanvraag voor een chauffeurspas te verstrekken.
Aldus gedaan door mr. E.C.H. Kouwenhoven, rechter, en door deze en mr. D.I. Jansen-Jonkers, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010.
Ingevolge artikel 37, derde lid, van de Wet op de Raad van State kunnen partijen en andere belanghebbenden tegen deze tussenuitspraak nog geen hoger beroep instellen.
Afschrift verzonden op: 2 maart 2010