parketnummer: 02/811880-07
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 april 2010
[verdachte]
geboren op [datum] te Djakarta
wonen[adres]
raadsvrouw mr. Maat, advocaat te ‘s -Hertogenbosch
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11, 12 en 17 maart en 2 april 2010, waarbij de officieren van justitie, mr. Van Damme en mr. Gimbrère, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie die zich bezighield met de import en export van hennep, hennephandel, witwassen, valsheid in geschrift en oplichting;
feit 2A: leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie die zich bezighield met witwassen, valsheid in geschrift en oplichting en/of
feit 2B: leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie die zich bezighield met het (beroeps- of bedrijfsmatig) telen van hennep en de handel daarin en met de import en export van hennep;
feit 3: samen met anderen in hennep heeft gehandeld;
feit 4: samen met anderen beroeps- of bedrijfsmatig hennep heeft gekweekt;
feit 5: samen met anderen een gewoonte heeft gemaakt van witwassen;
feit 6: samen met anderen gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste
werkgeversverklaringen en salarisspecificaties ter verkrijging van een hypotheek;
feit 7: samen met een ander een revolver, een geweer en 77 patronen voorhanden heeft
gehad;
feit 8: samen met een ander in het bezit was van 49,95 kg hennep.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Feiten 1, 2A en B
Leiding geven aan een criminele organisatie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige hennepteelt en –handel, frauderen met hypotheekaanvragen en hennephandel. Daarbij hebben verdachte[mededader A] en hun woning aan de [adres] een centrale rol gespeeld [ver[naam verdachte] heeft samen met anderen panden aangekocht dan wel liet hij panden op naam van anderen kopen. De hennep die werd gekweekt in die panden werd veelal direct naar de woning van verdachte in Kaatsheuvel gebracht waar deze door een vaste groep knippers in de kelder werd geknipt. In die kelder werd ook bij de doorzoeking op 4 november 2008 een hennepdrogerij, 50 kg hennep en een ontmantelde kwekerij aangetroffen. De hennep werd verkocht aan vaste afnemers. Daarnaast kocht verdachte partijen hennep in bij derden als hij zelf niet over genoeg kon beschikken. [mededader A] was daarbij nauw betrokken. Zij heeft geprofiteerd van de criminele winsten en ook een actief aandeel gehad in de criminele activiteiten.
Er was volgens de officier van justitie sprake van een duurzaam samenwerkingsverband dat gekenmerkt werd door structuur en hiërarchie en dat onder leiding stond van verdachte.
Hiërarchie
Dat er sprake was van hiërarchie blijkt, aldus de officier van justitie, uit de wijze waarop de groepering rondom verdachte was samengesteld en de wijze waarop zij opereerden, vanuit de woning aan de [adres] te Kaatsheuvel.
De droge hennep werd verkocht aan vaste afnemers als [mededader B], [mededader C] en [mededader D]. Er werd ook op andere locaties geknipt, zo[adr[adres] te Drunen. [mededader A] was vooral behulpzaam bij het ontvangen van leveranciers, afnemers en knipsters. Verder betaalde zij de huur van een bouwdroger en stortte zij grote contante bedragen op de bank.
Verdachte gaf [V.] opdracht om beveiliging met camera’s aan te leggen in zijn panden.
Uit het financiële onderzoek is gebleken dat verdachte (zeggenschap over) onroerend goed heeft verworven door stromannen/-vrouwen in te zetten. De grote financiële transacties werden gedaan op naam van verdachte en [mededader A]. [mededader A] liet ook een paardenvrachtauto van € 200.000,- op haar naam zetten, terwijl deze door [naam] BV geleased zou zijn.
Tegen deze achtergond concludeert het openbaar ministerie dat verdachte de leider was van de tenlastegelegde criminele organsiatie(s) en [mededader A] daarin een prominente rol heeft gespeeld.
Gestructureerd en duurzaam
Deze kenmerken leidt de officier van justitie af uit verklaringen van enige getuigen en medeverdachten. Deze hebben - kort gezegd - verklaard dat verdachte al jaren in de wiet zit.
Tevens volgt de duurzaamheid uit de verklaringen van [mededader C] en [mededader B]. Vanaf begin 2008 namen zij al hennep bij verdachte af. Zelf heeft verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat toen het in de paardenhandel niet goed ging (vanaf 2006) hij is gaan handelen in hennep. Toen de handel op gang was, kreeg verdachte vrijwel dagelijks bezoek van leveranciers en afnemers. Hij maakte gebruik van vaste leveranciers en afnemers.
[mededader E] was vaste monteur, controleur en toezichthouder binnen de organisatie. Hij hielp kwekerijen op te bouwen, hielp bij het onderhoud en kwam langs als er problemen waren.
Bij de witwas- en fraudepraktijken was een aantal financiële experts betrokken, zoals [mededader F], [mededader G] en [mededa[naam taxateur]]
Hieruit volgt volgens de officier van justitie dat er voor ieder een vaste rol in de organisatie rondom verdachte was en dat er sprake was van een afgebakende taakverdeling.
Periode
Dat de organisatie al in 2000 actief was kan worden afgeleid uit verklaringen van getuigen en verdachten. Vòòr die tijd was verdachte geregeld betrokken geweest bij hennep-kwekerijen.
Het lijkt [ver[naam verdachte] en [mededader A] nadien voor de wind te gaan. Zij hebben binnen een jaar twee panden aangeschaft, De Grotestraat voor fl 450.000,- en de [adres] voor fl. 1.100.000,-
Bij de aanschaf is gebruik gemaakt van valse werkgeversverklaringen, hetgeen bewijst dat er onvoldoende legaal inkomen was bij verdachte en [mededader A] om de lasten van beide panden te kunnen voldoen.
Nu er onvoldoende legale inkomsten zijn gebleken, kan er vanuitgegaan worden dat er in 2000 criminele inkomsten waren en in ieder geval in het verschiet lagen.
Sinds 2000 hebben verdachte en [mededader A] ook de [adres] (in 2006) en twee maneges (in 2005 en 2006) aangeschaft. Telkens met gebruikmaking van valse of vervalste stukken. De manege in Esbeek is voor 1,5 miljoen euro verbouwd. De hypotheeklasten bedroegen per maand op 15 januari 2010 24.053,53 euro.
Uit de investeringen en uitgaven volgt volgens de officier van justitie dat verdachte en [mededader A] in ieder geval vanaf 2000 een criminele organisatie draaiende hielden.
De misdrijven van de organisatie
Het gaat om (grootschalige) hennepkweek- en handel, valsheid in geschrift, oplichting en witwassen. Dat de organisatie deze feiten heeft gepleegd en dat het ook het oogmerk van die organisatie is geweest, kan worden vastgesteld aan de hand van de taps, verdachten- en getuigenverklaringen, de aangetroffen valse stukken waarmee hypotheken en overige financieringen zijn verkregen. Witwassen is, aldus de officier van justitie, onlosmakelijk verbonden aan de drugshandel.
De rol van verdachte
Verdachte heeft steeds de initiatieven genomen tot het inrichten van hennepkwekerijen en heeft met zijn kwekers afspraken gemaakt over hoe te handelen als de kwekerij ontdekt wordt. Uit de feiten en omstandigheden met betrekking tot de diverse kweekpanden blijkt dat hij als opdrachtgever kan worden gezien.
Feit 3
Hennephandel
De officier van justitie acht allereerst de tapgesprekken van belang. Verdachte heeft over de gesprekken van [mededader B] en [mededader C] ter zitting van 11 maart 2010 aangegeven dat deze altijd over hennep gingen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij misschien toch wel meer dan twee of drie keer hennep heeft geleverd. De officier van justitie acht de op de tenlastelegging vermelde leveringen van hennep alle wettig en ovetuigend bewezen.
Feit 4
Bedrijfsmatige hennepteelt
De officier van justitie acht de tenlastegelegde hennepkwekerijen, met uitzondering van Reties Heike en Terlo, alle wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar de processen-verbaal, waarin het aantreffen van de kwekerijen wordt beschreven, de tapgesprekken en de verklaringen van de getuigen.
Feit 5
Gewoonte witwassen
De officier van justitie acht wettig en ovetuigend bewezen dat verdachte en [mededader A] zich schuldig hebben gemaakt aan gewoonte witwassen. Verdachte en [mededader A] hebben zelf verklaard in hennep te hebben gehandeld. De paardenhandel en eventueel andere activiteiten kunnen gelet op fiscaal verantwoorde inkomensgegevens in ieder geval niet hebben geleid tot hun bezittingen en uitgavenpatroon. Gesteld kan worden, aldus de officier van justitie, dat het onaannemelijk is dat het vermogen van verdachte en [mededader A] enkel kan zijn gegenereerd uit eventuele legale inkomsten. Daarbij is door de officier van justitie verwezen naar jurisprudentie van de rechtbank Amsterdam (LJN BG2638) en van het Hof Den Bosch (LJN AZ4125).
Het witwassen van geld blijkt uit de contante stortingen. Er kon van de contant gestorte bedragen geen aannemelijke herkomst worden genoemd en evenmin van het in de woning aan de [adres] aangetroffen geld.
Het witwassen van onroerend goed blijkt uit het plegen van valsheid in geschrift en oplichting. Daarmee zijn de hypotheken verkregen voor de aanschaf van de [adres] en de [adres] 36. Deze panden werden later als onderpand gebruikt voor de verkrijging van latere hypotheken. De met die hypotheken gekochte panden zijn middellijk door misdrijf afkomstig. Zonder de eerste frauduleus verkregen panden zou uitbreiding van het onroerend goed bezit niet mogelijk zijn geweest, aldus de officier van justitie.
Het witwassen van voertuigen, met uitzondering van de Audi R8, is volgens de officier van justitie eveneens wettig en overtuigend bewezen. De voertuigen zijn verworven en niet opgenomen in de administratie. Deze vallen dan ook in het crimineel verworven bezit.
Gelet op de bewezenverklaarde periode en het aantal transacties acht de officier van justitie tevens bewezen dat verdachte en [mededader A] van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
Feit 6
Gebruik maken van valse documenten
Bij de aanvraag van de hypotheek van [adres] in november 2000 werd een valse/vervalste werkgeversverklaring van [naam] BV door verdachte gebruikt.
Bij de aanvraag hypotheek [adres] te Kaatsheuvel op 30 mei 2001 en juli 2003 werd een valse/vervalste werkgeversverklaring en salarisspecificaties door verdachte gebruikt van respectievelijk [naam] BV en [naam] Beheer.
Uit informatie van de belastingdienst en het UWV blijkt dat er geen dienstverbanden bekend zijn van [ver[naam verdachte] bij [naam BV] en [naam] Beheer. De getuigen [naam administratiefmedewe[getuige A] en [getuige B] (van [naam] Beheer) hebben verklaard dat er geen dienst-verband met verdachte heeft bestaan. De officier van justitie acht de valsheid van de stukken wettig en overtuigend bewezen.
Feit 7
Voorhanden hebben van wapens en munitie
Bij de doorzoeking op 4 november 2008 werd in de woning aan de [adres] een kogelgeweer en patronen, alsmede een revolver aangetroffen. De wapens werden aangetroffen in de badkamer en in de gang. De officier van justitie acht dit feit bij zowel verdachte als bij [mededader A] wettig en overtuigend bewezen, nu de wapens zich niet op een bijzondere plaats in huis bevonden.
Feit 8
Aanwezig hebben van hennep
Bij de doorzoeking op 4 november 2008 aan de [adres] te Kaatsheuvel werd in de kelder 49 kg hennep aangetroffen. Dit feit acht de officier van justitie bij zowel verdachte als bij [mededader A] wettig en overtuigend bewezen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat betrokkenen, in het bijzonder andere verdachten, in het kader van het onderzoek op zodanige wijze benaderd en bevraagd zijn dat zij daardoor zijn meegegaan in de veronderstelling dat verdachte de grote baas zou zijn van een uitgebreide criminele organisatie. In eerste instantie valt op dat het overgrote deel van deze betrokkenen verklaart zelf verantwoordelijk te zijn, maar gaandeweg de verhoren aangeven dat [ver[naam verdachte] de verantwoordelijke was en dat er geen weg terug meer was. Nu men zich bij de rechter-commissaris in grote getale heeft beroepen op het verschoningsrecht maakt dit het moeilijk om vast te stellen hoe het in werkelijkheid is gegaan.
De verdediging heeft vervolgens aangevoerd dat zij ernstig in haar belangen is geschaad, nu de getuige [getuige C] niet is gehoord. In de eerste plaats heeft er geen enkele toetsing van de start van het onderzoek kunnen plaatsvinden en in de tweede plaats geen toetsing van de belastende verklaringen van [getuige C] in het kader van de tenlastegelegde hennepkwekerijen. In de derde plaats omdat de beeldvorming rond [ver[naam verdachte], als zijnde “de Holleeder van Tilburg” op geen enkele manier kan worden weggenomen.
Ten aanzien van de feiten 3 tot en met 8 heeft de verdediging het volgende aangevoerd.
Feit 3
Hennephandel
Met betrekking tot zijn rol in de hennephandel heeft verdachte verklaard dat hij een periode als tussenpersoon heeft gefungeerd. Hierbij bracht hij koper en verkoper bij elkaar en verdiende zelf een bescheiden commissie met zijn activiteiten. Het bewijs is voornamelijk gebaseerd op taps, maar uit die taps blijkt niet of er daadwerkelijk is geleverd. Vaak ging de levering niet door, omdat de kwaliteit niet goed werd bevonden of omdat [ver[naam verdachte] niet de gewenste handel bij elkaar kreeg.
De verdediging is van mening dat de leveringen, met uitzondering van de onderschepte leveringen, niet bewezen kunnen worden verklaard, nu uit de taps en/of de verklaringen niet blijkt of er daadwerkelijk is geleverd en verdachte zich de specifieke leveringen niet meer kan herinneren.
De onderschepte leveringen op 2 oktober 2008 (20 kg en 8 kg) en op 6 oktober 2008 (10,5 kg) kunnen worden bewezen verklaard.
Dat verdachte slechts fungeerde als tussenpersoon wordt duidelijk uit de taps, aldus de verdediging. Er werd met hem niet onderhandeld over de prijs, er werd enkel een prijs doorgegeven.
Ter zitting heeft verdachte in eerste instantie verklaard zo’n 2 à 3 keer aan [mededader C] en [mededader B] te hebben geleverd. Na het voorhouden van de zaaksdossiers is hij tot de conclusie gekomen dat dit vaker moet zijn geweest. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard voor circa 180 à 200 kg te hennep te hebben bemiddeld.
Feit 4
Bedrijfsmatige hennepteelt
[adres] 36, Kaatsheuvel
Op de [adres] te Kaatsheuvel is op 4 november 2008 een niet in werking zijnde kwekerij en knip- en droogruimte aangetroffen. Verdachte heeft hierover verklaard dat er wel planten gestaan hebben, maar dat deze er door [mededader A] zijn afgehaald. [mededader A] heeft gezegd dat zij de planten zodra zij deze zag heeft wegggooid.
De resultaten van de warmtemeting kunnen afkomstig zijn van drogers en de hennepgeur kan ook worden veroorzaakt door drogen/knippen/aanwezigheid van hennep.
[adres]
Hier is slechts een enkele belastende en niet door de verdediging toetsbare verklaring van [getuige C] voorhanden. Het op 1 dag aanstralen van een zendmast in de buurt in combinatie met de verklaring van verdachte hierover en het aantreffen van een notitie bij een accountancykantoor, is onvoldoende om dit feit wettig en overtuigend te bewijzen.
[adres]
Uit de verklaringen [mededa[mededader I], [mededader J] en verdachte kan worden geconcludeerd dat verdachte zijn zusje en zwager heeft geholpen bij de aankoop van het pand en verder advies heeft gegeven. Hij verkocht de handel voor hen, maar zij handelden voor eigen rekening. Uit de taps blijkt dat verdachte met de kwekerij te maken heeft gehad, maar nergens blijkt uit dat hij daadwerkelijk bepaalde wat er gebeurde. Ook hier dient vrijspraak te volgen.
[adres], Kaatsheuvel
Verdachte regelde alles met betrekking tot de woning. Deze was eigendom van zijn zoon [naam zoon] en [vriendin van zoon]. De bedoeling van verdachte was met die woning geld te verdienen voor zijn zoon. Met betrekking tot het kweken in dat pand zijn alleen de verklaringen van [mededader K] beschikbaar, maar deze zijn niet betrouwbaar. Hiervan dient verdachte te worden vrijgesproken.
[adres], Drunen
[naam[mededader P] werd op 23 april 2007 over de hennepkwekerij gehoord. De naam van verdachte komt daar in het geheel niet voor.
[adres]
Nergens volgt uit dat verdachte hier heeft bepaald wat er gebeurde. [mededader L] is via verdachte in contact gekomen met [mededader E]. [mededader L] is met [mededader E] naar de kwekerij gegaan en heeft verder alles met hem en Van [eigenaar van het pand] geregeld. Van daadwerkelijke bemoeienis van verdachte is niet gebleken. Hier dient ook[adres]te volgen.
[adres]
Verdachte heeft na een aantal inbraken alarminstallaties laten installeren. Er blijkt verder niet van betrokkenheid van hem bij de kwekerij.
[adres]
Voor juni 2007 is slechts de belastende, niet toetsbare verklaring van [getuige C] beschikbaar.
Wat de bemoeienis van verdachte betreft over de periode daarna: Er zijn twee huurcontracten op de [adres] aangetroffen. Verdachte heeft een keer geld overhandigd aan [mededader M], omdat [mededader E] hem dit had gevraagd. Verder is er geen wettig en overtuigend bewijs.
[adres], Esbeek
Verdachte heeft verklaard [mededader N] te hebben geadviseerd met betrekkking tot het pand en heeft verklaard dat het goed mogelijk is dat hij voor hem knippers heeft geregeld.
Feit 5
Gewoonte witwassen
De financiële situatie van verdachte en zijn partner bij de aanhoudingen d.d. 4 november 2008 was als volgt: alle auto’s waren geleased, alle panden waren in bezit onder torenhoge hypotheken, de bank had vanwege het uitblijven van betalingen het vertrouwen opgezegd, er stond weinig tot geen geld op de bank, in huis werd geen schokkend geldbedrag aangetroffen en er waren nog steeds hoge schulden.
Voor zover stortingen vòòr 31 augustus 2007 zijn gelegen dient vrijspraak te volgen. In het onderzoek is niet vastgesteld dat er toen inkomsten uit de handel in hennep zijn geweest.
Contante stortingen
Hierbij is een poging tot storting van € 125.000,- vermeld. [mededader A] heeft daarover verklaard dat zij alleen naar de bank heeft gebeld met de vraag of het mogelijk was te storten en door te storten. Dit bleek niet mogelijk. Het bedrag is naar [naam garage bedrijf] gebracht en op die manier zou de vrachtwagen zijn afbetaald. Totaal, exclusief de poging tot storting van € 125.000,-, zou het om € 1.272.978,- gaan. Van deze stortingen werd € 491.925,- verantwoord in de boeken van de VOF en de BV’s. Het onverantwoorde bedrag komt op
€ 781.053,-. Het bedrag dat verdiend werd met de hennephandel bedraagt € 15.000,-. Daarop moet nog een bedrag van € 100.000,- in mindering worden gebracht, nu dit twee maal op de tenlastelegging staat vermeld. Het resterende bedrag aan contante stortingen komt daardoor op € 666.053,-.
Aantreffen contant geld
Dit geld, een bedrag van € 12.675,-, is afkomstig van een concours.
Paardenhandel
[mededader A] hield de kasboeken bij. Zij heeft verklaard er een puinhoop van te hebben gemaakt. Niet alles dat werd verdiend, werd ook in de boeken opgeschreven.
Het onderzoek naar de paardenhandel is niet doortastend geweest. Verdachte en zijn partner [mededader A] waren wel degelijk zeer serieus met de ontwikkeling van twee maneges bezig. Dat de handel in paarden een dekmantel zou zijn, is niet juist. Uit meerdere getuigen-verklaringen blijkt dat de handel in paarden vaak in contanten plaatsvindt.
Verbouwingen
Verdachte bestrijdt dat hij circa 3 miljoen euro in verbouwingen heeft geïnvesteerd. Hij beschikte over meerdere grote bouwdepots. Verdachte liet bovendien de verbouwingen in eigen beheer doen, waardoor deze een stuk goedkoper waren.
Panden
Deze werden alle gefinancierd door de bank. Dit vermogen betreft dus allemaal geleend geld. De hypotheken werden betaald, maar vrijwel alleen voor zover het de rente betreft. Op deze wijze is er dus niets in bezit van verdachte gekomen.
[adres], Drunen
De koopsom van dit pand was in 2000: € 204.201,-. Dit pand heeft verdachte in 2005 verkocht aan [naam[mededader P] en aan de dochter van [naam[mededader P] voor € 400.000,-. Verdachte heeft bij dit pand geadviseerd en heeft hen doorgestuurd naar Square Knot. Op het laatst ontstonden er problemen en kwam [naam[mededader P] bij verdachte aankloppen voor geld en hulp.
[adres] 36, Kaatsheuvel
Bij de financiering van dit pand zijn vermoedelijk valse werkgeversverklaringen en huurovereenkomsten gebruikt. [naam taxateur] heeft het pand getaxeerd op € 900.000,- executiewaarde en [naam taxateur 2] heeft het pand getaxeerd op € 675.000,- executiewaarde. In 2009 werd het pand op €[adres]etaxeerd.
[adres]
Over dit pand heeft [naam taxateur] verklaard een fout te hebben gemaakt bij de taxatie. Het pand is uiteindelijk voor minder dan de helft verkocht. Het lijkt erop dat [ver[naam verdachte] door [naam taxateur] juist het schip is ingegaan.
[adres]
Volgens [naam] zou in dit pand € 1.546.632,- geïnvesteerd zijn. De bedoeling was dat [P.] daar een kantine ging beheren. Dat is echter niet doorgegaan.
[adres], Kaatsheuvel
Dit pand is in 2005 aangekocht door middel van valse werkgeversverklaringen door [naam zoon] [ver[naam verdachte] en [mededader G]. Verdachte heeft verklaard een adviserende rol bij de aankoop van dit pand te hebben gehad. Hij heeft ook de hypotheek betaald en beschikte namens zijn zoon over het pand. Er kan niet worden vastgesteld dat hij de valse documenten heeft verkregen of vervaardigd of dat hij wist dat de hoogte van het inkomen niet klopte.
[adres]
Bij dit pand heeft [mededader I] en [mededader J] geholpen met de aankoop, maar verder geen bemoeienis gehad met het pand. Zij deden de betalingen zelf. Toen zij van het huis af wilden heeft verdachte hen daarbij geholpen. Hij wist niets van valse stukken en heeft het pand niet voorhanden gehad.
[adres], Esbeek
Met dit pand heeft verdachte niets te maken gehad.
[adres]
De financiering van dit pand werd afgesloten door [naam zoon] [naam verdachte]. Deze heeft ook zelf de hypotheeklasten betaald. Verdachte is wel leidend geweest bij de aankoop en heeft ook alles geregeld. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de valse loonstroken van [naam zoon] die zijn gebruikt bij de financiering.
Vrachtauto, Man
Voor de vrachtauto, Man, heeft verdachte een aanbetaling van € 97.500,- gedaan. Hij had daarvoor € 100.000,- contant gestort. [mededader O] heeft hierover verklaard dat verdachte het restant van het te betalen bedrag, € 128.100,-, contant bij [naam garage bedrijf] heeft gebracht. Verdachte heeft dit ook bevestigd.
Auto’s, Porsche en Landrover
De aankoop van de Porsche en Landrover zou door middel van valse loonstroken van verdachte en [mededader A] hebben plaatsgevonden. Uit het dossier van de Volkswagenbank zou dit moeten blijken. Die stukken bevinden zich echter niet in het dossier.
Voor zover verdachte heeft aangegeven dat hij inkomsten heeft genoten uit de hennephandel kan worden bewezen dat er is witgewassen. Dat zou, uitgaande van de hoogste bedragen/hoeveelheden, 300 kg hennep x € 50,- = € 15.000,- zijn geweest.
Feit 6
Gebruik maken van valse documenten
Verdachte heeft ontkend dat de werkgeversverklaringen en salarisspecificaties vals zijn. Hij heeft wel degelijk bij Van der Aa gewerkt.
Feit 7
Voorhanden hebben van wapens en munitie
Verdachte heeft bekend de wapens en munitie voorhanden te hebben gehad.
Feit 8
Aanwezig hebben van hennep
In de garage te Kaatsheuvel is 49,95 kg hennep aangetroffen. Dit feit kan bewezen worden verklaard.
Feiten 1, 2A en 2B
Leiding geven aan een criminele organisatie
Het onderzoek heeft betrekking gehad op de periode 2007 en 2008. Dat er in de periode vòòr 2007 sprake is geweest van een duurzaam en structureel samenwerkingsverband tussen verdachte en andere betrokkenen kan op geen enkele wijze ondersteuning vinden in het dossier. De enkele constatering dat er bij betrokkenen of bij de panden in kwestie eerder sprake zou zijn van activiteiten in de hennep wil nog niets zeggen over het bestaan van een organisatie. Het openbaar ministerie baseert dit enkel en alleen op de aankoop van twee panden en de stelling dat verdachte en [mededader A] dus inkomsten op het oog hadden.
Er dient vrijspraak te volgen voor de periode 2000 tot en met 2006. Het onderzoek in de zaak startte in 2007 en heeft zich hoofdzakelijk gericht op de perode van start van het onderzoek tot de aanhoudingen in november 2008.
Het openbaar ministerie heeft geen concrete onderbouwing gegeven voor het bestaan van een criminele organisatie.
Met betrekking tot de structuur en duurzaamheid wordt in het requisitoir teruggevallen op een paar betrokkenen die zeggen dat verdachte bekend is en dat hij “in de wiet zit”. Er wordt niet over hem gesproken in combinatie met anderen in een organisatie.
Vooral op het punt van de hiërarchie bestaat er slechts een vermoeden. Uit de taps valt ten aanzien van [V.] niet af te leiden dat verdachte daadwerkelijk opdracht gaf of leiding had. Die contacten hadden niet te maken met criminele activiteiten. Dit geldt ook voor de contacten met [mededa[naam taxateur]]
De vermeende leveringen staan geheel los van de kwekerijen. Verdachte komt daarbij ook steeds in een andere hoedanigheid naar voren.
[mededader E] is een terugkerende figuur, maar daarvan wordt niet duidelijk wat zijn rol is geweest. De verdediging vraagt zich af waarom [mededader E] niet gezien wordt als leider van de vermeende organisatie. Dat personen in opdracht van verdachte hennep teelden, wordt betwist. Betrokkenen zeggen zelf wel eens aan verdachte verkocht te hebben.
In de gevallen [mededader I]/[mededader J]/[mededader P] is er juist reden aan te nemen dat zij zelfstandig handelden. Dat verdachte steeds degene is geweest die met het idee kwam om een pand te kopen en daar te gaan telen, kan niet uit het dossier worden afgeleid. Evenmin kan worden afgeleid uit het dossier dat verdachte de feitelijke zeggenschap had over de panden, met uitzondering van de panden van [naam zoon].
Met de stelling dat verdachte alles zo heeft geregeld dat hij zelf buiten schot bleef, maar wel aangenomen kan worden dat iedereen in opdracht van hem aan de gang was, kan geen deelname aan een criminele organisatie worden bewezen. Van geweld ter realisering van de activiteiten is absoluut geen sprake geweest.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Het verweer van [naam verdachte] dat hetgeen in het start proces-verbaal staat vermeld onvoldoende is voor een verdenking jegens hem, wordt verworpen.
Uit het startproces-verbaal komt naar voren dat [getuige C] melding maakte van bedreigingen met de dood in de periode van 12 juli 2007 tot 29 augustus 2007. Het naar aanleiding van deze melding gestarte onderzoek richtte zich in eerste instantie op [getuige C]. Ten aanzien van hem was ook gebleken dat hij betrokken zou zijn bij diverse hennepkwekerijen en contact had met een man die werd geïdentificeerd als [naam verdachte]. Uit nader onderzoek jegens [naam verdachte] bleek dat men met betrekking tot hem reeds beschikte over oude CIE informatie dat hij betrokken zou zijn bij de handel in hennep, terwijl meer recente CIE informatie inhield dat een in beslag genomen partij hennep voor hem bestemd zou zijn. Onderzoek in het BPS systeem liet verder zien dat [naam verdachte] daarin voor kwam wegens veroordelingen ter zake de Opiumwet, terwijl tevens een aantal MOT meldingen bekend waren. Dat alles, tezamen met het gegeven dat uit onderzoek van het telefoonverkeer gevoerd door [getuige C] bleek van contacten met Dewort, vormde ruim voldoende verdenking jegens [naam verdachte] van onder andere overtreding van de Opiumwet en daarmee voldoende basis voor verder onderzoek ter zake. Dat hetgeen in eerste instantie jegens [getuige C] aanleiding vormde voor een onderzoek, namelijk de door [getuige C] afgelegde verklaringen omtrent jegens hem gedane bedreigingen, ten opzichte van [naam verdachte] bij verder onderzoek geen verdenking opleverde, doet aan de gegronde verdenking ter zake overtreding van de Opiumwet en daarmee aan de rechtmatigheid van het verder ingestelde onderzoek niet af.
De verdediging heeft voorts bedenkingen geuit bij het voorhouden aan medeverdachten van de inhoud van gesprekken waarbij zij betrokken waren en heeft gesteld dat nu daarop in de meeste gevallen met een voorbehoud werd gereageerd, deze verklaringen niet tot bewijs kunnen dienen. Dat verweer moet worden verworpen.
Conclusies die getuigen / medeverdachten trekken aan de hand van hetgeen hen uit een gesprek waarbij zij zijn betrokken, wordt voorgehouden, mogen dienen tot bewijs, mits hetgeen wordt verklaard een verklaring is omtrent de inhoud of betekenis van wat door hen is gezegd en mits die verklaring aansluit op wat uit de inhoud van het gesprek naar voren komt en daarmee in overeenstemming is. Daarmee vormt het dan een aanvulling op dat gesprek. Wanneer daarbij door die personen in hun verklaring een voorbehoud wordt gemaakt in de trant van “ik denk dat” of “ik veronderstel dat”, dan doet dat daaraan niet af. Elke persoon put immers in zo’n geval uit zijn herinnering en kan, zeker wanneer een concreet aanknopingspunt ontbreekt, vaak niet anders dan op die manier verklaren. Zolang hij geen andere betekenis geeft aan de inhoud of ontkent dat wat er gezegd is de betekenis heeft die daaraan bij lezing in samenhang met andere bewijsmiddelen kan worden toegekend, kan deze wijze van verklaren worden opgevat als een erkenning.
De rechtbank zal vervolgens eerst ingaan op de feiten 3 tot en met 8 en daarna op de feiten 1, 2A en B, de deelname aan een criminele organisatie.
Feit 3
Hennephandel
[mededader B] heeft bij de politie verklaard dat hij meerdere keren met [mededader C] bij [naam verdachte] in Kaatsheuvel is geweest om hennep af te nemen. Op de vraag van verbalisanten hoe vaak hij heeft afgenomen bij [naam verdachte] geeft hij aan dat dit mogelijk iets van 15 keer is geweest. Het is meerdere keren voorgekomen dat ze de partij hennep niet hebben meegenomen omdat die bijvoorbeeld te vochtig was. Daarnaast namen ze soms ook wel eens minder mee omdat [naam verdachte] niet voldoende hennep had. [mededader B] denkt dat ze een keer of 3 à 4 zijn gegaan en niets meegenomen hebben. De gemiddelde hoeveelheden waren altijd 10-15 of 19 kilogram. [mededader C] had altijd geld bij zich voor de aankoop van 19 kilogram en liet [mededader B] altijd de telefonische contacten met [naam verdachte] doen.
[mededader C] heeft op 10 november 2008 bij de politie verklaard dat hij al langer dan een half jaar weed afneemt bij A en deze dan brengt naar B. [mededader C] heeft alle handel afgenomen aan de [adres] te Kaatsheuvel. Hij ging bijna altijd samen met [voornaam] [mededader B]. Hij probeerde altijd tussen de 10 en 20 kilogram af te nemen, maar dat lukte niet altijd, het was ook wel eens 5 of 6 wat hij meenam. Als de kwaliteit slecht was, nam hij het niet of minder mee. Hij betaalde aan A. [mededader C] zegt 12 of 13 keer in de woning bij meneer A geweest te zijn . Uit zijn verklaringen volgt niet dat een groot deel van de hennepleveringen waarover hij is gehoord, niet door zijn gegaan. Integendeel, geconfronteerd met tapgesprekken die over vermeende leveringen van hennep gaan, geeft [mededader C] overwegend aan dat er wel hennep door hem zal zijn afgenomen.
Daarnaast zijn er in het dossier een groot aantal tapgesprekken opgenomen die gevoerd zouden zijn tussen [naam verdachte] enerzijds en [mededader B] of [mededader C] anderzijds waarin op een versluierde manier gesproken lijkt te worden over handel in hennep.
[naam verdachte] heeft ter zitting over deze tapgesprekken verklaard dat de getapte gesprekken met [mededader B] en [mededader C] altijd over hennep gaan.
Gelet op het vorenstaande en deze bewijsmiddelen in samenhang bezien stelt de rechtbank vast dat [mededader B] en [mededader C] meermalen hennep hebben afgenomen bij [voornaam] [naam verdachte].
Door [naam verdachte] is ter zitting wisselend verklaard over het aantal hennepleveringen dat daadwerkelijk is doorgegaan. Door de verdediging is betoogd dat enkel de onderschepte leveringen op 2 en 6 oktober 2008 bewezen verklaard kunnen worden. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Aan [mededader B] is betrokkenheid bij 10 hennepleveringen ten laste gelegd en aan [mededader C] betrokkenheid bij 11 hennepleveringen. Uit het dossier, waaruit volgt dat intensief is getapt op [naam verdachte], blijkt niet van meer henneptransacties waarbij zowel zij als [naam verdachte] betrokken zouden zijn geweest dan die genoemd op de data die aan hen ten laste zijn gelegd.
Op grond hiervan en op grond van de zojuist aangehaalde verklaringen van [mededader B] en [mededader C], moet het zo zijn dat de leveringen die door zijn gegaan onderdeel zijn van de leveringen die op de tenlastelegging zijn vermeld. Gelet op de voornoemde verklaringen van [mededader B] en [mededader C] is dus op het merendeel van de ten laste gelegde data daadwerkelijk hennep door [naam verdachte] verkocht, waardoor naar het oordeel van de rechtbank slechts enkele van die data tot vrijspraak kunnen leiden. Gelet op de verklaringen zoals hiervoor genoemd, heeft bij de keren dat [mededader C] alleen dan wel met [mededader B] bij [naam verdachte] was en hennep meenam, [mededader C] de hennep van [naam verdachte] gekocht. De keren dat [mededader B] alleen naar [naam verdachte] is gegaan en hennep heeft meegenomen, heeft [naam verdachte] de hennep aan [mededader B] verkocht.
Ten aanzien van de verschillende data, zoals in de tenlastelegging genoemd, heeft de rechtbank het volgende vastgesteld:
De verkoop van 20 kilogram hennep op 11 februari 2008
Op 11 februari 2008 werd een BMW met kenteken [ - - ] te Breukelen tot stilstand gebracht door verbalisanten omdat er na controle geen verzekeringsgegevens bekend bleken te zijn. Nu na controle bleek dat inderdaad geen verzekering afgesloten was, werd besloten de auto veilig te stellen. De bestuurder, [mededader C], kreeg de gelegenheid persoonlijke spullen uit het voertuig te halen. Tijdens het uit de kofferbak halen van een doos roken verbalisanten een sterke wietlucht. Op de achterbank stond eenzelfde doos. Verbalisanten verzochten de bestuurder de doos open te maken. Terwijl hij dit deed, verklaarde hij “ik heb 20 kilogram wiet bij me”. Verbalisant zag in de doos twee dichtgeplakte zilverkleurige zakken inhoudende een hoeveelheid wiet. Door de verbalisant werd vastgesteld dat de dozen ieder twee gelijkwaardige zakken met wiet bevatten. Middels een elektronische weegschaal werden de gewichten vastgesteld: 1 zak van 5142 gram, 1 zak van 5146 gram, 1 zak van 5132 gram en 1 zak van 5140 gram.
[mededader C] heeft verklaard dat het ongeveer 20 kilogram weed betrof en dat hij die weed die dag alleen bij meneer A aan de [adres] te Kaatsheuvel had gehaald.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [voornaam] [naam verdachte] op 11 februari 2008 20 kilogram hennep heeft verkocht.
De verkoop van 15 kilogram hennep op 8 april 2008
Uit het dossier komt naar voren dat er op 8 april 2008 contact is geweest tussen [mededader B] en [naam verdachte] met betrekking tot het afnemen van hennep door [mededader C]. Niet is gebleken dat er die dag ook daadwerkelijk hennep is afgenomen door [mededader C]. Nu, zoals hiervoor aangegeven, niet ieder contact leidde tot afname, is de rechtbank van oordeel dat de verkoop van hennep door verdachte op 8 april 2008 niet bewezen kan worden verklaard. Voorts blijkt uit het dossier onvoldoende om te kunnen aannemen dat [naam verdachte] op die dag daadwerkelijk een hoeveelheid hennep in zijn huis aanwezig heeft gehad. [naam verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij na een bestelling van hennep ging rondbellen en bij anderen de hennep ging regelen. Uit de verklaringen van [mededader B] en [mededader C] blijkt dat wanneer zij hennep kwamen ophalen, de partij aan hen werd getoond in de woning van [naam verdachte]. Het gebeurde volgens hen ook wel eens dat zij in de woning [verdachte] moesten wachten tot de hennep werd geleverd. [naam verdachte] zal wat betreft deze datum dan ook worden vrijgesproken.
De verkoop van 11 kilogram hennep op 22 mei 2008
Op 22 mei 2008 belt [mededader C] naar [naam verdachte] en zegt hij dat hij ‘die lange’ niet te pakken krijgt en straks zelf wel naar hem toe komt. Hij moet er een ‘kleine 11’ hebben en vraagt of [naam verdachte] ‘mooie’ heeft. [naam verdachte] zegt dat hij dezelfde heeft. [mededader C] zegt dat hij belt als hij wegrijdt. Om 14.53 uur belt [mededader C] naar [naam verdachte] en zegt dat hij over een kwartier gaat rijden. Om 15.26 uur ontvangt [naam verdachte] een sms-bericht van het nummer van [mededader C] met de tekst ‘Haal jij vast zakken?’. Om 17.23 uur belt [mededader C] naar [naam verdachte] en vraagt of [naam verdachte] open doet.
[mededader C] geeft na confrontatie met de tapgesprekken aan dat hij wel met A gebeld zal hebben. Hij weet niet of hij die 11 gekregen heeft. Hij zal daar wel een hoeveelheid hennep opgehaald hebben maar weet echt niet hoeveel. ‘Die lange’ zal wel [voornaam] [mededader B] zijn. Met ‘haal jij even zakken’ bedoelt hij strijkzakken. Als hij aan A niet vroeg om strijkzakken, dan kreeg hij de hennep mee in vuilniszakken en dan stinkt het in de auto.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de betrokkenheid van [naam verdachte] bij de hennepleveringen, het feit dat [mededader C] blijkens de tapgesprekken ook daadwerkelijk voor de poort heeft gestaan, de verklaring van [mededader C] dat er waarschijnlijk ook hennep is afgenomen en het spreken over strijkzakken, hetgeen duidt op het afhalen van hennep, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte] op 22 mei 2008 een aantal kilogrammen hennep aan [mededader C] heeft verkocht. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan hoeveel hennep dit precies betrof.
De verkoop van een aantal kilogrammen hennep op 2 juni 2008
In een tapgesprek van 2 juni 2008 om 13.08 uur zegt [mededader B] tegen [naam verdachte] dat [mededader C] en hij om acht uur wegrijden en zegt hij ‘zelfde recept’. Diezelfde dag belt [mededader Q] naar [naam verdachte] en vraagt of hij nog nat wil. [naam verdachte] geeft aan dat de prijs niet zo heel goed ligt bij hem. [mededader Q] zegt dat de prijs goed is voor hem. Hij geeft aan dat het niet zo veel is, een stuk of vijftien of zo. [mededader Q] zegt dat hij binnen een uurtje bij [naam verdachte] is. [naam verdachte] vindt dat goed. Om 21.34 uur die dag belt [mededader B] met [naam verdachte] en zegt dat zij er zijn.
Na confrontatie met de tapgesprekken heeft [mededader C] gezegd dat hij er wel zal zijn geweest samen met [voornaam] [mededader B] en een hoeveelheid hennep zal hebben gekocht.
Na confrontatie met de tapgesprekken heeft [mededader B] gezegd dat hij met “zelfde recept” de kwaliteit bedoelde en dat hij, als hij tegen [naam verdachte] zegt dat ze er zijn, [mededader C] en hemzelf bedoelde.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de betrokkenheid van [naam verdachte] bij de hennepleveringen, het tapgesprek waarin [mededader B] tegen [naam verdachte] zegt dat ze er zijn en de verklaring van [mededader C] dat hij die datum wel een hoeveelheid hennep zal hebben gekocht acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte] op 2 juni 2008 een aantal kilogrammen hennep heeft verkocht aan [mededader C].
De verkoop van 10 kilogram en 18,5 kilogram hennep op 4 juni 2008 respectievelijk 10 juni 2008
Met de officier van justitie en de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat [naam verdachte] zich op 4 juni 2008 schuldig heeft gemaakt aan het verkopen of aanwezig hebben van hennep. Zij zal verdachte daarvan vrijspreken.
Op 9 juni 2008 stuurt [mededader B] een sms-bericht naar [naam verdachte] met de vraag of hij morgen om 3 uur langs kan komen met Ap voor 18 half. Als [mededader B] vervolgens [naam verdachte] belt, zegt [naam verdachte] dat het geen probleem is. Op 10 juni 2008 belt [mededader B] dan naar [naam verdachte] en zegt dat ze onderweg zijn.
Na confrontatie met het tapgesprek op 10 juni 2008 geeft [mededader C] aan dat hij er bij zal zijn geweest, maar dat hij niet meer weet wat en hoeveel is afgenomen.
[mededader B] heeft, na confrontatie met de tapgesprekken en de mededeling van verbalisanten dat die dag de verjaardag van de vrouw van [mededader C] betrof, verklaard dat hij op 10 juni 2008 samen met [mededader C] naar [naam verdachte] is gegaan voor een partij hennep. Hij denkt dat ze die dag ook een hoeveelheid hebben meegenomen, maar weet geen aantallen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de betrokkenheid van [naam verdachte] bij de hennepleveringen, het gegeven dat ze daadwerkelijk naar [naam verdachte] zijn gegaan en de verklaring van zowel [mededader B] als [mededader C] dat er waarschijnlijk ook hennep is afgenomen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte] op 10 juni 2008 een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep heeft verkocht. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan hoeveel hennep dit precies betrof. Uit de gebruikelijke gang van zaken zoals die volgt uit de in dit vonnis beschreven hennepleveringen waarbij [mededader B], [mededader C] en [naam verdachte] betrokken waren, kan wel worden afgeleid dat het om een hoeveelheid van meer dan 30 gram moet zijn gegaan.
De verkoop van 20 kilogram en 25 kilogram hennep op 11 tot en met 12 juni 2008
Volgens een tapgesprek op 11 juni 2008 om 12.40 uur belt [mededader C] naar [naam verdachte]. Hij zegt tegen [naam verdachte] dat hij alleen wil komen en vraagt of dat een probleem is. [naam verdachte] zegt van niet. [mededader C] zegt dat hij 19 en 1 ‘fijne’ wil hebben en dat hij om 15.00 uur bij [naam verdachte] is. [naam verdachte] zegt dat hij het dan geregeld heeft. [mededader C] wil ook strijkzakken. Om 15.08 uur laat [mededader C] via een sms-bericht aan [naam verdachte] weten dat hij in de file staat. Om 18.46 uur belt [mededader C] met [naam verdachte]. [naam verdachte] vraagt of het gelukt is. [mededader C] zegt dat hij zit te rekenen en dat er iets niet klopt. [naam verdachte] zegt daarop dat [mededader C] het anders moet laten horen als hij het niet heeft en dat hij het daar wel naartoe kan brengen. Op 12 juni 2008 om 13.45 uur belt [mededader C] met [naam verdachte] en zegt dan dat hij nog een keer wil komen vandaag. [mededader C] denkt rond zeven uur bij [naam verdachte] te zijn en zegt dat hij 19 plus 1 wil en dat hij belt als hij wegrijdt. Om 17.24 uur belt [naam verdachte] met [mededader C] en zegt dat hij helemaal klaar is voor [mededader C]. [mededader C] zegt dat hij zo terug belt omdat hij meer moet hebben. [naam verdachte] zegt dat dat kan. Om 17.34 uur belt [mededader C] terug naar [naam verdachte] en zegt dat hij 24,5 plus 1,5 voor hem zelf wil hebben. [naam verdachte] zegt oké. [mededader C] zegt dat hij pas over een uur gaat rijden en dat het dan half acht, acht uur wordt. Om 20.46 uur zegt [mededader C] tegen [naam verdachte] dat hij er is.
Na confrontatie met de tapgesprekken verklaart [mededader C] dat hij op 11 juni 2008 A wel gebeld zal hebben en dat het gaat over 19 en gruis, zijn gebruikelijke streven om af te nemen. Hij geeft daarbij aan dat het wel zo zal zijn dat hij die handel bij A in Kaatsheuvel opgehaald heeft. Over 12 juni 2008 verklaart hij dat er hem toen inderdaad is verzocht om meer te leveren. Verder geeft hij aan dat het wel zo zal zijn geweest dat hij 24,5 kilogram voor B moest hebben en anderhalve kilogram voor C. Het zal wel zo zijn dat hij alleen is gegaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de betrokkenheid van [naam verdachte] bij de hennepleveringen, het tapgesprek waarin [mededader C] tegen [naam verdachte] zegt dat hij er is en de verklaring van [mededader C], acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte] op 11 juni 2008 20 kilogram hennep en op 12 juni 2008 25 kilogram hennep heeft verkocht.
De verkoop van 20 kilogram en 5,5 kilogram hennep in de periode van 18 juni 2008 tot en met 19 juni 2008
Via een sms-bericht op 16 juni 2008 vraagt [mededader B] of [naam verdachte] nog 20 mooie paarden van zijn stal heeft voor een nieuwe manege en zegt dat hij morgen met Ap komt. [mededader Q] belt die dag naar [naam verdachte] en [naam verdachte] zegt dat hij twee nul moet hebben in totaliteit. [mededader Q] gaat kijken. Op 17 juni 2008 belt [naam verdachte] naar [mededader R] en zegt dat hij wat tegels tekort komt. Op dezelfde dag belt [mededader B] naar [naam verdachte] en zegt hij dat ze morgen tussen negen en tien bij [naam verdachte] zijn en vraagt of negentien plus een kan. [naam verdachte] zegt dat het goed is. Op 18 juni 2008 om 10.15 uur belt [mededader B] naar [naam verdachte] en geeft hij aan dat zij er zijn. Op 18 juni 2008 belt [mededader R] naar [naam verdachte] en [naam verdachte] zegt dat ze die stenen nog niet hebben meegenomen. Op 19 juni 2008 vraagt [mededader C] aan [naam verdachte] of hij er 5,5 voor hem heeft liggen. [naam verdachte] zegt ja. [mededader C] geeft aan dat hij dan alleen wel even langs komt over een of anderhalf uur. [naam verdachte] belt vervolgens naar [mededader R] en zegt dat de mensen weer onderweg zijn. Omstreeks 16 uur belt [mededader C] dat hij er is. Het hek gaat open.
Na confrontatie met de tapgesprekken zegt [mededader B] dat hij zich herinnert dat hij sprak over 20 paardjes in de stal en op 18 juni 2008 samen met [mededader C] naar [naam verdachte] is gegaan om een partij hennep te kopen. Hij had gevraagd om 19 plus 1 en bedoelde daarmee 19 kilogram hennep en 1 kilogram gruis om te verzwaren.
[mededader S] heeft op 17 juni 2008 1 kilogram hennepgruis naar [naam verdachte] gebracht.
[mededader C] herinnert zich na confrontatie met de tapgesprekken dat hij om 19 plus 1 had gevraagd, maar dat het 15,5 is geworden, misschien zelfs 14,5 en dat hij de dag erna nog 5,5 heeft bijgehaald. Hij is met [voornaam] [mededader B] naar Kaatsheuvel gereden om daar die 15,5 kilogram hennep op te halen.
Op grond van het bovenstaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [mededader B] op 17 juni 2008 namens [mededader C] [naam verdachte] heeft verzocht om 20 kilogram hennep en dat deze partij uiteindelijk in twee delen geleverd is, te weten op 18 en 19 juni 2008. Op 18 juni 2008 zijn [mededader B] en [mededader C] samen naar Kaatsheuvel gereden en op 19 juni 2008 is [mededader C] zelf de resterende hoeveelheid hennep op gaan halen. De verkoop van die partij hennep door [naam verdachte] in de periode van 18 juni 2008 tot en met 19 juni 2008 kan daarom naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Een extra levering van 5,5 kilogram naast de hoeveelheid van 20 kilogram, waarvan de tenlastelegging uitgaat, acht de rechtbank niet bewezen.
De verkoop van 6 kilogram hennep op 4 september 2008
In een tapgesprek op 4 september 2008 zegt [mededader B] tegen [naam verdachte] dat hij vanmiddag met [mededader C] langs komt. [mededader B] zegt nogal wat centjes mee te nemen. [mededader B] zegt in een tapgesprek later die dag tegen [naam verdachte] dat het twee uur wordt. Om 14.28 uur zegt [mededader B] dat zij onderweg zijn.
[mededader C] heeft na confrontatie met de tapgesprekken van 4 september 2008 verklaard dat hij toen samen met [mededader B] naar de [adres] in Kaatsheuvel is gereden. Hij kwam die dag net terug van vakantie. [mededader B] herinnerde zich dat op de dag dat [mededader C] terugkwam van vakantie [mededader C] hem belde en zei: aktie. Hij is toen samen met [mededader C] naar [naam verdachte] gereden en daar hebben ze hennep gekocht, hij denkt een kilo of 15 of zo.
De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte] op 4 september 2008 een aantal kilogrammen hennep heeft verkocht aan [mededader C]. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat die hoeveelheid hennep 6 kilogram betrof.
De verkoop van 11 kilogram hennep op 6 september 2008
Met de officier van justitie en de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat [naam verdachte] zich op 6 september 2008 schuldig heeft gemaakt aan de verkoop en /of (medeplegen van) het vervoeren van hennep. Zij zal verdachte daarvan vrijspreken.
Anders dan de officier van justitie en de verdediging is naar het oordeel van de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte] op 6 september 2008 een hoeveelheid hennep aanwezig heeft gehad. Zij baseert zich hierbij op het volgende.
Op 6 september 2008 om 13.21 uur belt [voornaam] [mededader B] naar [voornaam] [naam verdachte]. [mededader B] vraagt: “Hoeveel kan ik er lev…hoeveel kan ik zeggen dat het er zijn?”. [naam verdachte] antwoordt door te zeggen dat het er elf twaalf zijn. [mededader B] zegt dat het goed is en vraagt of meer niet lukt. [naam verdachte] geeft aan dat het dan van een ander moet en stelt voor eerst dit weg te werken en dan verder te zien. Een uur later meldt [mededader B] dat de Nederlandse jongen mee wil en het allemaal even wil zien. [voornaam] stemt in. Om 14.52 uur belt [naam verdachte] met [mededader R]. [naam verdachte] zegt dat die mensen onderweg zijn deze kant op en dat ze misschien meer moeten hebben. [mededader R] zegt het zo te laten weten. Om 16.23 uur belt [mededader B] en zegt voor de deur te staan en geeft aan dat hij gelijk het busje van die jongen rijdt .
[mededader B] geeft in zijn verklaring bij de politie aan dat hij weet dat hij die dag met een klant naar [naam verdachte] is gereden, maar niets heeft gekocht vanwege schimmel in verschillende toppen. De klant had 15 tot 20 nodig .
Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat [naam verdachte] een hoeveelheid van in ieder geval 11 kilogram hennep bij hem thuis had liggen en de rest van de bestelling van [mededader B] via [mededader R] lijkt te willen verkrijgen. Of dat is gelukt blijkt niet uit de bewijsmiddelen.
De verkoop van 15 kilogram hennep op 9 september 2008
In een tapgesprek van 8 september 2008 zegt [mededader B] tegen [naam verdachte] dat hij weer met [mededader C] langs wil komen en dat hij hetzelfde, 19, wil hebben. [naam verdachte] zegt te gaan bellen om te kijken of het lukt. Vervolgens belt [naam verdachte] met [mededader Q] en zegt dat hij een stuk of twee handen nodig heeft. [mededader Q] antwoordt dat hij zo even langs komt. [mededader B] stuurt nog een sms bericht naar [naam verdachte] dat zij naar hem toe willen komen, als het kan in ieder geval voor 11 stuks. Op 9 september 2008 belt [mededader B] met [naam verdachte] en zegt dat ‘hij’ er 30 moet hebben. [naam verdachte] geeft aan dat hij zo al een stuk of 10 heeft en dat hij nu even voor die andere aan de gang gaat. Hij belt later terug en geeft aan dat hij het na de middag wel kan regelen. Er wordt afgesproken rond 14.00/15.00 uur bij de woning van [naam verdachte]. Om 14.49 uur belt [mededader B] met [naam verdachte] en zegt dat ze bij [naam verdachte] zijn. [naam verdachte] geeft aan dat hij er ook bijna is en dat ze elkaar zo zien.
Door het observatieteam werd op 9 september 2008 te 14.44 uur waargenomen dat een personenauto, merk Citroën, type C5, met als bestuurder [mededader C] en als passagier [mededader B] de oprit van de woning aan de [adres] 36 te Kaatsheuvel opreed. Om 15.35 uur leggen twee mannen ieder een platte tas in deze auto en kort daarna vertrekt de auto.
Diezelfde dag om 16.55 uur belt [mededader B] opnieuw met [naam verdachte] en vraagt hij aan [naam verdachte] of het wat wordt voor vanavond. [naam verdachte] denkt van wel, hij heeft er alweer een paar bij gekregen. Hij is volop bezig. Ze spreken af rond een uurtje of half negen. Om 18.31 uur smst [mededader B] naar [naam verdachte] ‘moet dan maar, die 8 plus 6,5 plus 0,5 gruis’. Om 22.14 uur belt [mededader B] naar [naam verdachte] en zegt hij dat ze voor de deur staan. Hij gaat open.
Na confrontatie met de tapgesprekken zegt [mededader B] dat als hij op 9 september 2008 heeft gesproken wordt over 11 stuks, hij daar 11 kilogram mee bedoelt. Hij weet dat er gesproken is over 30, maar dat hij weet ook dat er geen 30 kilogram is gekocht. [naam verdachte] kon van de kwaliteit die [mededader C] wilde geen 30 kilogram per dag leveren. Het kan zo zijn dat ze die dag twee keer geweest zijn.
[mededader C] zegt ze er naartoe zijn gereden en dat de kwaliteit niet goed was. Ze zijn met niets weggegaan. [mededader B] en hij zijn die avond wel teruggegaan en toen heeft hij die 15 totaal gekocht bij A.
Op grond van het bovenstaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte] op 9 september 2008 15 kilogram hennep hebben verkocht.
De verkoop van 19 kilogram hennep op 12 september 2008
Uit het dossier komt naar voren dat er op 11 september 2008 contact is geweest tussen [mededader B] en [naam verdachte] waarin [mededader B] aangeeft dat hij net een berichtje heeft gekregen en vraagt of [naam verdachte] morgen iets kan doen. [naam verdachte] antwoordt als het goed is wel, ze hebben dat spul van Olaf dat is dan bijna klaar. [mededader B] zegt dat ‘hij’ er 19 moet hebben. De volgende dag heeft [mededader B] een sms-bericht naar [naam verdachte] verzonden waarin staat dat ze omstreeks half 10 bij hem zijn voor 19x . Uit sms-berichten van [mededader C] aan [mededader B] blijkt dat [mededader C] op 12 september 2008 19 nodig heeft .
Op 12 september 2008 om 7.13 uur belt [naam verdachte] naar [mededader B] en vraagt of het iets later kan, want het is nog niet helemaal droog. 11.18 uur belt [mededader B] met [naam verdachte] en zegt hij dat ze er zijn. [naam verdachte] zegt dat hij eraan komt .
Nu zowel [mededader B] als [mededader C] niet over hun betrokkenheid bij deze levering zijn gehoord en, zoals eerder is aangegeven, niet ieder contact leidde tot afname, is de rechtbank van oordeel dat het verkopen van hennep door verdachte op 12 september 2008 niet bewezen kan worden verklaard. Wel leidt de rechtbank uit de tapgesprekken af dat er 19 kilogram hennep in de woning van [naam verdachte] lag te drogen die [mededader B] en [mededader C] kwamen bekijken. Het aanwezig hebben van deze hennep door [naam verdachte] is daarom wel wettig en overtuigend bewezen.
De verkoop van 20 kilogram hennep op 2 oktober 2008
Volgens een tapgesprek op 2 oktober 2008 om 8.43 uur belt [mededader T] naar [naam verdachte] en zegt dat hij onderweg is. Om 10.05 uur die dag belt hij dat hij er is. Om 10.00 uur wordt een Lexus gezien die het erf van [naam verdachte] in Kaatsheuvel oprijdt en waarvan de inzittende sterk lijkt op [mededader T].
Later die dag om 15.28 uur belt [mededader T] naar [naam verdachte] en vraagt hoeveel vierkante meters het is. [naam verdachte] schat een stuk of 15 à 20. Om 15.38 uur belt [mededader T] weer, zegt dat het goed is en dat hij naar [naam verdachte] komt. [naam verdachte] zegt dat ze het dan gelijk opscheppen. Nadat [mededader T] om 16.21 uur eerst nog heeft gebeld dat hij onderweg is en gelijk een jongen meeneemt, belt hij om 19.44 uur naar [naam verdachte] dat hij voor de poort staat.
Op datzelfde tijdstip wordt gezien dat een Lexus en een Opel Astra het erf van [naam verdachte] aan de [adres] in Kaatsheuvel oprijden. Om 21.04 uur wordt gezien dat er twee personen met tassen in de richting van deze voertuigen lopen. Eén met één tas en de ander met twee tassen. Deze drie tassen worden in de Opel gezet. Twee in de kofferbak en een op de achterbank. Daarna rijden de Lexus en de Opel weg. Om 21.04 wordt gezien dat de Opel wordt aangehouden op de A2 door een regionaal drugsteam.
De Opel staat op naam van [vervoerder]. Laatstgenoemde is de inzittende van de Opel die op 2 oktober 2008 omstreeks 21.00 uur wordt staande gehouden. Bij onderzoek in de auto worden twee grote reistassen en een doorzichtige zak aangetroffen. De inhoud van deze zakken wordt herkend als hennep en positief getest op marihuana of THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hashish. De totale inhoud bedraagt 20325 gram.
[vervoerder] verklaart dat de tassen drugs bevatten. Deze zakken heeft hij opgehaald in Brabant, ergens bij Waalwijk in de buurt.
Een ingesteld dactyloscopisch onderzoek heeft als uitslag dat een spoor aangetroffen op een stukje aluminium (zak 3) wordt geïdentificeerd als een afdruk van de linkerduim van [mededader T].
Ter zitting heeft [naam verdachte] verklaard dat het zou kunnen dat de hennep van hem afkomstig is.
Op grond van deze bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd is de rechtbank van oordeel dat [naam verdachte] op 2 oktober 2008 te Kaatsheuvel ongeveer 20 kilogram hennep zoals ten laste gelegd heeft verkocht aan [mededader T] en/of [vervoerder] en dat met de tussen [mededader T] en [naam verdachte] besproken 15 à 20 vierkante meters de 20 kilo’s hennep worden bedoeld die bij [vervoerder] zijn aangetroffen.
De verkoop van 8 kilogram hennep op 2 oktober 2008
In een tapgesprek op 2 oktober 2008 geeft [mededader B] aan [naam verdachte] door dat hij een klant heeft voor een kleintje, een stuk of acht, en of ze het gelijk kunnen inpakken. [naam verdachte] geeft aan dat dit geen probleem is. Ze spreken af om 20.00 uur. Later die dag belt [naam verdachte] naar [mededader B] en zegt dat Olaf onderweg is en alles komt ophalen. [mededader B] vraagt om er negen apart te houden. Hij zegt dat hij nu zijn woord heeft gegeven en het geld al heeft gehad. [naam verdachte] zegt dat hij wel iets gaat proberen. Als [mededader B] [naam verdachte] weer belt, geeft deze aan dat hij denkt dat hij toch wel heel veel heeft en probeert wat achter te houden. [naam verdachte] belt terug en geeft aan dat hij het probeert want hij ziet dat er veel meer op de dinges liggen. [mededader B] rijdt om kwart voor zeven weg en heeft die papieren al in zijn zak. Om 21.51 uur belt [mededader B] naar [naam verdachte] en zegt hij dat hij er is.
Uit observatie is komen vast te staan dat [mededader B] op 2 oktober 2008 om 21.34 uur op de parkeerplaats van het Eftelinghotel uit een Renault stapt en twee personen in een Volvo aanspreekt. De twee mannen stappen uit hun auto en lopen richting het hotel, waarna [mededader B] in die Volvo stapt en wegrijdt. Om 21.50 uur rijdt de Volvo het terrein van de woning van [naam verdachte] op.
Om 22.25 uur wordt waargenomen dat de Volvo weer parkeert op de parkeerplaats van het Eftelinghotel, dat [mededader B] als bestuurder uit deze Volvo stapt en weer contact heeft met de twee mannen. De twee mannen openen de kofferbak van de Volvo en kijken naar twee gesealde pakketten welke in de kofferbak liggen. Verbalisant ziet dat [mededader B] iets uit deze pakketten pakt en aan de mannen laat zien. De kofferbak wordt weer gesloten en de mannen rijden met de Volvo het terrein af. [mededader B] stapt als bestuurder in de Renault waarmee hij is gekomen.
[mededader B] heeft, na confrontatie met de tapgesprekken, verklaard dat hij op 2 oktober 2008 naar [naam verdachte] had gebeld voor 8 kilogram hennep en dat hij hem had gevraagd om de hennep voor hem in te pakken omdat [naam verdachte] een sealmachine heeft. [naam verdachte] gaf daarop aan dat het wel zou lukken, maar zei later dat het moeilijk was, omdat Olaf onderweg was om de partij kwam op te halen. [mededader B] heeft [naam verdachte] toen gevraagd wat apart te houden. Hij blufte door te zeggen dat hij het geld al op zak had. [mededader B] is vervolgens naar [naam verdachte] gereden en heeft daar een kilogram die hij van een Amsterdams contact had weggelegd. [naam verdachte] had toen maar 7 kilogram liggen. [mededader B] had nog geen geld en daarom wilde [naam verdachte] nog niets sealen. [mededader B] is naar het Eftelinghotel gereden en heeft daar geld gekregen van de twee jongens. Met dat geld is hij in hun auto naar [naam verdachte] gereden. Bij [naam verdachte] heeft hij samen met [naam verdachte] de hennep gemixt en in twee strijkzakken gedaan. [mededader B] heeft afgerekend aan [naam verdachte] en is met de auto van die jongens weer naar het Eftelinghotel gereden. De jongens zijn toen weggereden met die partij hennep van ongeveer 8 kilogram. Dit was één van de enkele keren dat hij ‘tussenhandel’ was geweest voor iemand anders dan voor [mededader C] van der Mooren.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte] op 2 oktober 2008 8 kilogram hennep heeft verkocht aan [mededader B], die de hennep vervolgens heeft afgenomen, vervoerd en daarna bij het Eftelinghotel heeft afgeleverd.
De verkoop van 10,5 kilogram hennep op 6 oktober 2008
In een tapgesprek op 6 oktober 2008 belt [voornaam] [mededader B] met [naam verdachte] en zegt dat hij dadelijk bij hem langs wil komen met [mededader C]. [naam verdachte] vraagt hoeveel hij moest hebben. [voornaam] zegt 19 en dat andere. Vervolgens belt [mededader C] met [naam verdachte]. Hij geeft aan dat ze zo komen en vraagt wat [naam verdachte] heeft staan. [naam verdachte] zegt dat hij “die goeie” van zichzelf heeft staan. [mededader C] vraagt of [naam verdachte] er genoeg voor hem heeft, 19 of zo. [naam verdachte] zegt dat hij dan toch wat met die andere aan zal moeten vullen. [mededader C] belt om 14.36 uur weer naar [naam verdachte] en zegt dat hij binnen een half uurtje gaat rijden en dat hij het niet gaat aanvullen met die andere. Dan neemt hij wel wat minder. Om 15.24 uur die dag belt [mededader C] naar [naam verdachte] en zegt dat zij er zijn.
Tijdens een observatie op 6 oktober 2008 werd gezien dat een Renault met daarin twee personen om 15.23 uur de oprit van de woning van [naam verdachte] oprijdt. Om 16.05 uur werd gezien dat NN2 een grote sporttas droeg met twee hengsels. Deze tas werd in de Renault gezet. NN1 stapte later als passagier in de Renaul en NN2 als bestuurder en reed het terrein af van de woning af.
De Renault werd gevolgd in de richting van Amsterdam en werd daar staande gehouden. In de kofferruimte van de personenauto werd een grote zwarte tas met 10.540 gram hennep aangetroffen. De twee inzittenden van de personenauto werden aangehouden en bleken te zijn genaamd J.P. [mededader B] en [mededader C].
Er werden monsters genomen van de diverse verpakkingen van de partij hennep die in beslag genomen werd. Deze monsters werden getest met gebruik van de MMC Cannabis test. De tests gaven een positieve reactie, indicatief voor marihuana of THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasish.
[mededader B] heeft verklaard dat hij op 6 oktober 2008 bij [naam verdachte] thuis een sporttas in zijn auto heeft gezet en dat er in die sporttas 10 kilogram weed is gevonden. [mededader C] heeft met betrekking tot de aanhouding op 6 oktober 2008 verklaard dat hij de toen aangetroffen hoeveelheid weed, 10,5 kilogram ook in opdracht van B had gekocht.
Op grond van het bovenstaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte] op 6 oktober 2008 10,5 kilogram hennep heeft verkocht.
Feit 4
Bedrijfsmatige hennepteelt
Kwekerij [adres] 36 te Kaatsheuvel
Op 22 mei 2001 koopt [naam verdachte] het pand aan de [adres].
Op 1 maart 2008 om 15.27 belt [naam verdachte] naar [mededader E] over een geluid dat van beneden komt. [mededader E] denkt dat het een relais is. Hij geeft [naam verdachte] instructie wat hij moet doen. Daarna om 15.31 uur belt [naam verdachte] weer. [mededader E] zegt dat [naam verdachte] de tijdklok naar boven en beneden moet zetten en dat dan de lampen even uitgaan. Op 14 maart om 15.40 uur wordt er gebeld tussen [mededader E] en [naam verdachte]. Het gesprek gaat over het geluid. [mededader E] zegt dat het iets met de klok is.
Op 14 maart 2008 wordt er een warmtemeting gedaan die volgens het proces-verbaal duidt op een warmtebron op de [adres]
Op 19 september 2008 wordt door een verbalisant een hennepgeur waargenomen in de buurt van de [adres].
Op 4 november 2008 worden in het kader van een doorzoeking in het onderzoek tegen verdachte, zaken aangetroffen die de aanwezige verbalisanten in verband brengen met een hennepdrogerij en het aanwezig zijn geweest van een kwekerij, zoals een bak met folie en daarin 144 potten.
[mededader A] verklaart in eerste instantie naar aanleiding van hetgeen is aangetroffen (2e verhoor) dat zij een kwekerij heeft opgebouwd met [naam verdachte]. Daarna (5e verhoor ) zegt zij dat er planten hebben gestaan maar dat die door haar zijn weggegooid.
De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van [mededader A] dat de kwekerij er slechts korte tijd heeft gestaan. Die verklaring past in hetgeen uit de overige bewijsmiddelen naar voren komt. In de maand maart 2008 worden er gesprekken gevoerd die onmiskenbaar betrekking hebben op een kwekerij. Daarvoor en daarna is daarvan niet gebleken. De reuk die op 19 september 2008 wordt waargenomen kan afkomstig zijn van de hennepdrogerij, terwijl op de dag van de doorzoeking alleen zaken werden aangetroffen die duidden op een niet meer in werking zijnde hennepkwekerij. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van [mededader A] dat de plantjes vrijwel direct zijn weggegooid. De rechtbank acht het onaannemelijk dat [mededader A] eerst samen met [naam verdachte] een hennepkwekerij bouwt om dan de plantjes er vrijwel direct na plaatsing uit te gooien.
Op grond van dit alles in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [naam verdachte] en [mededader A] in of omstreeks de maand maart 2008 hennepplanten hebben geteeld in het pand [adres]. Gelet op het aantal aangetroffen lege potten, gaat de rechtbank er van uit dat er 144 planten hebben gestaan.
Kwekerij [adres]
Op 7 augustus 2007 wordt tijdens een doorzoeking een hennepkwekerij aangetroffen in het pand gelegen aan de [adres]. Anders dan de verdediging is de rechtbank niet van oordeel dat het bewijs van de betrokkenheid van [naam verdachte] bij deze kwekerij enkel bestaat uit belastende verklaringen van [getuige C]. Naar het oordeel van de rechtbank kan (steun)bewijs voor dit feit worden ontleend aan de verklaring van [mededader U], dat hij in de periode mei/juni 2007 meerdere keren op de betreffende locatie bij Ben [getuige C] een Indonesisch type heeft gezien die in een Porsche Cayenne reed en die volgens hem de baas was, alsmede aan de verklaring van [getuige D], die heeft verklaard dat hij kort voor de betaling van de tweede huurtermijn voor de betreffende pand contact heeft gehad met [werknemer ], werknemer van [getuige C], en dat deze hem vertelde dat hij eerst met ene [voornaam] moest overleggen of er betaald kon worden en voorts aan de verklaring van [naam verdachte] dat hij 2 à 3 keer op de betreffende locatie is geweest.
Wel volgt naar het oordeel van de rechtbank uit dit (steun)bewijs dat het bewijs van de betrokkenheid van [naam verdachte] bij het tenlastegelegde feit in belangrijke mate steunt op de verklaringen van [getuige C]. Hiermee ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of door het niet kunnen horen van [getuige C] nog sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM indien deze betwiste verklaringen niettemin worden gebezigd voor het bewijs. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend, nu het nadeel voor de verdediging van het niet kunnen effectueren van het ondervragingsrecht niet is gecompenseerd door het op andere wijze toetsen van de betrouwbaarheid van de betwiste verklaringen van [getuige C].
Dit brengt mee dat de verklaring van [getuige C] niet bruikbaar is voor het bewijs. Waar uit het resterende bewijs de betrokkenheid van [naam verdachte] bij de onderhavige hennepkwekerij niet wettig en overtuigend kan worden afgeleid, moet [naam verdachte] van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Kwekerij [adres]
Op 25 juni 2006 kopen [mededader I] en [mededader V] het pand [adres]
Na een melding in december 2007 van hennepgeur bij de woningen aan de [adres] en een warmtemeting op 14 maart 2008 die duidt op een warmtebron in de schuur bij de woning op nummer 6 , wordt op 3 april 2008 bij een doorzoeking een kwekerij met 100 nagenoeg oogstrijpe planten aangetroffen.
[mededader V] verklaart dat [naam verdachte] vertelde dat [naam verdachte] kon helpen bij de aankoop van het huis. Er zou dan een hennepkwekerij worden gevestigd in de schuur bij de woning. [naam verdachte] zou de aanleg regelen. Hij en [mededader I] moesten de kwekerij verzorgen.
[mededader I] heeft verklaard dat [mededader V] met [naam verdachte] had gesproken over de aankoop van het huis en dat [naam verdachte] had voorgesteld om een hennepkwekerij te beginnen. Zij en van de Wiel zijn naar een woning met een grote schuur gaan zoeken. De schuur was nodig om de kwekerij in te vestigen. Het pand dat werd gevonden konden zij niet betalen. Omdat [naam verdachte] had gezegd dat de lasten te betalen waren uit de kwekerij, heeft zij geen bezwaar gemaakt. Zij zijn er in november 2006 gaan wonen. Na november is in de schuur een hennepkwekerij gebouwd. [mededader E] heeft de elektriciteit aangelegd vanaf de meters in de woning. In de periode 2007 tot en met april 2008 hebben zij en [mededader V] vijf tot zeven maal hennep geoogst. Zij bracht de oogst naar de woning van [naam verdachte]. [naam verdachte] betaalde haar gemiddeld € 10.000,-- per oogst.
[naam verdachte] heeft ter zitting verklaard deze oogsten te hebben verkocht.
Vorenstaand duidt op een gezamenlijk plan en een gezamenlijke uitvoering door [mededader I], [mededader] en [naam verdachte].
Op grond van dit alles in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [naam verdachte] in de periode 1 januari 2007 t/m 3 april 2008 samen en in vereniging met [mededader I] en [mededader J] hennepplanten heeft geteeld in het pand [adres], waarbij de laatste keer in ieder geval 100 planten hebben gestaan.
Kwekerij [adres] te Kaatsheuvel
Op 1 juni 2005 koopt de zoon van [naam verdachte], [naam zoon] [naam verdachte], het pand [adres].
Volgens [naam zoon] [naam verdachte] heeft zijn vader alles omtrent de aankoop van dit pand geregeld. Zijn vader had alles met betrekking tot dit pand overgenomen. [naam verdachte] heeft bij de politie bevestigd dat hij alles regelde. Hij heeft ook de huur van de woning geregeld en de huur werd aan hem betaald.
In het proces-verbaal wordt gemeld dat er eind mei 2006 een melding binnenkomt omtrent een hennepkwekerij in dit pand aan de [adres]. Op 16 juni 2006 wordt er volgens het proces-verbaal een warmtemeting gedaan die het pand als warmtebron aanduidt. Een onderzoek ter plaatse levert de informatie op dat er gebruikte potgrond buiten is met op hennep lijkende bladeren. Verder is er ventilatie in het pand aanwezig. Bij de doorzoeking op 15 augustus 2006 worden drie als hennepkwekerij in gerichte ruimtes aangetroffen.
Daar uit het proces-verbaal geen aanwijzingen zijn te putten met betrekking tot de betrokkenheid van [naam verdachte] bij deze periode zal de rechtbank hem daarvan vrijspreken.
Op 14 maart 2008 wordt weer een warmtemeting gedaan. Ook deze warmtemeting duidt het pand aan de [adres] als warmtebron aan. Bij de doorzoeking op 14 mei 2008 wordt er in het pand een hennepkwekerij met 190 planten aangetroffen. Volgens plaatsbepaling is in de periode van 21 maart tot en met 8 mei 2008, de auto van [mededader E] 21 keer bij het pand geweest.
Uit het proces-verbaal komt naar voren dat [mededader E] zich in opdracht van [naam verdachte] bezig hield met het opbouwen en onderhouden van hennepkwekerijen.
[mededader E] heeft verklaard dat hij regelmatig klussen verricht voor [naam verdachte]. Onder andere elektra op de [adres]. Blijkens de aangifte van Essent was er een kabel rechtstreeks, buiten de meter aangesloten op de installatie van Essent.
[mededader K] is begin 2008 in de [adres] gaan wonen. Zij heeft de sleutel van het pand van [naam verdachte] gekregen. [naam verdachte] en [mededader E] hebben haar gezegd dat als zij meewerkt en er een oogst zou komen, zij er gratis kon wonen. Zij heeft eenmaal geld aangenomen. Zij heeft nooit huur betaald.
Op grond van dit alles in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat slechts wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er op en omstreeks 14 mei 2008 door [naam verdachte] hennepplanten zijn geteeld in het pand aan de [adres]. De bevindingen op en omstreeks 15 mei 2006 leveren niet het bewijs dat er op die datum hennepplanten werden geteeld.
Kwekerij [adres] te Drunen
4 februari 2005
Bij een doorzoeking op 4 februari 2005 naar aanleiding van een brandmelding wordt in de schuur van dit pand een kwekerij met 196 hennepplanten aangetroffen. [mededader V] heeft verklaard het pand te hebben gehuurd van [naam verdachte] en dat hij drie keer een kwekerij in werking heeft gehad. Nu [mededader V] niet verklaart dat [naam verdachte] op de hoogte was van deze kwekerij of dat deze in overleg met hem is opgezet, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte] op 4 februari 2005 in vereniging hennepplanten heeft geteeld.
17 april 2007
In november 2005 koopt A. [naam[mededader P] het pand aan de [adres] van [naam verdachte].
Naar aanleiding van een brandmelding voor dit pand op 17 april 2007, wordt een hennepkwekerij aangetroffen met 348 volgroeide planten.
Daar uit het proces-verbaal geen aanwijzingen zijn te putten met betrekking tot de betrokkenheid van [naam verdachte] bij de hennepkwekerij in deze periode, zal de rechtbank hem daarvan vrijspreken.
27 mei 2008
[huurder], die volgens zijn verklaring van eind 2007 tot begin 2008 ongeveer 3 maanden in het pand gewoond heeft, wist dat er een hennepkwekerij in het pand zat. In de tijd dat hij als huurder er woonde is er 1 keer geoogst.
De volgende huurder, [huurder 2], verklaart dat hij sinds 18 februari op dit adres ingeschreven heeft gestaan; dat ongeveer een maand nadat hij er is gaan wonen hij de hennepkwekerij heeft opgezet en dat de plantjes kapot gingen en dat er drie keer nieuwe plantjes zijn gebracht.
Op 14 maart 2008 wordt er een warmtemeting gedaan, waarbij in de schuur van dit pand een warmtebron wordt waargenomen. Op 27 mei 2008 wordt vervolgens bij een doorzoeking een hennepkwekerij aangetroffen bestaande uit 357 planten, waarvan 115 stekjes.
Op grond van dit alles in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat in de periode begin 2008 tot en met 27 mei 2008 hoeveelheden hennepplanten zijn geteeld in het pand aan [adres] Gelet op de bij de doorzoeking op 27 mei 2008 aangetroffen planten, acht de rechtbank een groot aantal bewezen.
De vraag is vervolgens of [naam verdachte] deze teelten kunnen worden toegerekend.
[mededader P], de juridisch eigenaar van het pand, verklaart dat hij via een kennis aan het pand is gekomen, dat ene Berry alle papieren voor de aankoop heeft geregeld, dat hem niets is gevraagd over de hoogte van de hypotheek en dat hij een handtekening heeft gezet op stukken die hij niet heeft gelezen. Bij de notaris bleek [naam verdachte] de verkoper te zijn. Voornoemde Berry heeft daarna de verhuur geregeld.
Na de aankoop bleek hem dat bij de aankoop valse papieren waren gebruikt. Daarover en over allerlei andere zaken betreffende het huis, zoals de huurachterstand van [huurder 2] en de brand heeft hij diverse keren met [naam verdachte] gesproken. Hij had, zo verklaart hij, eigenlijk zelf niets te zeggen, ook al was hij eigenaar.
[naam knipper] verklaart dat zij diverse keren heeft geknipt in dit pand, ook met [mededader W]. Zij vertelde haar dat dit pand van [naam verdachte] was.
[V.] verklaart dat hij begin 2008 in contact is gekomen met [naam verdachte] en dat dit pand door hem in opdracht van [naam verdachte] is beveiligd. [naam verdachte] heeft in diverse telefoongesprekken contact met [eigenaar] over dit pand. Zo wordt op 22 januari 2008 besproken dat de jongen zich moet inschrijven. Op 13 februari 2008 hebben zij het over het aanleggen van het alarm en op 24 mei 2008 geeft [naam verdachte] aan dat [naam[mededader P] geen 2 maanden achter moet staan.
De rechtbank vermeldt in het kader van de activiteiten van de criminele organisatie een groot aantal leveringen waarbij [naam verdachte] betrokken is geweest. Een daarvan betreft een levering op 29 april 2008 door [mededader T] aan [naam verdachte] van stekjes die via [eigenaar] bestemd zijn voor [huurder 2].
Al deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien leiden de rechtbank tot het oordeel dat de kwekerij in dit pand onder leiding van [naam verdachte] wer[adres]
Op 18 juli 2008 wordt door de Federale Gerechtelijke Politie te [adres]es] België een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen in een loods behorend bij het pand. In deze ruimte werden onder meer 500 nagenoeg oogstrijpe hennepplanten aangetroffen. en
[eigenaar van het pand] heeft verklaard dat hij voor [naam verdachte] heeft gezocht naar een locatie voor het opzetten van een hennepplantage en dat hij uiteindelijk de locatie aan de Vroegeinde had gevonden. [naam verdachte] is de locatie zelf gaan bekijken. [naam verdachte] is akkoord gegaan met de locatie en heeft vervolgens de borg betaald en de maandelijkse huur. [eigenaar van het pand] heeft voorts verklaard dat [naam verdachte] hem had aangekondigd dat er twee Nederlanders zouden komen om de boel op te meten en te bekijken, één van deze Nederlanders heette Alain. Hij heeft samen met de twee Nederlanders en [mededader E] de kwekerij opgebouwd en ingericht met hennepstekken. Na het opbouwen van de kwekerij heeft hij nog wel eens in algemene zin met [naam verdachte] over de kwekerij gesproken.
[mededader E] heeft verklaard dat hij wel een keer geld had ontvangen van [naam verdachte] om aan [eigenaar van het pand] te geven voor de huur of de borg van het pand aan de [adres].
Uit opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken volgt dat op 11 april 2008 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [naam verdachte] en [eigenaar van het pand], waarin de laatste bericht dat hij ter plaatse is geweest en dat het er allemaal goed uitzag. Hij heeft een papier gekregen dat hij moet invullen en moet doorfaxen met enkele loonstroken. Hij wil de papieren aan [naam verdachte] geven. [naam verdachte] zegt dat de papieren volgende week naar hem kunnen worden gebracht.
[mededader L] heeft verklaard dat [mededader E] hem heeft gevraagd om een hennepkwekerij in België te bouwen en dat ze vervolgens naar een schuur behorende bij het perceel [adres] zijn gereden. Volgens [mededader L] ontstonden er na enige tijd problemen tussen hem en [mededader E], omdat hij ([mededader L]) voortdurend alleen in de kwekerij moest werken. Hij is toen naar [naam verdachte] gegaan om tegen hem te zeggen dat hij [mededader X] mee wilde nemen naar de kwekerij in België. [mededader E] had tegen hem gezegd dat als er problemen waren hij maar naar [naam verdachte] moest gaan. [naam verdachte] bepaalde uiteindelijk wie en wanneer er gewerkt moest worden en niet [mededader E], aldus nog steeds [mededader L].
Uit opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken volgt dat op 18 juli 2008, de dag van de ontdekking van de onderhavige hennepkwekerij, tussen [naam verdachte] en [mededader E] een telefoongesprek plaatsvindt, waarin [naam verdachte] [mededader E] zegt dat er iets niet klopt met Phillipe en dat hij mee is. [mededader E] zegt dat hij het gaat checken.
[mededader E] heeft verklaard dat hij dit gesprek heeft gevoerd en dat hij [mededader Y] heeft gevraagd om bij Philippe [eigenaar van het pand] te gaan kijken naar wat er aan de hand was. Hij vermoedde wel dat er iets met de plantage was.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [naam verdachte] in de periode van 1 mei 2008 tot en met 18 juli 2008 samen en in vereniging met anderen 500 hennepplanten heeft geteeld.
[adres] en [adres]
Ter zitting van 11 maart 2010 heeft de rechtbank bepaald dat de verklaring van [mededader Y] niet tot het bewijs kan worden gebezigd. Tegen deze achtergrond is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat deze onderdelen van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, zodat [naam verdachte] hiervan dient te worden v[adres].
Kwekerij [adres]
Op 24 februari 200[naam verdachte] [naam] BV het pand aan de [adres] van [mededader O].
In de periode 18 januari 2008 tot en met 24 januari 2008 vinden er regelmatig gesprekken plaats tussen [mededader V] en Herman [mededader S] en [mededader V] en [naam verdachte] over folie en goederen. [mededader V] heeft naar aanleiding van een aan hem voorgehouden telefoongesprek over de aankoop van 170 potten, zand, luchtfilters en folie, verklaard dat hij op 23 januari 2008 op verzoek van [naam verdachte] goederen heeft opgehaald in Tilburg en dat hij op verzoek van [naam verdachte] een hennepkwekerij heeft ingericht in dit pand. Na 4 weken werden de planten gestolen.
Uit het proces-verbaal van opgenomen telefoongesprekken blijkt dat [naam verdachte] op 11 februari 2008 een alarmmelding krijgt en dat [mededader E] belt dat ze binnen hebben gezeten en dat ze op zoek zijn geweest naar een ladder.
Op 14 maart 2008 worden er warmteopnamen gemaakt van dit pand, waarbij onder het dak op de 1e verdieping een warmtebron werd waargenomen.
In de periode 9 mei 2008 tot en met 22 mei 2008 is er regelmatig telefonisch contact tussen [mededader E] en [zus mede[mededader A], de bewoonster van het pand, waarin wordt medegedeeld dat [mededader E] eraan komt. Ook op 6 augustus en 26 augustus 2008 is er een dergelijk contact.
Uit het proces-verbaal komt naar voren dat [mededader E] zich in opdracht van [naam verdachte] bezig hield met het opbouwen en onderhouden van hennepkwekerijen.
[mededader E] heeft verklaard dat hij voor [naam verdachte] op diverse lokaties heeft gewerkt, waaronder de manege in Sprang. Hij is 12 à 13 keer op dit adres geweest.
Op 8 augustus 2008 om 17.39 uur bellen [naam verdachte] en [mededader E] met elkaar en wordt er gesproken over een controle door Essent. [mededader E] zegt dat als ze komen controleren, het niet goed gaat en dat ze dan iets zien lopen.
Op 4 november 2008 wordt in het kader van een doorzoeking in het onderzoek tegen verdachte, in dit pand een hennepkwekerij op een zolder aangetroffen met 112 hennepplanten die droog en verdord zijn. De zolder was te bereiken met een losse verplaatsbare trap. Het vermoeden bestaat dat er meerdere kweken zijn geweest.
De rechtbank ziet geen aanleiding om uit te gaan van de onjuistheid van hetgeen [mededader V] ten overstaan van de politie heeft verklaard. Hij heeft spontaan verklaard naar aanleiding van een voorgehouden gesprek en verklaart daarbij over zaken die hem niet zijn voorgehouden, zoals het feit dat hij niet de plantjes heeft gebracht. Verder heeft hij zijn verklaring op alle pagina’s in concept getekend en had hij blijkbaar direct na het verhoor niet het besef dat hij iets had verklaard wat niet juist was. Immers pas na een gesprek met [mededader A] komt [mededader V] op de gedachte dat er mogelijk iets onjuist in zou staan en wil hij zijn verklaring intrekken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarbij eerder de invloed van [mededader A] van belang geweest dan de eigen gedachten van [mededader V].
Op grond van dit alles in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat slechts vanaf begin 2008 tot eind mei 2008 wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er hennepplanten zijn geteeld in het pand [adres]. Tot en met 22 mei 2008 is er veel contact van [mededader E] met [zus mededader A]. Daarna nemen de contacten af. Het telefoongesprek van 8 augustus 2008, dat naar het oordeel van de rechtbank gaat over de elektraleiding die ten behoeve van de kwekerij is aangelegd, is het laatste feit dat duidt op de aanwezigheid van een in werking zijnde kwekerij. Omdat echter alleen wordt gewezen op ontdekking van stroom en niet op ontdekking van andere zaken, is niet uit te sluiten dat de kwekerij toen niet in werking was. Gelet op de rol van [mededader E] bij kwekerijen en leveringen van hennep, dient er naar het oordeel van de rechtbank vanuit te worden gegaan dat hij tot en met eind mei 2008 met dat doel naar het pand is gegaan, nu een andere reden daarvoor niet is gebleken.
Kwekerij [adres]
Op 4 november 2008 wordt tijdens een doorzoeking een hennepkwekerij met 192 hennepplanten aangetroffen in een schuur gelegen achter de woning gelegen aan de [adres]. Voornoemde woning werd bewoond door [mededader E] en zijn vriendin [vriendin mededader E].
In de woning is een laptop aangetroffen die volgens [mededader E] bij hem in gebruik is. Bij nader onderzoek van deze laptop zijn in de map “Ben” foto’s aangetroffen die gemaakt zijn op 17 juli 2007. Deze foto’s tonen een in werking zijnde hennepkwekerij aan de [adres].
Ben [getuige C] heeft verklaard dat voornoemd pand aan de [adres] [voornaam] [naam verdachte] is en dat hij via [naam verdachte] in dat pand terecht is gekomen. Hij is daar gaan wonen in juni 2007 en op 9 juli 2007 weer vertrokken. [getuige C] verklaart te zijn gedwongen om daar te gaan wonen om voor de hennepkwekerij te zorgen. Hij heeft een keer geoogst en de hennep bij [voornaam] afgegeven.
De verklaring van [getuige C] is het enige bewijsmiddel waaruit volgt dat [naam verdachte] mogelijk betrokken zou zijn bij de hennepkwekerij aan de [adres] juli 2007.
Hiermee ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of door het niet kunnen horen van [getuige C] door de verdediging, zoals wel is verzocht, nog sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM indien deze betwiste verklaring niettemin worden gebezigd voor het bewijs. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend, nu het nadeel voor de verdediging van het niet kunnen effectueren van het ondervragingsrecht niet is gecompenseerd door het op andere wijze toetsen van de betrouwbaarheid van de betwiste verklaringen van [getuige C].
Dit brengt mee dat de verklaring van [getuige C] niet bruikbaar is voor het bewijs. [naam verdachte] moet om daarom worden vrijgesproken van betrokkenheid bij de hennepkwekerij die op 17 juli 2007 in de [adres] aanwezig was.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat [naam verdachte] vrij dient te worden gesproken van betrokkenheid bij de hennepkwekerij die in november 2008 in de schuur behorend bij dit adres is aangetroffen.
Ter zitting van 11 maart 2010 heeft de rechtbank bepaald dat de voor [naam verdachte] belastende verklaring van [mededader Y] in de zaak van [naam verdachte] niet tot het bewijs kan worden gebezigd. Er resteert dan enkel het gegeven dat er huurovereenkomsten met betrekking tot dit adres bij [voornaam] [naam verdachte] zijn aangetroffen en de verklaring van eigenaar [mededader M] dat hij 2 of 3 keer de huur heeft opgehaald bij [naam verdachte]. Dit is onvoldoende om tot bewijs te dienen van betrokkenheid van [naam verdachte] bij de aangetroffen hennepkwekerij.
Kwekerij [adres]
Op 31 januari 2006 kopen [mededader G] en [bewoner] het pand aan [adres].
[mededader G] verklaart dat het pand niet door haar en [bewoner] is bewoond. Daarom werd het verhuurd. Zij heeft van [naam verdachte] de namen van de huurders doorgekregen. [bewoner] verklaart eveneens dat [naam verdachte] de huurders voor het pand regelde.
[mededader N] verklaart dat [naam verdachte] hem vertelde dat hij een huis had gekocht. Dat was volgens [naam verdachte] van hem. Hij mocht er van [naam verdachte] wonen als hij de hennepplantjes water gaf. Hij ontving ook van [naam verdachte] de sleutel van de voor- en achterdeur. Na dit contact met [naam verdachte], kreeg hij contact met [bewoner], die hem de kwekerij in de loods liet zien. Hij leerde hem hoe hij de planten moest verzorgen. De eerste oogst was in januari / februari 2007 en in totaal zijn er volgens hem 5 à 6 oogsten geweest. In september 2008 was de laatste oogst.
De vriendin van [mededader N], [naam], wist op een gegeven moment nadat zij in Esbeek was komen wonen, dat er een hennepkwekerij aanwezig was. In november 2007 is het huurcontract opgemaakt. Nadat de kwekerij ontdekt was, is daarover door haar met [mededader G] en [bewoner] gesproken.
[naam knipper] heeft verklaard dat zij in dit pand samen met [knipp[mededader W] hennep heeft geknipt. [knipp[mededader W] werd, zo blijkt uit haar verklaring, door [naam verdachte] benaderd om te komen knippen. Weliswaar verklaart zij niet dat zij dat ook bij dit pand in opdracht van [naam verdachte] heeft gedaan, maar nu uit het dossier niet blijkt dat [knipp[mededader W] ook in opdracht van anderen heeft geknipt, neemt de rechtbank aan dat ook het knippen in dit pand in opdracht van [naam verdachte] is gedaan.
Bij een doorzoeking op 16 december 2008 worden zaken aangetroffen die horen bij een hennepkwekerij, zoals assimilatielampen, luchtfilters en ventilatoren, alsmede 86,4 kg hennepafval bestaande uit hennepgruis, potgrond en hennepwortels.
Op grond van dit alles in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat in opdracht van [naam verdachte] hennep werd gekweekt aan [adres] en dat hij dus als medepleger kan worden aangemerkt.
In de uitoefening van een beroep of bedrijf
Gelet op het aantal hennepkwekerijen ten aanzien waarvan hiervoor bewezen is verklaard dat [naam verdachte] daarbij betrokken is geweest als medepleger, in het jaar 2008, komt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is van plegen van deze feiten in de uitoefening van beroep of bedrijf.
Feit 5
Witwassen
Door contante stortingen van gelden op rekeningen 170212262/ 181289504/ 129752932/ 129752924/ 129753661/ 225424606/ 225424630/ 109174798
[naam verdachte] wordt ervan verdacht samen met [mededader A] in de periode van 14 december 2001 (zijnde de datum van inwerkingtreding van artikel 420 bis Wetboek van Strafrecht) tot en met 4 november 2008 een gewoonte te hebben gemaakt van witwassen door grote contante geldbedragen te storten op voornoemde rekeningen.
De rechtbank stelt vast dat op de betreffende rekeningen de navolgende contante bedragen zijn gestort in de genoemde periode.
Contante stortingen totaal geldbedrag van 309.962,92 euro op rekeningnummer 170212262
Deze rekening bij de Rabobank te Drunen is op naam gesteld van [naam verdachte] en bij hem in gebruik. Op 27 mei 2005 rekening opgeheven .
Contante stortingen:
Vanaf 14 december 2001: totaal 8.000 gulden (dus 3.630,24 euro)
2002: totaal 66.722,68 euro
2003: totaal 69.960 euro
2004: totaal 159.650 euro
2005: tot mei 10.000 euro
In 2002 en 2003 wordt een enkele keer een groot bedrag contant opgenomen kort nadat er vanaf een andere rekening een groot bedrag naar de rekening van [naam verdachte] is overgemaakt. In de overige jaren zijn er geen noemenswaardige contante opnamen.
Contante stortingen totaal geldbedrag van 218.612,45 euro op rekeningnummer 181289504
Deze rekening bij de Rabobank te Waalwijk is op naam gesteld van T. [mededader A] en bij haar in gebruik .
Contante stortingen:
Vanaf 14 december 2001: geen contante stortingen
2002: totaal 21.142,45 euro
2003: totaal 23.050 euro
2004: totaal 26.500 euro
2005: totaal 9.000 euro
2006: geen contante stortingen
2007: totaal 47.220 euro
2008 tot en met 4 november: totaal 91.700 euro
Na 2002 worden geen contante opnamen van deze rekening gedaan.
Contante stortingen totaal geldbedrag 69.400 euro op rekeningnummers 129752932 / 129752924/ 129753661
De rekening met nummer 129752932 bij de Rabobank te Waalwijk staat op naam van [mededader A] [naam] BV en is in (mede)gebruik bij [naam verdachte] en [mededader A]. Deze rekening is geopend 18 oktober 2004.
De rekening met nummer 129752924 bij de Rabobank te Waalwijk staat op naam van [naam verdachte] [naam BV] en is in (mede)gebruik bij [naam verdachte] en [mededader A]. Ook deze rekening is geopend 18 oktober 2004.
De rekening met nummer 129753661 bij de Rabobank te Waalwijk staat op naam van [naam] BV en is in (mede)gebruik bij [naam verdachte] en [mededader A]. Deze rekening is geopend in november 2004.
Op alle rekeningen wordt na de opening een bedrag van 18.000 euro gestort in verband met de oprichting van de betreffende BV. Enkele dagen later werd dit bedrag weer contant opgenomen. Op de twee eerstgenoemde rekeningen vindt daarnaast in dezelfde periode ook een contante storting van 200 euro plaats.
Op rekening 129752924 vindt voorts nog een contante storting van 15.000 euro door [mededader A] plaats.
Contante stortingen totaal geldbedrag van 228.500 euro op rekeningnummer 225424606
Deze rekening is op naam gesteld van [naam verdachte] en/of [mededader A] bij Van Lanschot Bankiers en bij hen in gebruik. De rekening is geopend op 16 februari 2005.
Contante stortingen:
2005: 1x 10.000 euro
2006: 1x 100.000 euro
2007: 2 contante stortingen in totaal 33.500 euro
2008: 3 contante stortingen in totaal 85.000 euro
Contante opnamen:
In 2005 en 2008 vinden geen contante opnamen plaats. In 2006 zijn er 2 contante opnamen voor een totaalbedrag van 150.000 euro en in 2007 6 contante opnamen voor een totaalbedrag van 205.000 euro.
Contante stortingen totaal geldbedrag van 243.520,45 euro op rekeningnummer 225424630
Deze rekening staat op n[naam verdachte] [naam] BV bij Van Lanschot Bankiers en is in (mede)gebruik bij [naam verdachte] en [mededader A]. De rekening is geopend op 16 februari 2005.
Contante stortingen:
2005: in totaal 35.000 euro
2006: in totaal 80.000 euro
2007: in totaal 116.000 euro
2008: in totaal 12.520,45 euro
In alle voornoemde jaren zijn geen contante opnamen gedaan.
Contante stortingen totaal geldbedrag van 83.995 euro op rekeningnummer 109174798
De rekening staat op naam van Q. [naam verdachte] bij de Rabobank te Waalwijk en is in (mede)gebruik bij H. [naam verdachte] en T. [mededader A]. H. [naam verdachte] staat geregistreerd als gemachtigde. De rekening is geopend op 20 mei 2005.
Door [mededader A] is verklaard dat zij en [naam verdachte] geld op de rekening van [naam zoon] [naam verdachte] stortten zodat hij zijn rekeningen kan betalen. [naam zoon] stort het geld niet zelf op zijn rekening omdat [voornaam] dat altijd doet.
[naam zoon] [naam verdachte] heeft verklaard dat dit rekeningnummer hem niets zegt. Hij heeft niets op die rekening gestort want hij gebruikt zijn Postbankrekening en weet niets van de stortingen op het hiergenoemde rekeningnummer. Mogelijk heeft zijn vader die stortingen verricht .
Contante stortingen:
2005: geen
2006: 22.995 euro
2007: 31.500 euro
2008: 29.500 euro
Er worden vanaf deze rekening geen contante bedragen opgenomen.
Totaalbedrag contante stortingen
In totaal is door [naam verdachte] en [mededader A] dus een totaalbedrag van (309.962,92 + 218.612,45 +69.400 + 228.500 + 243.520,45+ 83.995 =) 1.153.990, 80 euro contant op de tenlastegelegde rekeningen gestort.
Dat de stortingen zowel door [naam verdachte] als door [mededader A] zijn verricht blijkt uit hun eigen verklaringen en .
Door [naam verdachte] is gesteld dat hij het niet prettig vindt om geld op bankrekeningen te laten staan en dat hij dus steeds al het geld opnam en stortingen verrichte als er via de bankrekeningen betalingen moesten verlopen. Uit de in hetgeen hiervoor is opgenomen onder de kopjes ‘contante stortingen’ op verschillende rekeningen blijkt dit ‘leeghalen’ van de rekeningen niet. Over het algemeen komt een beeld naar voren (met uitzondering ten aanzien van de zakelijke rekeningen bij de Rabobank te Waalwijk) waarbij flinke contante bedragen worden gestort op de verschillende rekeningen om allerlei betalingen via de bank te kunnen laten verlopen. Een enkele keer werd er nadat een groot geldbedrag op een rekening werd overgemaakt kort daarna een flinke contante opname gedaan. Niet valt uit te sluiten dat er enige dubbeltelling in de op de bankrekeningen gestorte contante geldbedragen zit, maar deze is niet van een dergelijke omvang dat deze van invloed is op de navolgende overwegingen.
Legale inkomsten
Uit gegevens van de Belastingdienst en de onderzochte bankrekening van [mededader A] blijkt dat door [naam verdachte] en [mededader A] de volgende inkomsten zijn genoten:
2001: [naam verdachte]: fiscale winst uit eenmanszaak: 26.125 euro
[mededader A]: uitkering: 6.067,49
2002: Gezamenlijke opna[naam verdachte] [naam] VOF: 29.400 euro
2003: Gezamenlijke opna[naam verdachte] [naam] VOF: 39.138 euro
2004: Gezamenlijke opna[naam verdachte] [naam] VOF: 219.032 euro
2005: Gezamenlijke inkomsten uit [mededader A] [naam] BV: 120.000 euro bruto
2006: Gezamenlijke inkomsten uit [mededader A] [naam] BV: 123.900 euro bruto
2007: Gezamenlijke inkomsten uit [mededader A] [naam] BV: 80.652 euro bruto
2008: Gezamenlijke inkomsten uit [mededader A] [naam] BV: 60.000 euro bruto
Dit betreft een totaalbedrag van 704.314,49 euro.
Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat op de genoemde bankrekeningen een totaalbedrag van 630.357,41 euro is bijgeschreven afkomstig van verkoop en herfinanciering van onroerend goed en/of in relatie hiermee afgesloten bouwdepots .
In totaal hebben [naam verdachte] en [mededader A] over de jaren 2001 tot en met 2008 legale inkomsten genoten ter hoogte van 704.314,49 euro + 630.357,41 euro = 1.334.671,90 euro.
Uitgaven:
Uit onderzoek is gebleken dat door [naam verdachte] en [mededader A] in verband met de financiering van aangekocht onroerend goed een bedrag van 908.394,22 euro aan rente en aflossing/verzekeringspremie betreffende financiering van aangekocht onroerend goed is betaald.
Voorts is uit onderzoek gebleken dat de verbouwingen aan de [adres] 36 te Kaatsheuvel en de [adres] minimaal ruim 2 miljoen euro hebben gekost.
Door [naam verdachte] is gesteld dat hij de verbouwingen grotendeels zelf heeft gedaan of zwart heeft laten doen door anderen en dat hij de benodigde materialen goedkoop heeft kunnen verkrijgen. Hierdoor heeft hij slechts een gedeelte van de berekende kosten daadwerkelijk gemaakt. Bij de door de politie berekende kosten van de verbouwingen is men ervan uitgegaan dat de verbouwingen door aannemers zijn verricht en die brengen een veelvoud van het bedrag waarvoor Dewort zelf de verbouwingen heeft kunnen realiseren in rekening, zo stelt hij.
Uit de rapporten die door deskundigen zijn opgemaakt in verband met de berekening van de gemaakte bouwkosten kan het volgende worden opgemaakt en . Bij de berekeningen is zoveel mogelijk rekening gehouden met aangetroffen facturen en zijn een aantal kosten buiten beschouwing gelaten. [verdachte] zijn standpunten in dit kader in het geheel niet nader onderbouwd met stukken of andere concrete gegevens. De rechtbank passeert om die reden zijn stellingen op dit punt en gaat uit van de juistheid van de opgestelde rapporten.
Daarnaast hebben [naam verdachte] en [mededader A] in de tenlastegelegde periode nog andere lasten, zoals kosten in verband met levensonderhoud gehad. Deze lijken blijkens het onderzoek van de bankrekeningen met name contant te zijn betaald.
Herkomst contante stortingen
Door [naam verdachte] en [mededader A] wordt gesteld dat de voornoemde contante stortingen afkomstig zijn uit de inkomsten uit de paardenhandel, paardrijlessen, verkoop en lease van auto’s en ontvangen commissie voor het aanbrengen klanten bij bijvoorbeeld Square Knot. Ook hebben zij gewezen op de financieringen, geldleningen en bouwdepots die zij hebben verkregen in verband met hun onroerend goed en de huuropbrengsten uit het onroerend goed.
Op 4 november 2008 heeft een doorzoeking plaatsgevonden bij H&S Accountacy, dat de administratie van [mededader A] en [naam verdachte] en hun bedrijven verzorgt. Uit de aangetroffen administratie bleek het navolgende.
Van de contante stortingen is een bedrag van 491.925 euro als kasopname verantwoord in de kasboeken van [naam verdachte] VOF, [mededader A] [na[naam verdachte] [naam] BV en [naam BV] over de jaren 2003 t/m 2007. Tegenover deze kasopnamen zijn ook kasstortingen verantwoord. Deze kasstortingen bestaan uit opbrengsten van de verkoop van paarden en inkomen uit het geven van paardrijlessen. Uit onderzoek is gebleken dat deze bedrijfsactiviteiten niet een zodanige omvang hebben gehad dat deze kasstortingen verklaard kunnen worden . In de kasboeken zijn niet of slechts in beperkte mate onderliggende stukken aangetroffen zoals bijvoorbeeld facturen en kwitanties. Ook is gebleken dat wel aangetroffen stukken, zoals een notitie betreffende de verkoop van een paard in 2003 voor 23.000 euro aan Swen [naam taxateur], valselijk zijn opgemaakt . In dit verband wijst de rechtbank op de bekennende verklaring van [naam taxateur] . Dit betekent dat de in de kasboeken genoemde inkomsten in elk geval gedeeltelijk afkomstig zijn uit onbekende bron. Voorts blijkt uit het kasboek van [mededader A] [naam] BV over de periode 2004 tot en met 2007 dat vanaf februari 2006 tot eind 2007 sprake is van een negatief kassaldo. [naam verdachte] [naam] BV is vanaf maart 2007 tot eind 2007 het kassaldo negatief. Dit is onmogelijk. Bovendien blijkt dat dit negatieve saldo steeds verder oploopt. Dit terwijl het niet mogelijk is om uit een lege kas geld op te nemen. Blijkbaar zijn gelden gebruikt afkomstig uit onbekende bron en geregistreerd als kasopnamen.
[mededader A] heeft verklaard dat zij aan de handel in paarden geen tonnen verdiend hebben. Aan het geven van rijlessen verdient ze niet veel. Nu houdt ze de rijlessen ook niet meer bij voor de boekhouder omdat ze het niet veel meer doet . Ter zitting heeft de verdediging namens [mededader A] een verklaring overgelegd waaruit blijkt dat [mededader A] in het verleden wel degelijk rijlessen heeft gegeven. De rechtbank stelt vast dat dit stuk slechts een heel klein gedeelte van de in de kasboeken gestelde rijlessen onderbouwt.
De rechtbank constateert dat uit de rekeningafschriften blijkt dat de genoemde ontvangen commissie via de bank lijkt te zijn uitbetaald , terwijl door [naam verdachte] en [mededader A] niet naar voren is gebracht dat zij met grote regelmaat commissie ontvinden, dan wel dat het om substantiële bedragen ging.
Ten aanzien van de inkomsten uit lease en verkoop van auto’s stelt de rechtbank vast dat niet aannemelijk is gemaakt dat [naam verdachte] en [mededader A] contant grote bedragen in dat kader ontvingen. Door hen is in dit verband enkel gesteld dat zij hieruit inkomsten hadden waarbij enige onderbouwing ontbreekt.
Wat betreft de gestelde ontvangen huurinkomsten blijkt uit onderzoek naar acht huurovereenkomsten dat ten aanzien van deze overeenkomsten het vermoeden bestaat dat deze valselijk zijn opgemaakt en ook zouden een deel van de andere overeenkomsten er niet toe hebben geleid dat er daadwerkelijk huur is betaald. Gelet hierop hadden [naam verdachte] en [mededader A] aannemelijk moeten maken dat zij wel degelijk huurinkomsten genoten en welke bedragen dit betrof. Nu dit niet is gebeurd, neemt de rechtbank aan dat er geen sprake was van zodanige huurinkomsten dat deze de omvang van de contante stortingen, ook niet tezamen met de hiervoor gestelde andere inkomsten, kunnen verklaren.
Witwassen
De legale inkomsten van [naam verdachte] en [mededader A] verklaren niet de door hen gedane uitgaven. De door [naam verdachte] en [mededader A] gedane contante stortingen zijn slechts gedeeltelijk te herleiden in de kasadministratie, welke administratie bovendien onvoldoende onderbouwd en niet kloppend is. Uit hetgeen hiervoor is weergegeven blijkt dat er sprake is van geldbedragen die de gaten opvullen en afkomstig zijn uit onbekende bron. Deze laatstgenoemde geldbedragen zijn niet te verklaren uit de door verdachten gestelde handelsactiviteiten en andere bronnen van inkomen. Op dat punt is door hen op geen enkele aanvullende wijze inzicht gegeven en zijn onvoldoende aanknopingspunten gegeven.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat door [naam verdachte] en [mededader A] in de tenlastegelegde periode de onder de feiten 1 tot en met 4 genoemde strafbare feiten zijn gepleegd en verwijst in dat verband naar de onder die feiten opgenomen bewijsoverwegingen. Het is een feit van algemene bekendheid dat met de handel in hennep flinke winsten behaald kunnen worden. De rechtbank merkt in dit verband op dat de handel in hennep in 2008 door [naam verdachte] een flink aantal transacties en grote hoeveelheden hennep betreft, zoals blijkt uit de feiten genoemd bij de criminele organisatie.
Onder deze omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat de geldbedragen die de legale inkomsten van [naam verdachte] en [mededader A] aanvulden afkomstig moeten zijn uit hun criminele activiteiten.
De rechtbank overweegt dat uit jurisprudentie volgt dat het gegeven dat [naam verdachte] en [mededader A] naast de opbrengsten uit strafbare feiten ook legale inkomsten hadden uit de handel in onder andere paarden op zich niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van witwassen. Geconcludeerd kan uit het vorenstaande worden dat een groot deel van het inkomen van verdachten geen legale herkomst had en door hen geen onderscheid is gemaakt tussen wat er gebeurde met het legale en het illegale inkomen.
De rechtbank komt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen tot de conclusie dat [naam verdachte] illegale inkomsten heeft witgewassen door contante bedragen op bankrekeningen te storten en daarmee van misdrijf afkomstige inkomsten heeft verworven, voorhanden heeft gehad en overgedragen..
Ten aanzien van de periode waarin het witwassen heeft plaatsgevonden overweegt de rechtbank als volgt. Bij feit 3 is vastgesteld dat de hennephandel door [naam verdachte] in 2008 plaatsvond. Wel blijkt dat vanaf het moment dat de telefoons van [naam verdachte] werden getapt, te weten 15 januari 2008, sprake is van een goed lopende handel in hennep, waardoor dus aangenomen kan worden dat deze handel al langer liep. Betrokkenheid van [naam verdachte] bij hennepkwekerijen is door de rechtbank vastgesteld in de periode van 2007 en 2008. Vast staat echter dat ook voor 2007, te weten vanaf 2001 sprake was van onverklaarbare inkomsten van [naam verdachte] en [mededader A]. Bovendien heeft [verdachte] vanaf 2000 schuldig gemaakt aan het witwassen van onroerend goed door dit onroerend goed aan te schaffen met behulp van valse stukken. In deze stukken werd aangegeven dat hij over inkomsten beschikte die niet bleken te kloppen. In dit verband wijst de rechtbank op de bewezenverklaring bij feit 5 (witwassen van panden) en feit 6. Bij de aankoop van deze panden moet [naam verdachte] al hebben geweten over voldoende financiële middelen te kunnen beschikken om de financiële lasten te kunnen dragen, terwijl deze middelen niet uit zijn legale inkomsten blijken.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden neemt de rechtbank aan dat ook voor 2007 al sprake was van inkomsten uit de handel in of het telen van hennep. Uit het omvangrijke onderzoek blijkt immers niet dat er andere misdrijven zijn gepleegd waaruit [naam verdachte] inkomsten ontving en tevens is dit ook niet gesteld. Uit de jurisprudentie volgt dat voor een bewezenverklaring van witwassen in de zin van artikel 420 bis Wetboek van Strafrecht niet uit de bewijsmiddelen behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, waar en wanneer een concreet misdrijf is begaan.
Zij acht daarom bewezen dat [naam verdachte] zich in de periode van 14 december 2001 tot en met 11 november 2008 schuldig heeft gemaakt aan witwassen door contante bedragen te storten op rekeningen. De rechtbank wijst er in dit verband op dat ook inkomsten van misdrijven gepleegd voor de inwerkingtreding van de onderhavige witwasbepaling onder dit wetsartikel kunnen vallen.
[mededader A] had toegang tot alle voornoemde rekeningen en verrichtte daarop stortingen (met uitzondering van de rekening met nummer 170212262 ten name van [naam verdachte]). Ook nam zij blijkens haar eigen verklaring het internetbankieren voor haar rekening.
Daarnaast was [mededader A] op de hoogte van het feit dat [naam verdachte] zich schuldig maakte aan het plegen van misdrijven en heeft ook zij zelf zich daar schuldig aan gemaakt. Nu [mededader A] de kasadministratie bijhield en bovendien degene was die voor de paarden zorgde en dus op de hoogte moest zijn van de paardenhandel en de daarmee gepaard gaande inkomsten, neemt de rechtbank aan dat zij geweten heeft dat de contante bedragen die op de rekeningen werden gestort niet geheel uit legale inkomsten te verklaren waren en zij zich dus schuldig maakte aan het (medeplegen) van witwassen in de periode van 14 december 2001 tot en met 11 november 2008.
Geldbedrag van € 12.675
Op 4 november 2008 werden tijdens een doorzoeking verricht in de woning van [naam verdachte] en [mededader A] aan de [adres] 36 te Kaatsheuvel diverse geldbedragen aangetroffen tot een totaalbedrag van € 12.765,00.
Zowel [naam verdachte] als [mededader A] heeft uiteindelijk ter zitting verklaard dat dit geld – grotendeels – afkomstig was van de (horeca)opbrengst van het paardenconcours te Esbeek dat enkele dagen voor de doorzoeking van 4 november 2008 is gehouden. Door beiden zijn ter zitting overgelegd uitnodigingen en foto’s van dit concours. De rechtbank acht hiermee op afdoende verifieerbare wijze aannemelijk gemaakt dat het aangetroffen geld afkomstig is uit een legale bron. Naar de rechtbank hierna zal overwegen, dienen [naam verdachte] en [mededader A] eveneens te worden vrijgesproken van het witwassen van de betreffende manege aan de [adres]. Dit brengt mee dat het standpunt van de officier van justitie dat dit concours slechts kon worden georganiseerd door “alle met drugsgeld gedane investeringen en frauduleus verkregen onroerend goed” niet als juist kan worden aanvaard. De rechtbank zal [naam verdachte] en [mededader A] vrijspreken van het witwassen van het bedrag van € 12.675,00.
Geldbedrag van € 100.000, zijnde een contante storting op 24 oktober 2004
Ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging dient zowel [naam verdachte] als [mededader A] te worden vrijgesproken. Ter zake van dit bedrag heeft immers te gelden dat dit bedrag reeds is opgenomen in het eerder in de tenlastelegging genoemde bedrag van € 309.962,92, zijnde de contante stortingen op rekeningnummer 170212262.
Geldbedrag van € 125.000
Dit feit is in tenlastegelegd als poging tot witwassen. Op 25 februari 2005 heeft [mededader A] telefonisch contact opgenomen met Rabobank Nederland, vestiging Kaatsheuvel. In dit gesprek heeft [mededader A] geïnformeerd naar de mogelijkheid tot het doen van een contante storting van ongeveer € 125.000,00 op een nader door haar genoemd rekeningnummer. Haar is in hetzelfde gesprek door Rabobank Nederland te kennen gegeven dat stortingen via de normale procedure moeten gebeuren en dat dit op dat moment niet meer mogelijk was. Het dossier bevat geen bewijs dat [mededader A] voornoemd geldbedrag niettemin ter storting bij Rabobank Nederland heeft aangeboden. Evenmin kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat [mededader A] op dat moment over dit bedrag heeft beschikt. Tegen deze achtergrond is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een begin van uitvoeren van het witwassen van gelden. Voornoemd telefoongesprek vormt op zichzelf niet reeds een gedraging die naar haar uiterlijke verschijningsvorm is gericht op de voltooiing van het tenlastegelegde misdrijf. De rechtbank zal [naam verdachte] en [mededader A] dan ook vrijspreken van de poging tot witwassen van het bedrag van € 125.000.
Witwassen door middel van onroerende goederen
[adres] te Drunen
Op grond van hetgeen de rechtbank bij de bespreking van feit 6 heeft beslist, staat vast dat [naam verdachte] niet in dienst was bij [naam] toen hij de aanvraag financiering ondertekende. Op grond daarvan staat tevens vast dat [naam verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Immers door het aannemen van een valse hoedanigheid bij het ondertekenen van de aanvraag, waarin stond vermeld dat hij in dienst was bij [naam], heeft [naam verdachte] de hypotheekverstrekker bewogen tot het aangaan van een hypotheek en daarmee een schuld.
Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [naam verdachte] de hypothecaire geldlening heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp, zijnde een vermogensrecht, afkomstig was uit - eigen - misdrijf. Vaststaat verder dat [naam verdachte] deze geldlening heeft aangewend om de hiervoor genoemde onroerende zaken te financieren.
Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat [naam verdachte] de onroerende zaken aan [adres] heeft witgewassen door ze te verwerven en voorhanden te hebben, terwijl hij wist dat het pand middellijk afkomstig was uit enig misdrijf, namelijk dat van oplichting.
Waar [naam verdachte] het pand vervolgens heeft verkocht aan A.H.M.G. [naam[mededader P] en S.J. [naam[mededader P] acht de rechtbank tevens het overdragen en omzetten als witwasgedragingen bewezen.
Wat [mededader A] betreft, valt uit het dossier geen bewijs te putten voor de betrokkenheid van [mededader A] bij de hiervoor weergegeven oplichting door [naam verdachte], terwijl in het dossier evenmin aanknopingspunten kunnen worden aangetroffen voor het bewijs dat zij anderszins wist dat het pand door misdrijf was verkregen. Dit brengt mee dat [mededader A] van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
[adres] 36 te Kaatsheuvel
Op grond van hetgeen de rechtbank bij de bespreking van feit 6 heeft beslist, staat vast dat [naam verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte met betrekking tot de werkgeversverklaring van [naam] BV.
Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [naam verdachte], die bekend was met deze valse verklaring en haar ook heeft gebruikt, de hypothecaire geldlening heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp, zijnde een vermogensrecht, afkomstig was uit - eigen - misdrijf. Vaststaat verder dat [naam verdachte] deze geldlening heeft aangewend om de hiervoor genoemde onroerende zaken te financieren. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat [naam verdachte] de onroerende zaken aan de [adres] 36 heeft witgewassen door ze te verwerven en voorhanden te hebben, terwijl hij wist dat het pand middellijk afkomstig was uit enig misdrijf, namelijk dat van valsheid in geschrifte.
Wat betreft de rol van [mededader A] bij deze aanvraag geldt het volgende.
Ter verkrijging van de hypothecaire geldlening ten behoeve van de onderhavige onroerende zaken is naast meerbedoelde werkgeversverklaring op naam van [naam] tevens overgelegd een werkgeversverklaring op naam van Dakkapellenspecialist [naam] waarop staat vermeld dat [mededader A] sinds 1 mei 2001 in vaste dienst is bij dit bedrijf als timmervrouw/werkvoorbereider en hiervan inkomsten geniet.
[mededader A] heeft verklaard dat zij zich niet kan herinneren dat zij de werkgeversverklaring op naam van Dakkapellenspecialist [naam] eerder heeft gezien. Zij heeft in ieder geval nooit voor dit bedrijf werkzaamheden als timmervrouw/
werkvoorbereider verricht.
Door Rabobank Drunen is een hypotheekofferte verstrekt , waarin onder het kopje “Overzicht verstrekte en gehanteerde gegevens” wordt vermeld dat [mededader A] een bruto jaarinkomen geniet van 75.000,00. De offerte is door zowel [naam verdachte] als [mededader A] voor akkoord ondertekend. De afzonderlijke pagina’s van de offerte zijn door beiden geparafeerd. Aan deze offerte is een zogenaamde ‘aanvraag financiering particulieren’ voorafgegaan. Deze aanvraag vermeldt dat [mededader A] werkzaam is als werkvoorbereider bij Dakkapellen [naam] en uit dien hoofde een bruto inkomen van fl. 75.384,00 geniet. [mededader A] heeft deze offerte, zo blijkt uit haar handtekening en parafen, gezien en geaccordeerd
Uit de verklaring van [mededader A] omtrent de werkgeversverklaring op naam van Dakkapellenspecialist [naam] volgt dat deze verklaring vals is en dat derhalve het inkomen en het dienstverband zoals vermeld in de hypotheekofferte onjuist is. Door deze te ondertekenen moet [mededader A] naar het oordeel van de rechtbank dan ook hebben geweten dat haar inkomen zoals vermeld in de hypotheekofferte onjuist was en niet was gebaseerd op haar eigenlijke werkzaamheden. Nu zij hiertegen kennelijk geen actie heeft ondernomen, doch hiermee, integendeel, heeft ingestemd, heeft te gelden dat [mededader A] zich door het aannemen van een valse hoedanigheid, het doen voorkomen dat zij een vaste dienstbetrekking heeft uit hoofde waarvan zij een bepaald inkomen geniet, de hypotheekverstrekker heeft bewogen het aangaan van een hypotheek en daarmee een schuld, waarmee zij zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting.
Op grond van vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat ook [mededader A] de onroerende zaken aan de [adres] 36 heeft witgewassen door ze te verwerven en voorhanden te hebben, terwijl zij wist dat het pand middellijk afkomstig was uit enig misdrijf, zij het in haar geval uit het misdrijf van oplichting.
[adres] te Kaatsheuvel
Op 26 april 2005 kopen [mededader G] en [naam zoon] [naam verdachte] een woonhuis met bedrijfsruimte, ondergrond, erf en tuin en verdere aanhorigheden a[adres]es] te Kaatsheuvel.
Op 1 juni 2005 vindt de levering plaats.
Op 1 juni 2005 wordt door [mededader G] en [naam zoon] [naam verdachte] tevens een hypotheek gevestigd op deze zaken ten gunste van Amev Praktijkvoorziening N.V. te Utrecht, thans Fortis ASR. Bij de aanvraag van de hypothecaire geldlening door [mededader G] en [naam zoon] [naam verdachte] wordt, onder meer, overgelegd een werkgeversverklaring op naam van [naam] Holding waarop staat vermeld dat [mededader G] in dienst is bij dit bedrijf als directiesecretaresse en hiervan inkomsten geniet;
Op 28 november 2008 is door Fortis ASR aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en oplichting. Fortis heeft het vermoeden dat gebruik is gemaakt van valse of vervalste stukken om haar op die manier te bewegen een hypothecaire geldlening te verstrekken, welke niet of niet onder dezelfde voorwaarden is verstrekt indien de ware stand van zaken bekend zou zijn geweest.
[mededader G] heeft verklaard dat zij de werkgeversverklaring op deze wijze heeft ingevuld, omdat zij met haar eigen jaarcijfers nooit een hypotheek kon krijgen.
[mededader G] heeft voorts verklaard dat zij, behalve het invullen van de werkgevers-verklaringen, niets aan de koop van de onderhavige woning heeft gedaan. Dit werd voor haar gedaan. Zij heeft alleen maar getekend. Verder heeft zij nooit enige financiële verplichting met betrekking tot deze woning gehad en heeft ze er nooit gewoond.
[mededader G] heeft verder verklaard dat haar bedrijf, H&S Accountancy, sinds 2004 de boekhouding regelde voor de bedrijven van [naam verdachte]. Zij en [mededader A] zijn al 20 jaar vriendinnen.
[naam zoon] [naam verdachte] heeft verklaard dat zijn vader alles heeft geregeld met betrekking tot de aankoop van het onderhavige pand en dat hij alleen maar zijn handtekening heeft gezet.
[naam verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij ter zake van de aankoop en financiering van dit pand alles voor zijn zoon [naam zoon] [naam verdachte] heeft geregeld.
De rechtbank acht bewezen dat [naam verdachte] de volledige aankoop van het onderhavige pand heeft geregeld en derhalve ook de aanvraag van de hypothecaire geldlening. Tegen deze achtergrond acht de rechtbank ongeloofwaardig de verklaring van [naam verdachte] dat hij de door [mededader G] ingevulde werkgeversverklaring niet heeft gezien. De rechtbank zal dit deel van zijn verklaring dan ook terzijde leggen en tot uitgangspunt nemen dat [naam verdachte] wel degelijk van deze verklaring kennis heeft genomen.
Wat deze werkgeversverklaring betreft, acht de rechtbank bewezen dat [mededader G] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte door valselijk op een werkgevers-verklaring op naam van [naam] Holding te vermelden dat zij in dienst was bij dit bedrijf. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat [mededader G] zich met de valselijk opgemaakte werkgeversverklaringen schuldig heeft gemaakt aan oplichting. [mededader G] heeft aldus immers door het aannemen van een valse hoedanigheid Amev Praktijkvoorziening N.V. bewogen tot het aangaan van een hypotheek en daarmee tot het aangaan van een schuld.
Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [mededader G] de hypothecaire geldlening heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl zij wist dat dit voorwerp, zijnde een vermogensrecht, afkomstig was uit - eigen - misdrijf. Vaststaat verder dat [mededader G] deze geldlening heeft aangewend om de hiervoor genoemde onroerende zaken te financieren. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat [mededader G] de onroerende zaken aan de [adres] heeft witgewassen door ze te verwerven en voorhanden te hebben, terwijl zij wist dat het pand middellijk afkomstig was uit enig misdrijf, namelijk dat van valsheid in geschrifte en oplichting.
Waar [naam verdachte] moet hebben kennisgenomen van meerbedoelde werkgeversverklaring moet het er tevens voor worden gehouden dat [naam verdachte] heeft gezien dat op de werkgeversverklaring van [mededader G] [naam] Holding B.V. als haar werkgever stond vermeld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat deze verklaring is voorzien van een vetgedrukte stempel van [naam] Holding, zodat kennisname hiervan reeds op het eerste gezicht zal plaatsvinden. Waar [naam verdachte] wist dat [mededader G] bij dit bedrijf geen vast dienstverband had als directiesecretaresse ([mededader G] was op dat moment immers reeds werkzaam als vaste boekhouder voor hem en zijn bedrijven en had, naar [naam verdachte] eveneens moet hebben geweten, samen met [mededader F] een eigen accountantskantoor), acht de rechtbank bewezen dat [naam verdachte] wist dat meerbedoelde werkgeversverklaring vals was. Door niettemin deze valse werkgeversverklaring bij een hypotheekverstrekker aan te leveren, ten einde op basis van deze valse verklaring een hypothecaire geldlening te verkrijgen, acht de rechtbank bewezen dat [naam verdachte] dermate nauw en bewust heeft samengewerkt met [mededader G] aan het witwassen van de onroerende zaken aan de [adres], dat hem medeplegen aan dit misdrijf kan worden verweten.
[adres]
Op 24 februari 200[naam verdachte] [naam] B.V. de manege met woning, ondergrond, tuin en cultuurgrond aan de [adres] voor een bedrag van € 1.250.000 van Eric [mededader O] Paarden B.V. Op 2 maart 2005 vindt de levering plaats.
Enig aandeelhou[naam verdachte] [naam] B.V. is [mededader A] [naam] B.V.
[naam verdachte] en [mededader A] zijn gezamenlijk bevoegd bestuurder van [mededader A] [naam] BV.
Onderdeel van de koopovereenkomst betrof de inbreng van een vrachtauto (merk MAN, kenteken [ - - ]). Deze vrachtauto we[naam verdachte] [naam] verkocht en geleverd aan Eric [mededader O] Paarden voor een bedrag van € 238.000,00. Tengevolge van deze inbreng werd de overeengekomen verkoopprijs verlaagd naar een bedrag van € 1.002.000,00 .
Naar de rechtbank hierna nader zal overwegen, acht zij bewezen dat [naam verdachte] en [mededader A] schuldig hebben gemaakt aan het witwassen van de hiervoor vermelde vrachtauto. Waar zij deze vrachtauto vervolgens via hun besloten vennootschap hebben aangewend om de onderhavige onroerende zaken te financieren, acht de rechtbank tevens bewezen dat zij ook deze onroerende zaken hebben witgewassen door ze te verwerven en voorhanden te hebben, terwijl zij wisten dat deze zaken middellijk afkomstig was uit enig misdrijf. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is vereist dat het betreffende witgewassen voorwerp geheel uit enig misdrijf afkomstig dient te zijn. Indien het voorwerp gedeeltelijk uit de opbrengst van enig misdrijf is gefinancierd en gedeeltelijk uit ander legaal geld, kan nog steeds worden gezegd dat het - mede - uit enig misdrijf afkomstig is.
[adres]
Op 5 mei 2006 koopt [naam verdachte] de manege met woonhuis, erf, tuin en verdere aanhori[adres].
Op 8 mei 2006 hebben F. van Lanschot Bankiers enerzijds en [naam verdachte] en [mededader A] anderzijds een kredietovereenkomst gesloten , uit hoofde waarvan laatstgenoemden konden beschikken over een kredietfaciliteit van € 2.150.000,00. Naast de reeds bestaande hypothecaire geldleningen ten bedrage van in totaal € 850.000,00 regelt de overeenkomst een nieuwe geldlening ten bedrage van € 1.300.000,00. In de overeenkomst is bepaald dat deze nieuwe geldlening uitsluitend dient te worden aangewend voor de aankoop van een woning plus manege te Esbeek. De overeenkomst bepaalt dat tot zekerheid voor de terugbetaling van de totale kredietfaciliteit F. van Lanschot Bankiers van [naam verdachte] en [mededader A], onder meer, een 1e krediethypotheek ten bedrage van € 1.250.000,00 ontving op het woonhuis met garage aan de [adres] 36 te Kaatsheuvel.
Op 15 mei 2006 vindt de levering plaats.
Op 4 november 2008 wordt tijdens een doorzoeking bij F. van Lanschot Bankiers aangetroffen een huurovereenkomst van 11 mei 2007 van de bar van de manege aan [adres]. In de huurovereenkomst is opgenomen dat de bar wordt verhuurd door [naam verdachte] en [mededader A] aan [mededader AA].
De rechtbank leidt uit de kredietovereenkomst af dat de nieuwe geldlening ten bedrage van € 1.300.000,00 niet zou zijn verstrekt, indien niet mede het pand aan de [adres] 36 tot zekerheid zou hebben gediend voor de overeengekomen kredietfaciliteit. Dit leidt ertoe dat moet worden aangenomen dat de financiering en daarmee de aankoop van het pand aan [adres] slechts mogelijk was door het aldus aanwenden van het pand aan de [adres] 36. Naar de rechtbank hiervoor heeft overwogen, acht zij bewezen dat dit pand door [naam verdachte] en [mededader A] is witgewassen.
Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [naam verdachte] en [mededader A] de kredietfaciliteit hebben verworven en voorhanden gehad, terwijl zij wisten dat dit voorwerp, zijnde een vermogensrecht, middelijk - namelijk door het aanwenden van het witgewaste pand aan de [adres] 36 - afkomstig was uit misdrijf. Vaststaat verder dat [naam verdachte] deze geldlening, deels, heeft aangewend om de hiervoor genoemde onroerende zaken te financieren. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat [naam verdachte] ook de onroerende zaken [adres] heeft witgewassen door ze te verwerven en voorhanden te hebben.
Ter zake van [mededader A] dient op gelijke wijze te worden geoordeeld, met dien verstande dat zij het onderhavige pand niet heeft verworven, maar er blijkens de hiervoor genoemde huurovereenkomst wel over kon beschikken, waarmee zij het pand in ieder geval voorhanden heeft gehad.
[adres]
Op 25 juni 2006 kopen [mededader V] en [mededader I] het woonhuis met garage, erf, tuin en verdere aanhorigheden aan de [adres].
Op 1 september 2006 vindt de levering plaats en op 1 september 2006 wordt door [mededader V] en [mededader I] tevens een hypotheek gevestigd op voormelde onroerende zaken ten gunste van Fortis ASR N.V.
Bij de aanvraag van de hypothecaire geldlening werd, onder meer, overgelegd een werkgeversverklaring, waarin wordt vermeld dat [mededader I] in dienst is van Aldi Best B.V. en uit dien hoofde inkomsten geniet.
[mededader I] heeft verklaard dat zij van [naam verdachte] had gehoord dat hij voor haar een loonstrook heeft overgelegd van het bedrijf Aldi in Best. Bij die loonstrook is ook een werkgeversverklaring gevoegd. Zij verklaart verder dat zij nooit bij Aldi in Best heeft gewerkt. Zij weet niet hoe [naam verdachte] aan de loonstrook en de werkgeversverklaring is gekomen. Beide stukken zijn in ieder geval niet door haar valselijk opgemaakt en aan [naam verdachte] verstrekt.
[mededader V] heeft verklaard dat [naam verdachte] hem had gevraagd om een loonstrook, een werkgeversverklaring en een arbeidscontract. Volgens [mededader V] wist [naam verdachte] dat [mededader I] in die tijd parttime werkte en niet voldoende inkomsten had voor een hypotheek voor een huis dat [naam verdachte] geschikt achtte om een hennepkwekerij in te beginnen. [naam verdachte] heeft gezegd dat hij voor de gegevens [mededa[mededader I] zou zorgen.
Door de belastingdienst werd bij Aldi Best B.V. een zogenaamd derdenonderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat bij genoemd bedrijf de naam [mededader I] niet voorkwam als werknemer of anderszins.
Uit het vooraanstaande volgt dat de ter verkrijging van de hypothecaire geldlening overgelegde werkgeversverklaring vals is. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de hypothecaire geldlening uit misdrijf, valsheid in geschrifte, afkomstig is. Vaststaat verder dat deze geldlening is aangewend om de hiervoor genoemde onroerende zaken te financieren, zodat ook deze zaken - middelijk - uit misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank acht met de verklaringen van [mededader V] en [mededader I] bewezen dat [naam verdachte] bekend was met de valsheid van deze werkgeversverklaring en derhalve ook wist dat de onderhavige onroerende zaken uit misdrijf verkregen waren.
Bij de bespreking van de als feit 4 tenlastegelegde hennepteelt heeft de rechtbank bewezen geacht dat [naam verdachte] in de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 april 2008 in vereniging hennep heeft geteeld in het onderhavige pand. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat [naam verdachte] de onderhavige onroerende zaken heeft gebruikt, terwijl hij wist dat ze afkomstig waren uit enig misdrijf en zich aldus heeft schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van deze onroerende zaken.
Wat [mededader A] betreft, is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [mededader A] zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het onderhavige pand, zodat zij van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. De rechtbank acht bij dit onderdeel van de tenlastelegging het gezamenlijk en in vereniging plegen niet bewezen.
[adres] te Esbeek
Het pand en aanhorigheden gelegen aan de [adres] te Esbeek is gekocht door [mededader G] en [bewoner]. Weliswaar kan bewezen worden verklaard dat [mededader G] deze onroerende zaken heeft witgewassen door ze te verwerven, voorhanden te hebben en te gebruiken, terwijl zij wist dat het pand middellijk afkomstig was uit enig misdrijf, namelijk dat van valsheid in geschrifte en oplichting door het bij de verkrijging van de hypothecaire geldlening voor deze zaken overleggen van valse werkgeversverklaringen, maar het dossier bevat geen bewijsmiddelen dat [naam verdachte] en [mededader A] hiervan op de hoogte waren. Waar derhalve niet bewezen kan worden verklaard dat [naam verdachte] en [mededader A] wisten dat deze onroerende zaken uit misdrijf afkomstig waren, dienen zij reeds hierom te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
[adres]
De rechtbank deelt niet het standpunt van de officier van justitie dat bij de aankoop gebruik is gemaakt van valse werkgeversverklaringen. [naam zoon] [naam verdachte] heeft verklaard dat hij voor één van de bedrijven van zijn vader werkzaamheden heeft verricht. Ook door [naam verdachte] is verklaard dat zijn zoon voor zijn bedrijven in loondienst werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank acht deze verklaringen niet onaannemelijk. De omstandigheid dat uit een onderzoek verricht door de belastingdienst zou volgen dat er in de periode hier relevant geen dienstverbanden stonden geregistreerd op naam van [naam zoon] [naam verdachte] acht de rechtbank niet zonder meer doorslaggevend. Niet uitgesloten is immers dat er geen belastingen en premies zijn afgedragen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat door [mededader F], de boekhouder van [naam verdachte], is verklaard dat zeker bij familierelaties het niet direct voorkomt dat - zo begrijpt de rechtbank - door een werkgever wordt gemeld dat een familielid bij hem in dienst is getreden.
Dat de onderhavige onroerende zaken - onmiddellijk of middellijk - afkomstig zijn uit enig ander misdrijf volgt niet uit het dossier. Dit brengt mee dat [naam verdachte] en [mededader A] van dit deel van dat de tenlastelegging dienen te worden vrijgesproken.
Witwassen door middel van voertuigen
Vrachtauto, merk Man
Op 24 februari 2005 is de onroerende zaak gelegen aan de [adres] 5 te [postcode] Sprang-Capelle verkocht door Eric [mededader O] Paarden B[naam verdachte] [naam] B.V. Onderdeel van de koopovereenkomst was de inbreng van een bedrijfsauto, merk Man, voorzien van kenteken [ - - ]. Deze bedrijfsauto we[naam verdachte] [naam] B.V. verkocht aan Eric [mededader O] Paarden B.V. voor een bedrag van € 238.000,00.
Bedoelde bedrijfsauto werd op 21 oktober 2004 door MAN Lease B.V. door middel van een zogenaamde financial lease ter beschikking gest[naam verdachte] [naam] B.V. i.o. Door MAN Lease B.V. werd in het kader van deze overeenkomst een aanbetaling vereist van in totaal € 97.500,00. Op 22 oktober 2004 werd dit bedrag bijgeschreven op bankrekening 47.49.57.233 van MAN Lease B.V. Het bedrag was afkomstig van bankrekening 17.02.12.262 ten name van [naam verdachte].
Volgens het betalingsoverzicht van de rekening van [naam verdachte] vond bedoelde overschrijving plaats op 21 oktober 2004 om 09.55 uur. Volgens ditzelfde overzicht werd deze overschrijving om 09.37 uur voorafgegaan door een contante storting door [naam verdachte] van een bedrag van € 100.000,00.
Gezien het korte tijdverloop tussen de constante storting van € 100.000,00 en de overschrijving van € 97.500,00, de hoogte van beide bedragen en het actuele saldo op de betreffende rekening acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat de contante storting heeft plaatsgevonden om de overschrijving mogelijk te maken. [naam verdachte] heeft verklaard dat de contante storting door hem is verricht.
Op 24 februari 2005 werd het contract tussen MAN Lease [naam verdachte] [naam] B.V. beëindigd en de bedrijfsauto verko[naam verdachte] [naam] B.V. voor een bedrag van
€ 128.000,00. Op 25 februari 2005 wordt dit bedrag betaald door overschrijving van het verschuldigde bedrag van bankrekening 52.00.93.232 ten name van Autobedrijf [naam garage bedrijf] B.V.
[naam direkteur] heeft verklaard dat hij ten tijde hier relevant werkzaam was als financieel directeur bij [naam garage bedrijf] Leasing B.V. Hij weet dat destijds in verband met de verkoop van een manege door [mededader O] aan [naam verdachte] een vrachtauto is aangekocht door [naam garage bedrijf] Leasing. Tijdens de transactie bleek dat deze auto niet in eigendom toebehoorde aan [naam verdachte], maar aan een financier. [naam verdachte] wilde toen contant aan deze financier betalen, maar dat lukte niet. [naam direkteur] verklaart dat hij vervolgens samen met [mededader O] het geld bij [naam verdachte] en [mededader A] thuis is gaan ophalen. Daar heeft hij [naam verdachte] en [mededader A] ontmoet. Hij heeft toen het geld van beiden gekregen. Dat geld is door het bedrijf overgemaakt op de rekening van de financier.
[mededader O], directeur van Eric [mededader O] Paarden B.V. en Autobedrijf [naam garage bedrijf] B.V., heeft verkla[naam verdachte] [naam] B.V. het bedrag van € 128.000,00 contant heeft voldaan aan [naam garage bedrijf] B.V. en wel in de coupures 170x500, 71x200, 7x100 en 584x50.
Uit het vorengaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat door [naam verdachte] een bedrag van in totaal € 225.600,00 (€ 97.500,00 + € 128.100,00) in contanten is voldaan ter financiering van de onderhavige bedrijfsauto. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor ten aanzien van de diverse contante stortingen heeft overwogen, valt dit bedrag niet te verklaren uit een legale bron. De rechtbank acht mitsdien bewezen dat [naam verdachte] meergenoemde vrachtauto heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij wist dat deze vrachtauto middellijk of onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit eveneens ten aanzien van [mededader A] bewezen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking [mededader A] blijkens de verklaring van [naam direkteur] tezamen met [naam verdachte] het bedrag van € 128.100,00 aan [naam garage bedrijf] Leasing heeft betaald, terwijl voorts de vrachtauto van 21 oktober 2004 tot 25 februari 2005 op haar naam heeft gestaan.
Porsche 911 en Landrover
De rechtbank begrijpt uit het aanvullend financieel dossier dat de officier van justitie het witwassen van deze auto’s allereerst grondt op het verwijt dat de auto’s zijn verkregen door valsheid in geschrift. Volgens de officier van justitie zou uit het opgevraagde dossier van de Volkswagenbank volgen dat deze auto’s deels zijn gefinancierd met op basis van door [naam verdachte] en [mededader A] verstrekte salarisspecificaties van september 2006. Uit deze kennelijk in bedoeld dossier aangetroffen specificaties zou dan volgen dat het bruto maandsalaris van [naam verdachte] en [mededader A] op dat moment € 7.000,00 per persoon zou bedragen, terwijl de salarisspecificaties die tijdens de doorzoeking verricht in de woning van [naam verdachte] en [mededader A] zijn aangetroffen een bruto maandsalaris van € 5.000,00 vermelden. De rechtbank overweegt dat zij het dossier van de Volkswagenbank niet heeft aangetroffen in de stukken. Ook overige bewijsmiddelen waaruit zou volgen dat [naam verdachte] en [mededader A] valse of vervalste loonstroken zouden hebben gebruikt voor de financiering van de auto’s trof de rechtbank niet aan. Wel trof de rechtbank nog een schrijven aan van [mededader F] van H&S Accountants, waarin deze schrijft dat het bruto maandsalaris van [naam verdachte] en [mededader A] op dat moment € 7.000,00 per persoon zou bedragen, maar dit schrijven is niet gericht aan de Volkswagenbank, zodat hieruit niet valt af te leiden dat deze informatie is gebruikt bij de aanvraag van de betreffende financiering.
Voor zover de officier van justitie het witwassen van de auto’s heeft willen baseren op de stelling dat de auto’s wel met ‘drugsgelden’ moeten zijn gefinancierd gelet op hetgeen omtrent deze gelden in zijn requisitoir naar voren is gebracht, ontbreekt ook voor dit verwijt onvoldoende concrete bewijsmiddelen. Uit het dossier valt af immers niets af te leiden over de wijze van financiering en de daarmee gemoeide bedragen.
De rechtbank zal [naam verdachte] en [mededader A] vrijspreken van het witwassen van de onderhavige Porsche en Landrover.
Audi R8
Niet is vast komen te staan dat [naam verdachte] en [mededader A] op enig moment de beschikking hebben gehad over een dergelijke auto, zodat zij ook dienen te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Gewoonte witwassen
Gelet op de duur van de periode waarin het witwassen heeft plaatsgevonden, de frequentie van de gepleegde handelingen en de intentie waarmee verdachte dit heeft gedaan, kan naar het oordeel van de rechtbank worden gesproken over een gewoonte maken van witwassen.
Feit 6
Werkgeversverklaring van der Aa Isolaties
Op 16 november 2000 koopt [naam verdachte] het pand aan de [adres] te Drunen.
Op 15 november 2000 heeft [naam verdachte] ter verkrijging van een hypotheek een aanvraag financiering bij de Rabobank ondertekend. In die aanvraag stond als werkgever van [naam verdachte] [naam] BV vermeld.
Op 22 mei 2001 kopen [naam verdachte] en T. [mededader A] het pand aan de [adres] 36 te Kaatsheuvel.
Ter verkrijging van een financiering bij de Rabobank werd volgens het door de Rabobank verstrekte kredietdossier een werkgeversverklaring overgelegd van 25 mei 2001 op naam van [naam verdachte] waarop als zijn werkgever [naam] BV stond vermeld.
[naam verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij werkgeversverklaringen met als werkgever [naam] heeft gezien en ook heeft afgegeven.
[naam administratiefmedewerker], die van 1996 tot en met 2001 bij [naam] BV als enige administratieve kracht heeft gewerkt, heeft verklaard dat zij alle personeelsleden kende; dat zij zich de naam [naam verdachte] niet kon herinneren en dat zij het zeker geweten zou hebben als [naam verdachte] bij [naam] gewerkt had.
Uit informatie verstrekt door de belastingdienst komt naar voren dat er geen gegevens bekend zijn omtrent inkomen van [naam verdachte] uit dienstbetrekking over de jaren 2000 tot en met 2004.
Werkgeversverklaring [naam] BV
In 2003 wordt ten behoeve van het pand aan de [adres] 36 te Kaatsheuvel een herfinanciering aangevraagd bij MNF bank met daarbij een werkgeversverklaring en salarisspecificaties.
De werkgeversverklaring is gesteld op naam van [naam verdachte]. Daarin wordt als zijn werkgever [naam] BV vermeld . Er worden tevens salarisstroken overgelegd.
[naam verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij werkgeversverklaringen met als werkgever [naam] heeft gezien en ook heeft afgegeven.
Blijkens informatie van de Postbank in haar brief van 16 december 2008 is het rekeningnummer dat op deze salarisspecificatie staat vermeld, namelijk 9426866, na 2000 niet uitgegeven.
[naam], directeur van [naam] BV verklaart dat [naam verdachte] absoluut niet bij hem in dienst is geweest. Een stempel zoals op de verklaring staat, had hij niet.
Bij de doorzoeking in de woning van de moeder van [naam verdachte], op 4 november 2008, wordt een tas met stempels gevonden met daarin onder andere een stempel van [naam] BV.
Uit informatie verstrekt door de belastingdienst komt naar voren dat er geen gegevens bekend zijn omtrent inkomen van [naam verdachte] uit dienstbetrekking over de jaren 2000 tot en met 2004.
Op grond van vorenstaande in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank bewezen dat [naam verdachte] bij de financieringsaanvragen valse werkgeversverklaringen met als werkgever [naam BV] Isolaties BV en [naam] BV heeft overgelegd en daar aldus gebruik van heeft gemaakt.
Feit 7
Wapens
Op 4 november 2008 werd tijdens de doorzoeking van de woning van [mededader A] en [naam verdachte] aan de [adres] 36 te Kaatsheuvel een enkelloops jachtgeweer, merk Lakefield, met geluiddemper in een gangetje bij de slaapkamer in een kast aangetroffen. In de badkamer, in het kastje van het badkamermeubel werd in een plastic zak een revolver, merk Smith & Wesson, aangetroffen. Tevens werden in totaal 77 patronen aangetroffen. Deze wapens en munitie werden inbeslaggenomen.
De wapens en de munitie werden onderzocht en vastgesteld werd dat deze vallen onder categorie III van de Wet wapens en munitie.
[naam verdachte] heeft ter zitting verklaard dat de wapens en de munitie niet van hem waren, maar dat hij deze voor een ander bewaarde. [mededader A] heeft verklaard dat zij niet op de hoogte was van de wapens en de munitie in haar woning. Gelet op de plaats waar deze werden aangetroffen acht de rechtbank dit niet aannemelijk en ook zij kan verantwoordelijk worden gehouden voor wat zich in haar woning bevindt.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat [naam verdachte] en [mededader A] deze wapens en munitie samen voorhanden hebben gehad.
Feit 8
Het bezit van hennep
Op 4 november 2008 werd een doorzoeking verricht in de woning aan de [adres] 36 te Kaatsheuvel, zijnde de verblijfplaats van [mededader A] en [naam verdachte]. In de garage/kelder van de woning werd in negen zakken in totaal 49,95 kilogram henneptoppen in beslag genomen. De genoemde planten, waaraan de hars niet was onttrokken, werden door de desbetreffende verbalisant herkend als materiaal van het geslacht Cannabis, beter bekend als hennep. Uit de aangetroffen hoeveelheid werd voorts een representatief monster genomen. Dit monster werd getest conform het gestelde in de ‘Forensisch technische norm 120.02’ waarbij gebruik werd gemaakt van de MMC cannabis test. De test gaf een positieve reactie, indicatief voor THC zijnde de werkzame stof in hennep en hashish, vermeld op Lijst II-onderdeel b van de Opiumwet.
[naam verdachte] heeft verklaard dat het klopt dat op de dag van de aanhouding 49,5 kilo hennep bij hem thuis is aangetroffen. De hennep was niet van hem, maar door andere mensen daar neergelegd om te verkopen. [mededader A] heeft naar aanleiding van de aangetroffen hennep verklaard dat ze wel wat weed geroken heeft en dat er in de garage onder haar woning wel eens weed werd gedroogd.
De rechtbank leidt uit deze bewijsmiddelen dat de aangetroffen hennep zich in de machtssfeer van zowel [naam verdachte] als [mededader A] bevond, terwijl beiden - een zekere mate van - wetenschap van de aanwezigheid van de hennep moeten hebben gehad. De rechtbank acht dan ook ten aanzien van beiden bewezen dat zij in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig hebben gehad ongeveer 49,95 hennep.
Feiten 1, 2A en B
De criminele organisatie
Aan [naam verdachte] is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in verschillende periodes, terwijl hij oprichter en/of leider en/of bestuurder van de organisatie was.
In de periode van 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2006 zou het gaan om een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht die zich bezig hield met de in- en uitvoer van softdrugs; het telen, bewerken en verhandelen van softdrugs; witwassen (van de opbrengsten daaruit) en het plegen van valsheid in geschrift en oplichting
In de periode van 1 juli 2006 tot en met 4 november 2008 zou [naam verdachte] deel hebben uitgemaakt van een criminele organisatie als bedoeld artikel 140 Wetboek van Strafrecht die zich bezig hield met het witwassen van de opbrengsten uit de in- en uitvoer van softdrugs en uit het telen, bewerken en verhandelen van softdrugs alsmede met het plegen van valsheid in geschrift en oplichting.
Tevens zou [naam verdachte] toen deel hebben uitgemaakt van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11a Opiumwet die zich bezig hield met de in- en uitvoer van softdrugs, en het telen, bewerken en verhandelen van softdrugs (al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf) .
[mededader A] aan deze criminele organisatie ten laste gelegd over dezelfde periode en voor dezelfde handelingen.
Aan andere verdachten is ten laste gelegd dat hij/zij heeft deelgenomen aan deze organisatie gedurende een beperkt deel van deze periode.
Criminele organisatie juridisch kader
Voor het bestaan van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht blijken uit de geldende jurisprudentie de navolgende criteria.
Er moet sprake zijn van deelname aan een samenwerkingsverband van twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad, dat tot doel heeft het plegen van misdrijven. De eis dat zo'n organisatie gekenmerkt moet zijn door gemeenschappelijke regels en gemeenschappelijke doelstellingen waardoor een zekere druk op de individuele leden kan worden uitgeoefend, kan niet worden aangenomen.
De deelnemers aan zo'n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie te participeren en dus te behoren tot de organisatie, zonder dat vereist is dat
zij met alle personen in de organisatie samenwerken. De deelnemers zullen in het kader van zo'n samenwerking niet slechts over en weer met elkaar te maken moeten hebben, maar zich primair tegenover die organisatie gebonden moeten achten.
Om iemand te kunnen aanmerken als deelnemer dient hij of zij tenminste een aandeel te hebben in dan wel ondersteuning te verlenen aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarbij niet elke bijdrage leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van een criminele organisatie. De bijdrage dient een zekere duur en intensiteit te hebben. In dat verband is specifieke deelneming aan misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht niet nodig, wel wetenschap in zijn algemeenheid. Daarbij is voorwaardelijk opzet niet voldoende. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is niet vereist. Evenmin enige vorm van opzet op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven. (HR 16 oktober 1990, NJ 1991, 442; HR 29 januari 1991, NJB 1991, nr 50; HR 18 november 1997, NJ 1998, 225; HR 8 oktober 2002 NJ 2003, 64; HR 22 januari 2008 LJN BB 7134; HR 22 februari 2010 LJN BR 5193)
Criminele organisatie algemeen
Uitgaande van de in het dossier met betrekking tot de criminele organisatie genoemde verdachten, wordt deelname aan de criminele organisatie aan de navolgende verdachten verweten:
H.M. [naam verdachte], T.A. [mededader A], J.J. [knipp[mededader W], J.P. [mededader B], S. [naam taxateur], E. [mededader T], [mededader Z]j, O. [mededader D], [mededader G], [zus mededader A], P.M. [mededader Q], [mededader C], [mededader AA], J.H.M. [mededader F] en Chr.F. [mededader E].
Deze verdachten zouden niet voortdurend betrokken zijn geweest bij de organisatie in de periode zoals ten laste gelegd aan [naam verdachte], maar veelal gedurende een kortere, niet voor iedereen dezelfde periode.
Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een samenwerkingsverband in het kader van de ten laste gelegde criminele organisatie is de rechtbank van deze personen uitgegaan.
Uit de dagvaardingen tegen genoemde personen leidt de rechtbank af dat volgens de visie van de officier van justitie, de criminele organisatie in de loop der tijd uit de volgende personen heeft bestaan:
* Vanaf 1 januari 2000 uit [naam verdachte] en [mededader A] en een onbekende derde.
Dat die laatste persoon zou bestaan, blijkt volgens de officier van justitie uit een telefoongesprek dat [naam verdachte] met medeverdachte [mededader T] op 3 oktober 2008 heeft gevoerd naar aanleiding van een levering die op 2 oktober 2008 heeft plaatsgevonden en waarin [naam verdachte] tegen [mededader T] zegt: "Dat hebben wij in heel onze elf jaar nog niet meegemaakt, wij met zijn tweeën, weet je wel die ander en ik."
* Vanaf 1 januari 2002 uit [naam verdachte], [mededader A] en [mededa[naam taxateur]]
* Vanaf 1 januari 2004 uit [naam verdachte], [mededader A], [naam taxateur], [mededader G] en [mededader F].
* Vanaf 1 januari 2006 uit [naam verdachte], [mededader A], [naam taxateur], [mededader G], [mededader F] en
[mededader E].
* Vanaf 1 januari 2008 uit alle hiervoor genoemde personen.
De rechtbank heeft de behandeling van de criminele organisatie verdeeld over de twee periodes zoals die hiervoor bij de weergave van feit 1 en 2 zijn weergegeven. Bij elke verdachte zal slechts die periode worden besproken waarin hij / zij volgens de tenlastelegging wordt verdacht van deelname aan de criminele organisatie.
De criminele organisatie in de periode 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2006
Deze periode betreft alleen de verdachten [naam verdachte], [mededader A], [naam taxateur], [mededader G], [mededader F] en [mededader E].
Het onderzoek in deze zaak heeft, zoals in het begin van het oordeel van de rechtbank aangegeven, een aanvang genomen met een onderzoek tegen [naam verdachte]. Dat onderzoek is aangevangen op 31 augustus 2007.
Vanaf 15 januari 2008 werd telecommunicatie opgenomen en afgeluisterd met betrekking tot bij [naam verdachte] in gebruik zijnde telecommunicatiemiddelen. Daarna heeft het onderzoek zich uitgebreid naar andere verdachten. Uit dat onderzoek komt een groot aantal zaken naar voren met betrekking tot misdrijven waarvan de criminele organisatie wordt verdacht. Ten aanzien van het overgrote deel van de verdachten betreffen dat feiten die betrekking hebben op een datum na 1 januari 2008.
Ten aanzien van de verdachten [naam taxateur], [mededader G] en, [mededader F] worden feiten ten laste gelegd waarbij [naam verdachte] en [mededader A] betrokken zouden zijn die van voor die periode dateren. De rechtbank heeft in hetgeen uit het dossier naar voren is gekomen echter onvoldoende gevonden om tot het wettig en overtuigend bewijs te komen dat die feiten werden gepleegd in het kader van een criminele organisatie. De rechtbank verwijst daarvoor mede naar hetgeen zij met betrekking tot de periode vanaf 1 juli 2006 ten aanzien van laatstgenoemde verdachten heeft overwogen.
[mededader E] wordt in deze periode alleen deelname aan de criminele organisatie verweten. Ook ten aanzien van hem heeft de rechtbank in hetgeen uit het dossier naar voren is gekomen onvoldoende gevonden om tot het oordeel te komen dat [mededader E] in deze periode deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie. Hetgeen zich in het dossier bevindt is te zeer gebaseerd op algemene verklaringen omtrent aanvang en duur van de handelingen van [mededader E] om hem concreet een verwijt te maken.
Met betrekking tot de vraag of ten aanzien van [naam verdachte] en [mededader A] over deze periode een criminele organisatie bewezen kan worden, overweegt de rechtbank als volgt.
De gepleegde misdrijven
* De in- en uitvoer van softdrugs
Voor wat betreft de verdenking van in- en uitvoer van softdrugs, zijn in het dossier af en toe aanwijzingen te vinden, onder andere in telefoongesprekken, dat er vanuit Nederland door de criminele organisatie hennepplantjes of stekjes zijn uitgevoerd naar België. Deze zijn echter onvoldoende. Van invoer vanuit België blijkt eveneens onvoldoende. De aanwijzingen die zich in het dossier bevinden zijn ook daar te gering. Door de officier van justitie is dit onderdeel in het requisitoir ook niet of slechts terloops besproken. Onder die omstandigheden acht de rechtbank dit onderdeel niet bewezen.
* De handel in en het telen van softdrugs
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat [naam verdachte] en [mededader A] vanaf 2001 betrokken zijn geweest bij het witwassen van grote sommen geld. Gelet op hetgeen de rechtbank daar heeft overwogen, staat vast dat deze sommen geld afkomstig zijn geweest uit de handel in en het telen van softdrugs.
* Het witwassen en valsheid in geschrift
Uit hetgeen de rechtbank verder bewezen heeft verklaard blijkt ook dat [naam verdachte] en / of [mededader A] in de periode november 2000 tot en met juni 2006 diverse panden hebben witgewassen door valsheid in geschrift en/of oplichting. Dit betrof panden die op eigen naam waren gekocht dan wel die door familie waren gekocht. Verder is er witgewassen door grote bedragen contant te storten op rekeningen.
Het samenwerkingsverband / de organisatie en de duur
Met ingang van 1 januari 2002 exploiteerden [naam verdachte] en [mededader A] samen een handel in paarden en een of meer maneges. Vanaf 1 januari 2002 gebeurde dat via een vennootschap onder firma, waarin [naam verdachte] en [mededader A] elk vennoot waren.
Later gebeurde dat via diverse besloten vennootschappen. Uit de uittreksels van deze laatste vennootschappen blijkt dat [naam verdachte] en [mededader A] gezamenlijk bevoegd bestuurder waren van [mededader A] [naam] BV, welke vennootschap weer enig aandeelhouder was van [naam[naam verdachte] [naam] BV. Al deze vennootschappen zijn opgericht op 27 december 2004.
Het pand aan de [adres] 36 in Kaatsheuvel is door [naam verdachte] en [mededader A] gezamenlijk gekocht. Het pand aan de [adres] 5 te Sprang Capelle [naam verdachte] [naam] BV gekocht.
De gelden die werden witgewassen, zo blijkt uit de bewezen verklaarde feiten, werden in hoofdzaak gestort op rekeningen op naam van [naam verdachte] en / of [mededader A] of een van de vennootschappen.
Op grond van deze feiten staat naar het oordeel van de rechtbank het samenwerkings-verband tussen [naam verdachte] en [mededader A] in ieder geval met ingang van 1 januari 2002 vast, ook ten aanzien van de gepleegde misdrijven.
De betrokken personen
Op basis van hetgeen de rechtbank aan feiten bewezen heeft verklaard, die zich voor wat betreft het witwassen ook over deze periode uitstrekken, kan wellicht de gedachte ontstaan dat het niet anders kan zijn dan dat ook in deze periode gebruik moet zijn gemaakt van de diensten van anderen, gelet op aard en de hoeveelheid van de feiten. Het dossier biedt echter geen bewijs dat [naam verdachte] en [mededader A] in deze periode bij het plegen van voornoemde misdrijven hulp hebben gehad of gebruik hebben gemaakt van de diensten van anderen in zodanige mate en duurzaamheid dat die personen tot een eventuele criminele organisatie kunnen worden gerekend.
Voor wat betreft de betrokkenheid van een onbekende derde geldt dat de inhoud van het hiervoor weergegeven telefoongesprek tussen [naam verdachte] en [mededader T], met name wat daarin door [naam verdachte] wordt gezegd omtrent een derde, onvoldoende is om op grond daarvan aan te nemen dat een derde persoon deel zou uitmaken van deze organisatie. In het dossier ontbreekt verder elke aanwijzing voor het bestaan van die derde.
Naar het oordeel van de rechtbank kan voor wat betreft deze periode dan ook slechts bewezen worden dat [naam verdachte] en [mededader A] bij deze criminele organisatie betrokken zijn geweest.
De rol van [naam verdachte] en [mededader A]
In het dossier bevinden zich slechts in beperkte mate aanwijzingen omtrent de wijze waarop tussen [naam verdachte] en [mededader A] de taken waren verdeeld. Hetgeen zich daaromtrent in het dossier bevindt, heeft voornamelijk betrekking op de jaren 2007 en 2008. Het dossier biedt echter geen of te weinig aanwijzingen om tot het oordeel te komen dat de taakverdeling zoals die hierna ten aanzien van de laatste jaren volgens de rechtbank is komen vast te staan, ook voor deze voorafgaande jaren heeft gegolden. Er kan over deze periode alleen worden bewezen dat [naam verdachte] en [mededader A] tezamen een criminele organisatie hebben gevormd. Dat [naam verdachte] daaraan toen leiding heeft gegeven kan niet bewezen worden verklaard.
De criminele organisatie
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank feit 1, gepleegd door [naam verdachte] en [mededader A], wettig en overtuigend bewezen, voor zover het de periode 1 januari 2002 tot en met 30 juni 2006 betreft.
De criminele organisatie in de periode 1 juli 2006 tot en met 4 november 2008
De verdenking van deelname aan de criminele organisatie over deze periode betreft alle hiervoor in aanvang genoemde verdachten.
Hierna zal de rechtbank eenzelfde indeling hanteren als zij hiervoor bij de eerste periode heeft gedaan.
De gepleegde misdrijven
* Hennepkwekerijen
De rechtbank heeft ten aanzien van [naam verdachte] de betrokkenheid bewezen verklaard ten aanzien van een groot aantal hennepkwekerijen die in diverse panden werden geëxploiteerd. Dat bewijs neemt de rechtbank ten aanzien van hem tot uitgangspunt.
Voor zover het de verdachten betreft ten aanzien van wie de criminele organisatie bewezen zal worden verklaard, heeft de rechtbank aan dit vonnis een overzicht gehecht van een aantal van deze feiten. Het betreft de kwekerijen aangetroffen in de navolgende panden:
1 [adres] 36 te Kaatsheuvel;
2 [adres] te Kaatsheuvel;
3 [adres] 5 Sprang Capelle;
4 [adres] België.
Op grond van deze bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat door [naam verdachte], dan wel door hem of op instigatie van hem ingeschakelde personen, in deze panden in de ten laste gelegde periode samen en in vereniging met anderen kwekerijen voor hennep werden geëxploiteerd. Dit betrof zowel panden in Nederland als in België.
Huurders / bewoners werden betrokken bij de opbouw dan wel het onderhoud van de in het pand gevestigde hennepkwekerij.
* Bewerken en verwerken van hennep
Op grond van de verklaringen van de medeverdachten [knipp[mededader W] en [mededader Z] , staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat voor het verwerken van de geoogste hennep [naam verdachte] gebruik maakte van diverse personen die in verschillende samenstelling de hennep knipten. Het knippen vond blijkens deze verklaringen vaak plaats in de kelderruimte van de woning van [naam verdachte] aan de [adres] 36 te Kaatsheuvel.
* De handel in softdrugs
De rechtbank heeft ten aanzien van [naam verdachte] een groot aantal van de op zijn dagvaarding vermelde handelstransacties bewezen verklaard. Bij medeverdachten stonden andere transacties op de dagvaarding vermeld. De rechtbank heeft aan het vonnis van [naam verdachte] een overzicht gehecht van alle feiten betrekking hebbend op transacties in hennep die zij ten aanzien van andere verdachten bewezen heeft verklaard en waarbij [naam verdachte] blijkens de bewijsmiddelen als medepleger was betrokken. Met dat overzicht wordt duidelijk wat de omvang van de handel in hennep was waarmee [naam verdachte] zich bezig hield. Dat bewijs neemt de rechtbank ten aanzien van hem tot uitgangspunt.
Voor zover het de verdachten betreft ten aanzien van wie de criminele organisatie bewezen zal worden verklaard, heeft de rechtbank aan dit vonnis een overzicht gehecht van een aantal van deze feiten. Het betreft de leveringen op de navolgende data waarbij de navolgende verdachten waren betrokken:
1 De levering van 10,5 kg hennep op 6 oktober 2008 aan [mededader B] en [mededader C];
2 De levering van 6 kg hennep in de periode van 23 tot en met 25 april 2008 door
[mededader Q];
3 De levering van 4 kg hennep op 9 oktober 2008 door [naam verdachte] aan [mededader D] door
middel van [mededader AA];
4 De levering van een hoeveelheid hennepstekjes door [mededader T] op 29 april 2008;
5 De levering van hennepplanten of stekjes door [mededader T] op 30 mei 2008;
Uit al die bewezen verklaarde feiten tezamen blijkt dat er diverse transacties hebben plaats gevonden betreffende de handel in hennep die door [naam verdachte] samen en in vereniging met anderen, in wisselende samenstelling, zijn gepleegd.
* De in- en uitvoer van softdrugs.
Voor wat betreft de verdenking van in- en uitvoer van softdrugs, zijn in het dossier af en toe aanwijzingen te vinden, onder andere in telefoongesprekken, dat er vanuit Nederland door de criminele organisatie hennepplantjes of stekjes zijn uitgevoerd naar België. Deze zijn echter onvoldoende. Van invoer vanuit België blijkt eveneens onvoldoende. De aanwijzingen die zich in het dossier bevinden zijn ook daar te gering. Door de officier van justitie is dit onderdeel in het requisitoir ook niet of slechts terloops besproken. Onder die omstandigheden acht de rechtbank dat onderdeel niet bewezen.
* Het witwassen en valsheid in geschrift.
De rechtbank heeft ten aanzien van [naam verdachte] en / of [mededader A] de betrokkenheid bewezen verklaard ten aanzien van een groot aantal witwasfeiten. Dat bewijs neemt de rechtbank ten aanzien van hen tot uitgangspunt.
Voor zover het de verdachten betreft ten aanzien van wie de criminele organisatie bewezen zal worden verklaard, heeft de rechtbank aan dit vonnis een overzicht gehecht van een aantal van deze feiten betrekking hebbend op witwassen waarbij [naam verdachte] en / of [mededader A] blijkens de bewijsmiddelen als medepleger was betrokken. Het betreft de volgende feiten:
1 Het witwassen van gelden.
2 Het witwassen door oplichting van het pand aan de [adres] te Drunen.
3 Het witwassen van het pand aan de [adres] 36 te Kaatsheuvel.
4 Het witwassen van het pand aan de [adres] 5 te Sprang Capelle.
Het witwassen van gelden heeft gedurende de gehele tenlastegelegde periode plaatsgevonden. Daarmee is het plegen van dergelijke feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het witwassen van panden en de daarbij gepleegde valsheid in geschrift of oplichting vond plaats in de periode daarvoor. Met betrekking tot die feiten kan derhalve niet worden bewezen dat in de ten laste gelegde periode deze feiten werden gepleegd. Gelet op het witwassen van panden dat in de periode voor 1 juli 2006 plaatsvond, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat in de periode na 30 juni 2006 bij de criminele organisatie wel het oogmerk tot het plegen van valsheid in geschrift en/of oplichting heeft bestaan.
Het samenwerkingsverband / de organisatie en de duur
[naam verdachte] en [mededader A] exploiteerden in de ten laste gelegde periode samen een handel in paarden en een of meer maneges. In de betreffende periode gebeurde dat via diverse besloten vennootschappen. Uit de hiervoor genoemde uittreksels van deze besloten vennootschappen blijkt dat [naam verdachte] en [mededader A] gezamenlijk bevoegd bestuurder waren van [mededader A] [naam] BV, welke vennootschap weer enig aandeelhouder was van [naam[naam verdachte] [naam] BV. Al deze vennootschappen zijn opgericht op 27 december 2004 en bestonden derhalve op de aanvangsdatum van de ten laste gelegde periode al geruime tijd.
De handel in hennep vond in het merendeel van de gevallen plaats vanuit dan wel via het door [naam verdachte] en [mededader A] bewoonde pand aan de [adres] 36 te Kaatsheuvel.
De gelden die werden witgewassen, zo blijkt uit de bewezen verklaarde feiten, werden in hoofdzaak gestort op rekeningen op naam van [naam verdachte] en / of [mededader A] of een van de vennootschappen.
De handel in paarden diende volgens de rechtbank mede om de opbrengst uit misdrijven een schijn van legale herkomst te geven.
Op grond van deze feiten staat naar het oordeel van de rechtbank het samenwerkingsverband / de organisatie tussen [naam verdachte] en [mededader A] gedurende een groot aantal jaren vast.
In de uitoefening van een beroep of bedrijf
Gelet op het aantal hennepkwekerijen ten aanzien waarvan bewezen is verklaard dat die door de criminele organisatie werden geëxploiteerd in het jaar 2008; de omvang van de hennephandel, zoals die uit de bewezen verklaarde feiten naar voren komt en gelet op het door [naam verdachte] en [mededader A] uitgeoefende bedrijf zoals de rechtbank dat hiervoor heeft weergegeven, komt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is van plegen van deze feiten in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
De betrokken personen.
Uit hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, blijkt dat [naam verdachte] en [mededader A] alleen of samen en in vereniging met elkaar of met anderen de hierboven genoemde feiten hebben gepleegd.
Bij de hennepkwekerijen was behalve [naam verdachte] en [mededader A] in ieder geval de verdachte [mededader E] betrokken.
Bij het knippen werd door [naam verdachte] gebruik gemaakt van de diensten van verdachten [[ ][mededader W], [mededader Z] en [zus mededader A].
Ten aanzien van de handel in hennep blijkt uit de bewezen verklaarde feiten dat [naam verdachte] van [mededader T] hennepplanten en/of hennepstekjes kocht; dat [mededader Q] regelmatig partijen hennep bij Dewort afleverde en dat [naam verdachte] hennep verkocht aan of via [mede[mededader AA]] [mededader B], [mededader C], [mededader T] en [mededader D].
[naam verdachte] maakt bij zijn handel in paarden gebruik van de diensten van het administratiekantoor waaraan [mededader G] en [mededader F] waren verbonden.
Bij veel panden die door [naam verdachte] werden aangekocht werden ten behoeve van de aankoop dan wel ten behoeve van de financiering taxaties verricht door [mededa[naam taxateur]]
De rol van [naam verdachte] en [mededader A]
* [naam verdachte]
I Eigenaar [adres] 36 te Kaatsheuvel
[naam verdachte] was blijkens hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard eigenaar van het pand aan de Zandschel te Kaatsheuvel. Dat pand vormde blijkens de hiervoor bewezen verklaarde
feiten niet alleen de plek waar hij handelde in hennep, maar ook de plek waar op zijn initiatief en ten gunste van hem hennep werd geknipt.
II Voorzien van panden van beveiliging
In opdracht van [naam verdachte] werden diverse panden waar hennepkwekerijen waren gevestigd waarbij hij was betrokken, door [voornaam] [V.] beveiligd met elektronische/camerabeveiliging. Het betreft onder andere de panden aan de [adres] 36 te Kaatsheuvel, [adres] 5 te Sprang Capelle en [adres] te Kaatsheuvel. ,
III Aansturen van personen
Met betrekking tot het opbouwen en exploiteren van de hennepkwekerijen stuurde [naam verdachte] personen aan die kennis van zaken hadden inzake het opzetten, onderhouden en exploiteren van de kwekerijen en/of specifieke kennis hadden van onder andere stroomvoorziening, alarm- en bewakingscamera's. Tot die personen behoorden blijkens de bewezen verklaarde feiten onder andere [mededader E] en [mededader V]. De rechtbank verwijst verder naar hetgeen hierna met betrekking tot de rol van [mededader E] is overwogen.
Met betrekking tot het vervoer van de hennep stuurde [naam verdachte] met name [mededader AA] aan.
Op verzoek van [naam verdachte] vervoerde [mededader AA] hennep naar Amsterdam. [mededader AA] nam ook wel hennep die voor derden bestemd was over van [naam verdachte]. Hij huurde voor [naam verdachte] ook een bouwdroger die kennelijk bestemd was om hennep te drogen. De rechtbank verwijst naar hetgeen hierna met betrekking tot de rol van [mededader AA] is overwogen.
Met betrekking tot het knippen van hennep staat op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, vast dat [naam verdachte] daarvoor in nagenoeg alle gevallen [[ ][mededader W], zijn moeder, benaderde en ook wel andere personen (met name [mededader Z]). Indien nodig benaderden [[ ][mededader W] en [mededader Z] vervolgens weer andere mensen. Na het knippen werden de knipsters in het overgrote deel van de gevallen contant betaald door H.M. [naam verdachte]. De rechtbank verwijst naar hetgeen hierna met betrekking tot de rol van [[ ][mededader W] is overwogen.
IV Het voorzien van locaties van hennepplanten/stekken
[naam verdachte] regelde blijkens de bewezen feiten in het bijzonder met [mededader T] dat de hennepkwekerijen werden voorzien van hennepplanten en zorgde via Herman [mededader S] voor groeimiddelen en overige benodigdheden voor het onderhoud van de hennepkwekerijen.
V Regelen van voertuigen.
Op naam van besloten vennootschappen of op naam van [mededader A] werden auto's geleased bij autobedrijf [naam garage bedrijf] Leasing BV, welke wagens werden gebruikt door diverse personen met wie [naam verdachte] handelde. [mededader D] en [mededader E] reden in dergelijke auto's. en
VI Aankoop / huren van panden
[naam verdachte] was actief op zoek naar panden die konden worden gebruikt voor het vestigen van hennepkwekerijen. De rechtbank verwijst naar hetgeen hierna met betrekking tot de rol van [mededader E] is overwogen.
Op grond van deze activiteiten van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte] in voornoemde periode leiding had bij diverse strafbare feiten die werden gepleegd.
* [mededader A]
- [mededader A] was in ieder geval op de hoogte van het bestaan van een aantal van de geëxploiteerde hennepkwekerijen en wist dat een aantal panden werden beveiligd.
- Zij was er ook van op de hoogte dat er werd gehandeld in hennep. Er werd door [naam verdachte] bij voorbeeld met haar erover gesproken dat hij moest afwegen. Zij nam indien nodig ook zaken aan of gaf zaken af (kannen aan [mededader Q]), welke betrekking hebben op deze handel. en en
- Zij was ervan op de hoogte dat er in haar huis een drogerij was en dat er in haar huis werd geknipt. Zij heeft eenmaal de knipsters betaald. Bij dat knippen zorgde zij in de meeste gevallen voor het eten en drinken van de knipsters. en
- [mededader A] verzorgde de financiële administratie van de manege en de handel in paarden en onderhield contact met de boekhouder.
- Zij verrichtte ook contante stortingen bij de bank. en
- Zij hield het kasboek bij en gaf het kasboek aan [mededader G].
Door deze werkzaamheden was [mededader A] naar het oordeel van de rechtbank op de hoogte althans had zij dat moeten zijn van alle contante stortingen die er plaats vonden.
Op grond van deze activiteiten van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [mededader A] in voornoemde periode betrokken was bij de diverse strafbare feiten die werden gepleegd en dat zij met [naam verdachte] op veel gebieden samenwerkte.
Zij heeft geen afstand genomen van de criminele organisatie, maar bleef daar door haar handelingen bij betrokken. Zij profiteerde van de opbrengsten die met de misdrijven werden behaald.
De rol van de andere verdachten.
- [mededader E]
Uit hetgeen de rechtbank met betrekking tot de kwekerijen aan de [adres] 36, [adres] en [adres] 5 bewezen heeft verklaard, blijkt dat [mededader E] bij al deze panden werkzaamheden heeft verricht die bestonden uit het opbouwen en onderhouden van hennepkwekerijen, het aanleggen van illegale stroomvoorziening en het onderhouden daarvan.
Op grond van de verklaring [mededader I] en [naam] kan deze betrokkenheid ook worden aangenomen ten aanzien van het pand aan de [adres]. en
Verder komt uit het dossier het volgende naar voren:
- Uit plaatsbepalinggegevens is vastgesteld dat het voertuig van [mededader E] vaak op één dag meerdere locaties bezocht waar hennepkwekerijen waren gevestigd.
- [mededader E] was betrokken bij de beveiliging van panden waarin hennepkwekerijen waren gevestigd.
- [mededader E] was betrokken bij het zoeken van panden die geschikt waren voor de hennepteelt; en en
Op grond van de bewijsmiddelen betrekking hebben op de hiervoor genoemde leveringen staat vast dat [mededader E] tenminste bij 2 leveringen cq vervoer van hennep betrokken is geweest en dat hij tevens was betrokken bij het regelen en vervoeren van hennepstekken voor de kwekerijen.
Tenslotte staat op grond van het dossier vast dat [mededader E] [naam verdachte] veelvuldig in zijn woningbezocht . Uit plaatsbepalinggegevens blijkt dat hij 56 keer op de [adres] 36 te Kaatsheuvel is geweest, het woonadres van [naam verdachte]. Het contact tussen [mededader E] en [naam verdachte] dateert al uit juli 2007.
Met deze werkzaamheden en activiteiten had [mededader E] naar het oordeel van de rechtbank een aandeel in dan wel verleende hij ondersteuning aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie van [naam verdachte] en [mededader A], namelijk het telen, bewerken en verhandelen van soft drugs. Daar het een feit van algemene bekendheid is dat hiermee grote winsten worden gemaakt en dat die winsten alleen via witwassen in het legale circuit kunnen terecht kunnen komen, wist [mededader E] ook dat het oogmerk van de criminele organisatie zich ook tot het witwassen uitstrekte. Dat hij wist dat daarbij valsheid in geschrift zou worden gepleegd, kan niet worden bewezen.
Hij verrichte deze werkzaamheden primair vanuit een zekere duurzame onderlinge samenwerking met de - leden van de - criminele organisatie van [naam verdachte] en [mededader A]. De bijdrage die hij daarmee leverde was ook van voldoende intensiteit en duur.
De rechtbank acht ten aanzien van hem deelname aan de criminele organisatie wettig en overtuigend bewezen.
- [mededader AA]
[mededader AA] verrichtte, mede in opdracht van [naam verdachte], diverse werkzaamheden ten behoeve van de organisatie.
- Hij was blijkens hetgeen de rechtbank ten aanzien van hem bewezen heeft verklaard, betrokken bij leveringen en/of vervoer van hennep voor de organisatie van [naam verdachte]. Daarbij verrichte hij activiteiten in opdracht van [naam verdachte].
- Op grond van de bewijsmiddelen betrekking hebbend op de hiervoor in dit onderdeel genoemde leveringen staat vast dat [mededader AA] tenminste bij nog één andere levering cq vervoer van hennep betrokken is geweest. Verder komt zijn betrokkenheid naar voren bij de levering op 9 juli 2008 (zaaksdossier E sub 18)
- Hij huurde voor [naam verdachte] een bouwdroger, die bestemd was om te worden gebruikt voor het drogen van hennep, gelet op de plaats waar die droger werd aangetroffen, namelijk in de kelder, waar volgens de verklaring van [mededader A] een drogerij was.
- [mededader AA] vraagt op verzoek van [naam verdachte] of zijn vrouw hennep kan knippen.
Met deze werkzaamheden had [mededader AA] naar het oordeel van de rechtbank een aandeel in dan wel verleende hij ondersteuning aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie van [naam verdachte] en [mededader A], namelijk het telen, bewerken en verhandelen van soft drugs. Daar het een feit van algemene bekendheid is dat hiermee grote winsten worden gemaakt en dat die winsten alleen via witwassen in het legale circuit kunnen terecht kunnen komen, wist [mededader AA] ook dat het oogmerk van de criminele organisatie zich ook tot het witwassen uitstrekte. Dat hij wist dat daarbij valsheid in geschrift zou worden gepleegd, kan niet worden bewezen. De bijdrage die hij met deze werkzaamheden leverde, was van voldoende intensiteit en duur was.
In tapgesprekken komt naar voren dat [naam verdachte] op diverse momenten [mededader AA] aanstuurt en zegt wat hij moet doen. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat [mededader AA] deze werkzaamheden primair verrichtte vanuit een zekere duurzame onderlinge samenwerking met de (leden van de) criminele organisatie.
De rechtbank acht ten aanzien van hem deelname aan de criminele organisatie wettig en overtuigend bewezen.
- [[ ][mededader W]
- [[ ][mededader W] is degene die in een groot aantal gevallen door [naam verdachte] werd benaderd met de vraag of er door haar hennep geknipt kon worden.
- Dat knippen gebeurde in het pand aan de [adres]. en
- Indien nodig benaderde zij naar aanleiding van het verzoek van [naam verdachte] weer andere mensen, zoals Dekkers. In dat opzicht had zij een aanvullende rol op de rol van [naam verdachte].
- Uit diverse feiten en omstandigheden blijkt verder dat zij bij het knippen de leiding had, doordat zij de knipsters aanstuurde. en
- Bij [[ ][mededader W] werden bovendien tijdens de doorzoeking in haar woning benodigdheden aangetroffen voorde inrichting van hennepkwekerijen.
Op grond van dit alles in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat zij met haar werkzaamheden een aandeel had in dan wel dat zij ondersteuning verleende aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie van [naam verdachte] en [mededader A], namelijk het telen, bewerken en verhandelen van soft drugs. Daar het een feit van algemene bekendheid is dat hiermee grote winsten worden gemaakt en dat die winsten alleen via witwassen in het legale circuit kunnen terecht kunnen komen, wist [mededader W] ook dat het oogmerk van de criminele organisatie zich ook tot het witwassen uitstrekte. Dat zij wist dat daarbij valsheid in geschrift zou worden gepleegd, kan niet worden bewezen. Zij verrichtte deze werkzaamheden primair vanuit een zekere duurzame onderlinge samenwerking met de - leden van de - criminele organisatie van [naam verdachte] en [mededader A] (haar zoon en schoondochter). De bijdrage die zij daarmee leverde was ook van voldoende intensiteit en duur.
De rechtbank acht ten aanzien van haar deelname aan de criminele organisatie wettig en overtuigend bewezen.
- [mededader Z] en [zus mededader A]
Deze twee verdachten zijn blijkens hetgeen hiervoor is overwogen betrokken geweest bij het knippen van hennep in de kelder van het pand aan de [adres].
Wat betreft [mededader Z] geldt dat zij bij de ten aanzien van haar bewezen verklaarde feiten geen andere betrokkenheid heeft gehad dan die van pleger en daarmee een duidelijk andere rol had dan [mededader W]. [mededader Z] voelde zich ook vrijer om verzoeken van [naam verdachte] te weigeren. Onder die omstandigheden en gelet op het aantal bewezen feiten, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de ten laste van haar bewezen verklaarde feiten niet voldaan is aan het vereiste dat haar bijdrage van voldoende intensiteit en duur was.
Ten aanzien van [zus mededader A] acht de rechtbank de ten laste van haar bewezen verklaarde feiten en daarmee hetgeen zij voor de organisatie deed, zodanig gering dat niet voldaan is aan het vereiste dat haar bijdrage van voldoende intensiteit en duur was.
Op grond daarvan acht de rechtbank deelname door hen aan de organisatie van [naam verdachte] en [mededader A] niet wettig en overtuigend bewezen
- [mededader D], [mededader Q], [mededader B], [mededader C] en [mededader T]
Deze verdachten zijn blijkens de bewezen verklaarde feiten allen betrokken geweest bij de handel in hennep. Met deze activiteiten hadden zij naar het oordeel van de rechtbank een aandeel in dan wel verleenden zij ondersteuning aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie van [naam verdachte] en [mededader A]. Geenszins is echter komen vast te staan dat zij dit primair deden vanuit een zekere duurzame onderlinge samenwerking met de - leden van de - criminele organisatie. Uit hetgeen met betrekking tot de bewezen verklaarde feiten naar voren komt, blijkt veeleer dat zij dit deden vanuit een bestaande samenwerking tussen hen ([mededader B] en [mededader C]) of vanuit een samenwerking met onbekend gebleven partners ([mededader B], [mededader C], [mededader T], [mededader D] en [mededader Q]), of wellicht puur en alleen ten behoeve van zichzelf ([mededader T]).
Op grond daarvan acht de rechtbank deelname aan de organisatie van [naam verdachte] en [mededader A] door hen niet wettig en overtuigend bewezen
- [mededader G] en [mededader F]
De feiten die ten aanzien van [mededader G] en [mededader F] bewezen zijn verklaard zijn in twee categorieën te verdelen.
De eerste betreffen feiten die zij naar het oordeel van de rechtbank in privé hebben verricht, louter ten behoeve van zichzelf. Bij de beslissing om die feiten te plegen speelde de organisatie van [naam verdachte] en [mededader A] geen rol. Het gaat hier om de door hen gepleegde valsheid in geschrift en ten aanzien van [mededader G] om het witwassen van het door haar en [naam zoon] [naam verdachte] gekochte pand.
Daarmee is ten aanzien van deze feiten niet voldaan aan het vereiste dat de gedragingen strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie van [naam verdachte] en [mededader A].
De tweede betreffen feiten die eenmalig zijn of zeer gering.
Het betreft hier met name de door [mededader G] gepleegde valsheid in geschrift ten behoeve [mededader I]. Ofschoon dat laatste feit heeft gestrekt tot of rechtstreeks verband hield met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie van [naam verdachte] en [mededader A], is de bijdrage die [mededader G] daarmee leverde slechts eenmalig en derhalve niet van een zodanige intensiteit en duur dat op grond daarvan geoordeeld kan worden dat zij deel uitmaakte van de criminele organisatie.
Op grond daarvan acht de rechtbank deelname aan de organisatie van [naam verdachte] en [mededader A] door hen niet wettig en overtuigend bewezen
- [naam taxateur]
Gelet op het vonnis dat de rechtbank tegelijk met de uitspraak in deze zaak heeft gewezen, kan ten aanzien van [naam taxateur] niet meer bewezen worden verklaard dan dat hij ten behoeve van zichzelf een hennepkwekerij exploiteerde en dat hij een valse koopovereenkomst met betrekking tot de koop van een paard heeft ondertekend. Ofschoon dat laatste feit onmiskenbaar strekte tot of rechtstreeks verband hield met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie van [naam verdachte] en [mededader A], is de bijdrage die [naam taxateur] daarmee leverde slechts eenmalig en derhalve niet van een zodanige intensiteit en duur dat op grond daarvan geoordeeld kan worden dat hij deel uitmaakte van de criminele organisatie.
Op grond daarvan acht de rechtbank deelname aan de organisatie van [naam verdachte] en [mededader A] door [naam taxateur] niet wettig en overtuigend bewezen.
Criminele organisatie
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat over de periode 1 juli 2006 tot en met 4 november 2008 sprake was van een criminele organisatie die bestond uit [naam verdachte], [mededader A], [mededader E], [mededader W] en [mededader AA].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 juni 2006
te Drunen, gemeente Heusden en te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en
te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk en/of te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek
en te Waspik, gemeente Waalwijk en Tilburg en elders in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, (te weten een samenwerkingsverband van
een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen
van misdrijven, namelijk
- het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of
aanwezig hebben van hennep en
- het witwassen (van de opbrengsten van bovengenoemde misdrijven) en
- het plegen van valsheid in geschrift en oplichting,
A.
in de periode van 1 juli 2006 tot en met 4 november 2008
te Drunen, gemeente Heusden en te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of
te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk en te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek
en te Waspik, gemeente Waalwijk en in (een plaats in) Belgie,
heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van
een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen
van misdrijven, namelijk
- het witwassen (van opbrengsten uit de hennepteelt en
verkoop van en handel in hennep) en
- het plegen van valsheid in geschrift en/of oplichting,
zulks terwijl hij, verdachte, leider van voormelde organisatie was;
B.
in de periode van 1 juli 2006 tot en met 4 november 2008
te Drunen, gemeente Heusden en/of te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of
te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk en/of te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek
en te Waspik, gemeente Waalwijk en Tilburg en en in (een plaats in) Belgie,
heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van
een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, en vijfde lid van de Opiumwet, namelijk
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of
bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van hennep
- het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of
verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of
vervaardigen en/of aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep,
zulks terwijl hij, verdachte, leider van voormelde organisatie was;
in de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008
te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand meermalen opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd hoeveelheiden van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II ,
* op 11 februari 2008 20 kg hennep, en
* op 22 mei 2008 een aantal kilogrammen
hennep en
* op 2 juni 2008 een aantal kilogrammen hennep
* in periode van 4 juni 2008 tot en met 10 juni 2008 een
aantal kilogrammen hennep
* in de periode van 11 juni 2008 tot en met 12 juni 2008
(respektievelijk) 20 kg hennep en 25 kg hennep,
* in de periode van 18 juni 2008 tot en met 19 juni 2008
(respektievelijk) 20 kg hennep en
* op 4 september 2008 een aantal kilogrammen hennep, en
* op 6 september 2008 11 kg hennep op 6
september 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 11 kg hennep
* op 9 september 2008 15 kg hennep, en op 12
september 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 19 kg hennep
* op 2 oktober 2008 20 kg hennep, en
* op 2 oktober 2008 8 kg hennep, en
* op 6 oktober 2008 10,5 kg hennep
hij op tijdstippen in de periode van 1 februari
2005 tot en met 4 november 2008 te te Waspik, gemeente
Waalwijk en te Drunen, gemeente Heusden en te Kaatsheuvel, gemeente Loon
op Zand en/of te Sprang Capelle, gemeente Waalwijk en te Esbeek, gemeente
Hilvarenbeek en en/of elders in Nederland en in Vorselaar, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, in de uitoefening
van een beroep of bedrijf meermalen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt, telkens een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de piumwet behorende lijst II
* in de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008
(telkens) een groot aantal hennepplanten, hennepkwekerij [adres] 36
Kaatsheuvel) en
in de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 april 2008 (telkens) een groot aantal
hennepplanten (rond de 100), hennepkwekerij [adres] en
* in op 14 mei 2008 een groot aantal hennepplanten, hennepkwekerij [adres]
Kaatsheuvel) en in de periode van 1 januari 2008 tot en met 27 mei 2008, (telkens) een
groot aantal hennepplanten, hennepkwekerij [adres] Drunen) en
* in de periode van 1 mei 2008 tot en met 18 juli 2008, 500 hennepplanten, hennepkwekerij
[adres] Vorselaar) en
* in de periode van 1 februari 2008 tot en met 4 november 2008
(telkens) een groot aantal hennepplanten, hennepkwekerij [adres] 5 Sprang
Capelle) en
* in de periode van 1 oktober 2006 tot en met 4 november 2008
(telkens) een groot aantal hennepplanten hennepkwekerij [adres] Esbeek);
op tijdstippen in de periode van 14 december
2001 tot en met 4 november 2008 te Drunen, gemeente Heusden en/of te
Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk
en te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek en te Waspik, gemeente Waalwijk,
en elders in de gemeente Waalwijk en elders in Nederland en in (een
plaats in) Belgie, tezamen en in vereniging met een ander of alleen, van het
plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij,
verdachte en/of zijn mededader voorwerpen, te weten
*geldbedragen tot een totaal(bedrag) van 309.962,92 euro (contante
stortingen op rekeningnummer 170212262) en
*geldbedragen tot een totaal(bedrag) van 218.612,45 euro (contante
stortingen op rekeningnummer 181289504) en/of
*meerdere geldbedragen (contante stortingen op rekeningnummers 129752932 en
129752924 en 129753661)en
* geldbedragen tot een totaal(bedrag) van 228.500 euro
(contante stortingen op rekeningnummer 225424606) en
* geldbedragen tot een totaal(bedrag) van 243.520,45 euro (contante
stortingen op rekeningnummer 225424630) en geldbedragen tot een totaal van 83.995 euro (contante
stortingen op rekeningnummer 109174798)
* een woning/pand en/of aanhorigheden, aan de
[adres] te Drunen en
* een woning/pand en/of aanhorigheden, aan de
[adres] 36 te Kaatsheuvel en
* een woning/pand en loods/bedrijfsruimte,
aan de [adres] te Kaatsheuvel en
* een woning/pand en manege [adres]eden, aan de [adres]
en
* een woning/pand en manege en/of aanhorigheden, aan de [adres] te Esbeek
En een woning/pand en loods/bedrijfsruimte en aanhorigheden, aan de [adres] Waspik en
* een vrachtauto (merk MAN, kenteken [ - - ])
verworven en voorhanden gehad en overgedragen , terwijl hij en/of zijn mededader
wist(en) dat die geldbedragen en die woningen/panden en
aanhorigheden en loods/bedrijfsruimte en maneges, en vrachtauto
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
hij in de periode van 15 november 2000 tot en met 31 december
2003 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en te Drunen, gemeente Heusden
En elders in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft
gemaakt van valse werkgeversverklaringen op naam van [naam] B.V. en [naam] Beheer B.V.en salarisspecificaties op naam van [naam] Beheer B.V., - elk zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen -
als ware die geschriften (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte die werkgeversverklaringen/salarisspecificaties heeft
overlegd, althans heeft doen overleggen aan de bank of een
(financiele) dienstverlener ter verkrijging van een hypotheek en bestaande
die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid op die
werkgeversverklaringen/salarisspecificaties is vermeld dat
verdachte in (vaste) dienst was en/of werkzaamheden verrichtte voor en/of
inkomsten/loon ontving van [naam] B.V. of [naam]
Beheer B.V.;
De rechtbank heeft in verband met de leesbaarheid de tekst in regel 7 aangepast, nu de verdediging daardoor niet in haar belangen is geschaad.
op 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand,
tezamen en in vereniging met een ander
wapens van categorie III, te weten een revolver (merk Smith & Wesson) en
een (jacht/kogel)geweer (merk Lakefield) en munitie van categorie III, te
weten zevenenzeventig (77), patronen, voorhanden heeft gehad;
op 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand,
tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 49,95 kg hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte al bijna een jaar in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en zijn partner heeft ook een periode in voorlopige hechtenis gezeten. Dit heeft grote invloed op hun kind gehad. Er is ook een hoge schuldenlast ontstaan. De verdediging heeft de rechtbank verzocht met de grote gevolgen die de zaak voor verdachte al heeft gehad rekening te willen houden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die zich bezig hield met grootschalige hennepteelt- en handel, witwassen, valsheid in geschrift en oplichting.
De rechtbank heeft bewezen geacht dat verdachte als leider van dit samenwerkingsverband kan worden gezien. Verdachte stuurde anderen aan en coördineerde de activiteiten. De woning van verdachte en zijn partner [mededader A] speelde daarbij een centrale rol.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het op de markt brengen van partijen drugs schadelijk is voor de volksgezondheid en dat daarmee de verslavingsproblematiek met alle daarmee vaak gepaard gaande vormen van criminaliteit in stand wordt gehouden.
De drijfveer van verdachte was kennelijk financieel gewin. Met de handel in hennep worden immers grote winsten gemaakt. Het verdiende geld pleegt vervolgens te worden witgewassen, wat leidt tot ontwrichting van het economisch en financieel verkeer, omdat daarbij de herkomst van gelden wordt verhuld.
Ook verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van door misdrijf verkregen gelden. Hij kocht panden aan of liet panden op naam van anderen kopen, veelal door te frauderen met hypotheekaanvragen. In die panden werd hennep gekweekt die vaak direct naar de woning van verdachte werd gebracht, waar deze door een vaste groep knippers in de kelder werd geknipt. In die kelder werd bij de doorzoeking ook een hennepdrogerij, circa 50 kg hennep en een ontmantelde hennepkwekerij aangetroffen. de genkipte hennep werd vervolgens verkocht aan een aantal afnemers. Ook kocht verdachte nog hennep in bij derden.
De rechtbank merkt op dat het bezit van wapens en munitie kenmerkend is voor drugscriminaliteit. Niet zelden vinden er ripdeals, overvallen op hennepkwekerijen en criminele afrekeningen plaats in dit circuit.
In dat verband stelt de rechtbank vast dat bij verdachte een kogelgeweer met patronen en een revolver met patronen zijn aangetroffen.
Het is evident dat het bezit van wapens de onveiligheid in de samenleving sterk doet toenemen en daarom bestreden moet worden.
Het strafblad van verdachte vermeldt eerdere veroordelingen (in 2002 en 2003) op het gebied van de Opiumwet.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een enigszins lagere straf moet worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, nu zij tot een geringere bewezenverklaring dan de officier van justitie komt. Deze straf komt overeen met straffen die bij soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf van 60 maanden opleggen.
7 Het beslag
7.1 De verbeurdverklaring
De op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummer 115A vermelde voorwerpen
zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat die voorwerpen aan verdachte toebehoren en geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten zijn verkregen dan wel zijn de strafbare feiten begaan met betrekking tot die voorwerpen dan wel begaan of voorbereid met behulp van die voorwerpen.
7.2 De onttrekking aan het verkeer
De op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 36A, 36Aa, 36Ab, 45Aa, 46A, 47A, 48A, 49A, 50A, 52A, 52A, 53A, 54A, 55A, 56A, 57A, 58A, 59A, 144A en 487A, vermelde voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de feiten zijn begaan met betrekking tot die voorwerpen dan wel zijn de feiten begaan of voorbereid met behulp van die voorwerpen.
Verder zijn die voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
7.3 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de overige inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte, aangezien die voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 33, 33, 36c, 47, 56, 57, 91, 140, 225, 420bis, 420ter van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3, 11, 11a, 13, 14 van de Opiumwet en de artikelen 26, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en 2A, telkens:
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2B:
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, als
bedoeld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet;
feiten 3 en 4, telkens:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
feit 5:
Medeplegen van gewoonte witwassen;
feit 6:
Opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225
lid 1 Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
feit 7:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en
munitie, meermalen gepleegd, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een
vuurwapen en munitie van categorie III;
feit 8:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de
Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 60 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de onder 7.1 genoemde voorwerpen,
- verklaart aan het verkeer onttrokken de onder 7.2 genoemde voorwerpen,
- gelast de teruggave van de onder 7.3 genoemde voorwerpen,
alle vermeld op de als bijlage bij dit vonnis gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mrs. Hopmans en Combee, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Oostlander-Vink en mr. Van de Vrede, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 april 2010.
Mr. Hopmans is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2006
te Drunen, gemeente Heusden en/of te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of
te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk en/of te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek
en/of te Waspik, gemeente Waalwijk en/of te Dirksland en/of Tilburg en/of
Dongen en/of elders in Nederland en/of in (een of meer plaatsen in) Belgie,
heeft deelgenomen aan een organisatie, (te weten een samenwerkingsverband van
een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen
van misdrijven, namelijk
- het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep en/of
- het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of
aanwezig hebben van hennep en/of
- het witwassen (van de opbrengsten van bovengenoemde misdrijven) en/of
- het plegen van valsheid in geschrift en/of oplichting
zulks terwijl hij, verdachte, oprichter en/of leider en/of bestuurder van
voormelde organisatie was;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
A.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 4 november 2008
te Drunen, gemeente Heusden en/of te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of
te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk en/of te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek
en/of te Waspik, gemeente Waalwijk en/of te Dirksland en/of Tilburg en/of
Dongen en/of elders in Nederland en/of in (een of meer plaatsen in) Belgie,
heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van
een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen
van misdrijven, namelijk
- het witwassen (van opbrengsten uit de hennepteelt en/of de in- en/of uitvoer
en/of verkoop van en/of handel in hennep) en/of
- het plegen van valsheid in geschrift en/of oplichting,
zulks terwijl hij, verdachte, oprichter en/of leider en/of bestuurder van
voormelde organisatie was;
(140 Wetboek van Strafrecht)
B.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 4 november 2008
te Drunen, gemeente Heusden en/of te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of
te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk en/of te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek
en/of te Waspik, gemeente Waalwijk en/of te Dirksland en/of Tilburg en/of
Dongen en/of elders in Nederland en/of in (een of meer plaatsen in) Belgie,
heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van
een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
(een) misdrijf/misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en/of
vijfde lid van de Opiumwet, namelijk
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of
bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van hennep
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van
(grote hoeveelheden) hennep en/of
- het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of
verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of
vervaardigen en/of aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep,
zulks terwijl hij, verdachte, oprichter en/of leider en/of bestuurder van
voormelde organisatie was;
(artikel 11A Opiumwet)
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008
te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of elders in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een of meer
hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
* op of omstreeks 11 februari 2008 20 kg hennep, althans op of omstreeks 11
februari 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 20 kg, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep
(dossier E20) en/of
* op of omstreeks 8 april 2008 15 kg hennep, althans op of omstreeks 8 april
2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 15 kg, althans een aantal kilogrammen hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep (dossier E25) en/of
* op of omstreeks 22 mei 2008 11 kg hennep, althans op of omstreeks 22 mei
2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 11 kg, althans een aantal kilogrammen
hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep (dossier E26) en/of
* op of omstreeks 2 juni 2008 een aantal kilogrammen hennep, althans op of
omstreeks 2 juni 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad een aantal
kilogrammen hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van
een materiaal bevattende hennep (dossier E27)
* in of omstreeks de periode van 4 juni 2008 tot en met 10 juni 2008
(respektievelijk) 10 kg hennep en/of 18,5 kg hennep, althans in of omstreeks
de periode van 4 juni 2008 tot en met 10 juni 2008 opzettelijk aanwezig
heeft gehad (respektievelijk) 10 kg en/of 18,5 kg hennep, althans een
aantal kilogrammen hennep, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E28)
* in of omstreeks de periode van 11 juni 2008 tot en met 12 juni 2008
(respektievelijk) 20 kg hennep en/of 25 kg hennep, althans in of omstreeks
de periode van 11 juni 2008 tot en met 12 juni 2008 opzettelijk aanwezig
heeft gehad (respektievelijk) 20 kg en/of 25 kg hennep, althans een aantal
kilogrammen hennep, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan
30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E29)
* in of omstreeks de periode van 18 juni 2008 tot en met 19 juni 2008
(respektievelijk) 20 kg hennep en/of 5,5 kg hennep, althans in of omstreeks
de periode van 18 juni 2008 tot en met 19 juni 2008 opzettelijk aanwezig
heeft gehad (respektievelijk) 20 kg en/of 5,5 kg hennep, althans een aantal
kilogrammen hennep, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan
30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E30) en/of
* op of omstreeks 4 september 2008 6 kg hennep en/of een aantal kilogrammen
hennep, althans op of omstreeks 4 september 2008 opzettelijk aanwezig heeft
gehad 6 kg hennep en/of een aantal kilogrammen hennep, in elk geval
een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep (dossier E31) en/of
* op of omstreeks 6 september 2008 11 kg hennep, althans op of omstreeks 6
september 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 11 kg hennep, althans een
aantal kilogrammen hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram
van een materiaal bevattende hennep (dossier E32) en/of
* op of omstreeks 9 september 2008 15 kg hennep, althans op of omstreeks 9
september 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 15 kg hennep, althans een
aantal kilogrammen hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram
van een materiaal bevattende hennep (dossier E33) en/of
* op of omstreeks 12 september 2008 19 kg hennep, althans op of omstreeks 12
september 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 19 kg hennep, althans een
aantal kilogrammen hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram
van een materiaal bevattende hennep (dossier E34) en/of
* op of omstreeks 2 oktober 2008 20 kg hennep, althans op of omstreeks 2
oktober 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 20 kg hennep, in elk geval
een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep
(dossier E21) en/of
* op of omstreeks 2 oktober 2008 8 kg hennep, althans op of omstreeks 2
oktober 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 8 kg hennep, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep
(dossier E22) en/of
* op of omstreeks 6 oktober 2008 10,5 kg hennep, althans op of omstreeks 6
oktober 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 10,5 kg hennep, in elk geval
een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep
(dossier E23) en/of
(hennephandel)
art 3 lid 1 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari
2005 tot en met 4 november 2008 te Dirksland en/of te Waspik, gemeente
Waalwijk en/of te Drunen, gemeente Heusden en/of te Kaatsheuvel, gemeente Loon
op Zand en/of te Sprang Capelle, gemeente Waalwijk en/of te Esbeek, gemeente
Hilvarenbeek en/of te Castelre, gemeente Baarle-Nassau en/of elders in
Nederland en/of in Vorselaar en/of Kasterlee en/of elders in Belgie, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening
van een beroep of bedrijf meermalen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval meermalen opzettelijk aanwezig
heeft gehad, telkens een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in
elk geval telkens een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van die wet,
* in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008
(telkens) een groot aantal hennepplanten, in elk geval (telkens) een of meer
hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep
(dossier E74; hennepkwekerij [adres] 36 Kaatsheuvel) en/of
* in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 7 augustus 2007,
althans op of omstreeks 7 augustus 2007 1546 hennepplanten, althans
(telkens) een groot aantal hennepplanten, in elk geval (telkens) een of meer
hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep
(dossier E01; hennepkwekerij [adres] Dirksland) en/of
* in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 april 2008 126,
althans (telkens) een groot aantal hennepplanten (rond de 100), in elk geval
(telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep (dossier E02; hennepkwekerij [adres]) en/of
* in of omstreeks de periode van 15 augustus 2006 tot en met 7 augustus 2008,
althans op of omstreeks 15 augustus 2006 en/of 14 mei 2008
(telkens) een groot aantal hennepplanten, in elk geval (telkens) (een)
hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep
(dossier(s) E03 en/of E86; hennepkwekerij [adres] Kaatsheuvel) en/of
* in of omstreeks de periode van 1 februari 2005 tot en met 27 mei 2008,
althans op of omstreeks 4 februari 2005 en/of 17 april 2007 en/of 27 mei
2008 (telkens) een groot aantal hennepplanten, in elk geval (telkens) (een)
hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep
(dossier(s) E84 en/of E87 en/of E04; hennepkwekerij [adres] Drunen)
en/of
* in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 18 juli 2008, althans
op of omstreeks 18 juli 2008 500 hennepplanten, althans een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E05;
hennepkwekerij [adres] Vorselaar) en/of
* in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 3 oktober 2008,
althans op of omstreeks 3 oktober 2008 141 hennepplanten, althans (telkens)
een groot aantal hennepplanten, in elk geval (telkens) (een)
hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep
(dossier E06; hennepkwekerij [adres] Kasterlee) en/of
* op of omstreeks 3 oktober 2008 170 hennepplanten, althans een hoeveelheid
van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E07:
hennepkwekerij [adres] Kasterlee) en/of
* in of omstreeks de periode van 1 februari 2008 tot en met 4 november 2008
(telkens) een groot aantal hennepplanten, in elk geval (telkens) (een)
hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep (dossier E09; hennepkwekerij [adres] 5 Sprang Capelle) en/of
* in of omstreeks de periode van 1 juni 2007 tot en met 4 november 2008
(telkens) een groot aantal hennepplanten, in elk geval (telkens) (een)
hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep
(dossier E10; hennepkwekerij [adres] Castelre) en/of
* in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006 tot en met 4 november 2008
(telkens) een groot aantal hennepplanten, in elk geval (telkens) (een)
hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep (dossier E81; hennepkwekerij [adres] Esbeek);
(beroeps/bedrijfsmatige hennepteelt/hennepkwekerijen)
art 3 lid 1 ahf/ond B Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
art 3 lid 1 ahf/ond C Opiumwet
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december
2001 tot en met 4 november 2008 te Drunen, gemeente Heusden en/of te
Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk
en/of te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek en/of te Waspik, gemeente Waalwijk,
en/of elders in de gemeente Waalwijk en/of elders in Nederland en/of in (een
of meer plaatsen in) Belgie,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het
plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij,
verdachte en/of zijn mededader(s)
een of meer voorwerp(en), te weten
* een of meer geldbedrag(en) tot een totaal(bedrag) van 339.468 euro (contante
stortingen op rekeningnummer 170212262) en/of
* een of meer geldbedrag(en) tot een totaal(bedrag) van 222.015 euro (contante
stortingen op rekeningnummer 181289504) en/of
* meerdere geldbedragen, althans een geldbedrag van 18.000 euro (contante
storting(en) op rekeningnummer(s) 129752932 en/of 129752924 en/of 129753661)
en/of
* een of meer geldbedrag(en) tot een totaal(bedrag) van 228.500 euro
(contante stortingen op rekeningnummer 225424606) en/of
* een of meer geldbedrag(en) tot een totaal(bedrag) van 281.000 euro (contante
stortingen op rekeningnummer 225424630) en/of
* een of meer geldbedrag(en) tot een totaal van 83.995 euro (contante
stortingen op rekeningnummer 109174798) (zie voor bovengenoemde contante
stortingen financieel dossier E1, sub 02) en/of
* een geldbedrag van 12.675 euro (financieel dossier E1, sub 16) en/of
* een geldbedrag van 100.000 euro (contante storting 21 oktober 2004 op
rekeningnummer 170212262) (financieel dossier E1, sub 15) en/of
* een geldbedrag van 125.000 euro (poging tot het doen van een contante
storting op rekeningnummer 129752924 op of omstreeks 25 februari 2005)
(financieel dossier E1, sub 15) en/of
* een woning/pand en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de
[adres] te Drunen (financieel dossier E1, sub 03) en/of
* een woning/pand en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de
[adres] 36 te Kaatsheuvel (financieel dossier E1, sub 04) en/of
* een woning/pand en/of loods/bedrijfsruimte, althans onroerend(e) goed(eren)
aan de [adres] te Kaatsheuvel (financieel dossier E1, sub 06) en/of
* een woning/pand en/of manege en/of aanhorigheden, althans onroeren[adres]eren) aan de [adres] (financieel dossier E1,
sub 05) en/of
* een woning/pand en/of manege en/of aanhorigheden, althans onroerend(e)
goed(eren) aan de [adres] te Esbeek (financieel dossier E1, sub
08) en/of
* een woning/pand en/of loods/bedrijfsruimte en/of aanhorigheden, althans
onroerend(e) goed(eren) aan de [adres]
(financieel dossier E1, sub 09) en/of
* een woning/pand en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de
[adres] te Esbeek (financieel dossier E1, sub 10) en/of
* een woning/pand en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de
[adres] (financieel dossier E1, sub 13) en/of
* een vrachtauto (merk MAN, kenteken [ - - ]) (dossier E1, sub 15) en/of
* een of meer auto's (o.a Porsche 911 Carrera kenteken [ - - ] en/of Land
Rover [ - - ] en/of Audi R8)
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van
(een) voorwerp(en), te weten (van) bovengenoemde (een) geldbedrag(en) en/of
(een) woning(en)/pand(en) en/of aanhorigheden en/of loods(en)/
bedrijfsruimte(s) en/of manege(s), althans (een) onroerend(e) goed(eren) en/of
vrachtauto en/of auto('s) gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s)
wist(en) dat/die geldbedrag(en) en/of die/dat woning(en)/pand(en) en/of
aanhorigheden en/of loods(en)/bedrijfsruimte(s) en/of manege(s), althans
onroerend(e) goed(eren) en/of vrachtauto en/of auto('s)
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 15 november 2000 tot en met 31 december
2003 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of te Drunen, gemeente Heusden
en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft
gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring(en) en/of
salarisspecificatie(s) op naam van [naam] B.V. en/of [naam]
Beheer B.V., - (elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om
tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens)
echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of zijn
mededader(s) die werkgeversverklaring(en)/salarisspecificatie(s) heeft/hebben
overlegd, althans heeft/hebben doen overleggen aan de bank en/of een of meer
(financiele) dienstverlener(s) ter verkrijging van een hypotheek en bestaande
die valsheid of vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid op die
werkgeversverklaring(en)/salarisspecificatie(s) is vermeld/weergegeven dat
verdachte in (vaste) dienst was en/of werkzaamheden verrichtte voor en/of
inkomsten/loon ontving van van [naam] B.V. en/of [naam]
Beheer B.V.;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer
wapens van categorie III, te weten een revolver (merk Smith & Wesson) en/of
een (jacht/kogel)geweer (merk Lakefield) en/of munitie van categorie III, te
weten zevenenzeventig (77), althans meerdere patronen, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(dossier E89)
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
hij op of omstreeks 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 49,95 kg hennep, in elk geval een hoeveelheid
van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II;
(dossier E74)
art 3 lid 1 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht