ECLI:NL:RBBRE:2010:BL7158
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Geschil over pro-forma verzoek voor toepassing van de 30%-regeling in het belastingrecht
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 15 februari 2010, staat centraal of de belanghebbende een pro-forma verzoek voor de toepassing van de 30%-regeling heeft ingediend. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende, die de bewijslast draagt, niet heeft aangetoond dat het verzoek daadwerkelijk is verzonden. De inspecteur van de Belastingdienst had op 25 februari 2009 een verzoek van de belanghebbende ontvangen, maar de belanghebbende stelt dat zij al op 29 september 2008 een pro-forma verzoek heeft ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 2 februari 2010 gehouden, waar de belanghebbende en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de inspecteur, vertegenwoordigd door mr. K. Meussen.
De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet kan bewijzen dat het pro-forma verzoek is verzonden. Hoewel zij een kopie van de brief en andere documenten heeft overgelegd, blijkt hieruit niet dat de brief daadwerkelijk ter post is bezorgd. De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 3 maart 1999 ter ondersteuning van haar oordeel. De rechtbank bevestigt dat, uitgaande van de indiening van het verzoek op 25 februari 2009, de ingangsdatum van de 30%-regeling correct is vastgesteld op 1 maart 2009. Daarom wordt het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en mr. M.H. van Heel, griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2010. De partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.