ECLI:NL:RBBRE:2010:BM1660

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
20 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
800642/09 [P
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Bakx
  • J. Ebben
  • A. van Breugel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afdreiging van de Minister-President door bedreiging met smaad

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 20 april 2010, stond de verdachte terecht voor poging tot afdreiging van de Minister-President. De verdachte had op 25 juni 2009 een e-mail gestuurd naar de Minister-President, waarin zij dreigde aangifte te doen van seksuele intimidatie, tenzij hij haar zou betalen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen, maar werd wel strafbaar geacht. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en dat zij berouw toonde. De reclassering adviseerde een voorwaardelijke straf met reclasseringscontact. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De rechtbank oordeelde dat de poging tot afdreiging een ernstig feit was, vooral gezien de status van het slachtoffer als Minister-President. De rechtbank hield rekening met de geestelijke gezondheid van de verdachte, die lijdende was aan een waanstoornis en een persoonlijkheidsstoornis. De beslissing werd genomen op basis van verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. Het vonnis werd uitgesproken in openbare zitting, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren. De rechtbank verklaarde het in beslag genomen voorwerp, een computer, verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 800642/09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 april 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. Groenhuis, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 april 2010, waarbij de officier van justitie, mr. Van Natijne, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte door bedreiging met smaad, heeft geprobeerd [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van geld.
3 De voorvragen
3.1 De dagvaarding is geldig.
3.2 De rechtbank is bevoegd.
3.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
3.3.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat er een probleem is met betrekking tot de klacht omdat de heer [slachtoffer] verkeerd is geïnformeerd door de hulpofficier van justitie op het moment dat klacht werd gedaan. De hulpofficier van justitie heeft namelijk tijdens het opnemen van de klacht meegedeeld dat de heer [slachtoffer] 8 dagen bedenktijd had voor het daadwerkelijk doen van een aangifte. De verdediging is van mening dat daarmee de mogelijkheid voor de heer [slachtoffer] om de klacht in te trekken niet meer aan de orde was en het openbaar ministerie daarom niet ontvankelijk moet worden verklaard.
3.3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het overduidelijk is dat de heer [slachtoffer] klacht wilde doen en dat vervolging zou worden ingesteld.
3.3.3 Het oordeel van de rechtbank
Artikel 67 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat degene die de klacht indient, gedurende acht dagen na de dag van indiening, bevoegd blijft de klacht in te trekken.
De rechtbank is van oordeel dat de formulering in het proces-verbaal van klacht ongelukkig is, maar dat de strekking van de mededeling van de hulpofficier van justitie duidelijk is en op voornoemd artikel ziet. Omdat de heer [slachtoffer] duidelijk heeft aangegeven, af te zien van de 8 dagen bedenktijd en uitdrukkelijk heeft verzocht om vervolging in te stellen, is naar het oordeel van de rechtbank op de bij de wet voorgeschreven wijze klacht gedaan en ziet de rechtbank niet in welke rechtsregel in deze zou zijn geschonden.
De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging.
3.4 Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 6 april 2010 ;
- de aangifte namens [slachtoffer] ;
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 25 juni 2009 tot en met 26 juni 2009
te Sprundel en te Den Haag, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door
bedreiging met smaad,
[slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan die [slachtoffer],
in een mail die [slachtoffer] heeft gedreigd aan alle kranten en overige media
bekend te maken dat zij aangifte zou doen tegen die [slachtoffer] in verband met
sexuele intimidatie en dat die [slachtoffer] dit kon voorkomen door haar,
verdachte, te betalen voor vele en verschillende adviezen, die zij, verdachte,
heeft af moeten geven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 110 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde reclasseringsbegeleiding, ook als dat inhoudt psychiatrische behandeling.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor een straf gelijk aan het voorarrest en in plaats van een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 25 juni 2009 een email gestuurd naar de Minister-President, de heer [slachtoffer], met daarin de mededeling dat zij aangifte zou doen van seksuele intimidatie en dat hij dit kon voorkomen door haar te betalen. Zij heeft daar nog aan toegevoegd dat zij alle kranten en overige media zou informeren als zij voor zes uur de volgende dag geen bericht zou hebben ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat een poging tot afdreiging als de onderhavige een ernstig feit is, zeker waar het gaat om een publiek persoon als de Minister-President. De Minister-President is, waar het gaat om het verspreiden van smaad of laster, kwetsbaarder dan een willekeurige burger van Nederland en de impact is voor hem, door de media-aandacht, ook vaak vele malen groter. De rechtbank zal hiermee dan ook rekening houden bij de strafbepaling en is op grond daarvan van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank uit de over haar uitgebrachte rapporten van de psychiater drs. [deskundige 1] en de psycholoog drs. [deskundige 2] kunnen constateren dat verdachte op het moment van het plegen van het feit, lijdende was aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens, te omschrijven als
een waanstoornis en een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische en theatrale trekken. De gedragsdeskundigen zijn op basis van die constatering van mening dat het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Voorts constateert de rechtbank dat verdachte, zo blijkt uit haar strafblad, niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest en heeft de rechtbank tijdens de zitting de indruk gekregen dat verdachte oprecht berouw heeft van hetgeen zij heeft gedaan.
Door de reclassering is over verdachte gerapporteerd en is geadviseerd om aan verdachte een zo groot mogelijke voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact ook als dit een (psychiatrische) behandeling inhoudt.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen verklaarde feit van oordeel dat een gevangenisstraf van vier maanden op zijn plaats is. Op grond van de hiervoor omschreven persoonlijke omstandigheden zal de rechtbank van die vier maanden gevangenisstraf, drie maanden voorwaardelijk opleggen, met de bijzondere voorwaarde zoals die door de reclassering wordt geadviseerd.
7 Het beslag
7.1 De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat het voorwerp aan verdachte toebehoort en het feit is begaan of voorbereid met behulp van dat voorwerp.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33, 33a, 45 en 318 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot afdreiging;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt dat verdachte ambulant moet worden behandeld door de GGZ of een vergelijkbare instelling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een computer, kleur wit, Apple ibookg4;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. Bakx, voorzitter, mr. Ebben en mr. Van Breugel, rechters, in tegenwoordigheid van Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 april 2010.
Mr. Van Breugel is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
zij in of omstreeks de periode van 25 juni 2009 tot en met 26 juni 2009
te Sprundel en/of te Den Haag, althans in Nederland,ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich en / of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaring van een geheim
[slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk
geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
in een mail die [slachtoffer] heeft gedreigd aan alle kranten en overige media
bekend te maken dat zij aangifte zou doen tegen die [slachtoffer] in verband met
sexuele intimidatie en dat die [slachtoffer] dit kon voorkomen door haar,
verdachte, te betalen voor vele en verschillende adviezen, die zij, verdachte,
heeft af moeten geven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid;
art 318 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht