ECLI:NL:RBBRE:2010:BL7158

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
15 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2827
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over pro-forma verzoek voor toepassing van de 30%-regeling in het belastingrecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 15 februari 2010, staat centraal of de belanghebbende een pro-forma verzoek voor de toepassing van de 30%-regeling heeft ingediend. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende, die de bewijslast draagt, niet heeft aangetoond dat het verzoek daadwerkelijk is verzonden. De inspecteur van de Belastingdienst had op 25 februari 2009 een verzoek van de belanghebbende ontvangen, maar de belanghebbende stelt dat zij al op 29 september 2008 een pro-forma verzoek heeft ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 2 februari 2010 gehouden, waar de belanghebbende en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de inspecteur, vertegenwoordigd door mr. K. Meussen.

De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet kan bewijzen dat het pro-forma verzoek is verzonden. Hoewel zij een kopie van de brief en andere documenten heeft overgelegd, blijkt hieruit niet dat de brief daadwerkelijk ter post is bezorgd. De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 3 maart 1999 ter ondersteuning van haar oordeel. De rechtbank bevestigt dat, uitgaande van de indiening van het verzoek op 25 februari 2009, de ingangsdatum van de 30%-regeling correct is vastgesteld op 1 maart 2009. Daarom wordt het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en mr. M.H. van Heel, griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2010. De partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/2827
Uitspraakdatum: 15 februari 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 26 mei 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, onderdeel j van de Wet op de Loonbelasting 1964 (30%-regeling), nr. [nummer].
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2010 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde mw. [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam] te Eindhoven, alsmede namens de inspecteur, mr. K. Meussen.
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende is op 1 juni 2008 in dienst getreden bij [naam x]
2.2.Op 25 februari 2009 heeft de inspecteur van belanghebbende een verzoek om toepassing van de zogenaamde 30%-regeling in de zin van artikel 15a, eerste lid, onderdeel j, van de Wet op de Loonbelasting1964 ontvangen.
2.3.De inspecteur heeft bij beschikking, met dagtekening 23 maart 2009, positief beslist met betrekking tot de toepassing van de 30%-regeling. De ingangsdatum van de 30%-regeling is 1 maart 2009.
2.4.Belanghebbende heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt, aangezien zij er stellig van overtuigd is dat zij reeds op 29 september 2008 een pro-forma verzoek heeft ingediend voor de toepassing van de 30%-regeling. Zij stelt dat de 30%-regeling op
1 oktober 2008 dient in te gaan. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd. Hij betwist een pro-forma verzoek te hebben ontvangen.
2.5.In geschil is het antwoord op de vraag wanneer de 30%-regeling dient in te gaan en meer in het bijzonder of belanghebbende reeds op 29 september 2008 een verzoek heeft ingediend.
2.6.De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust, niet heeft aangetoond dat het pro-forma verzoek daadwerkelijk is verzonden. Belanghebbende heeft wel een kopie van de brief, een interne verzendlijst van het kantoor van gemachtigde, en e-mails van gemachtigde overgelegd waaruit blijkt dat de brief verstuurd zou gaan worden, doch hieruit blijkt niet dat de brief ter post is bezorgd. De rechtbank vindt steun voor haar oordeel in het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 1999, nr. 33023, BNB 1999/324c.
2.7.Uitgaande van indiening van het verzoek op 25 februari 2009, is de ingangsdatum van de 30%-regeling juist vastgesteld, en is het beroep ongegrond verklaard.
2.8.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr. M.H. van Heel, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.