ECLI:NL:RBBRE:2010:BM2037

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
16 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02/810767-08 en 02/806108-09
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kooijman
  • A. Hopmans
  • J. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en witwassen in de context van hennepteelt en -handel

Op 16 april 2010 heeft de Rechtbank Breda uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met beroepsmatige hennepteelt en hennephandel, alsook van witwassen, valsheid in geschrift en oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij een gestructureerde organisatie die gedurende meerdere jaren actief was in de hennepteelt en -handel. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan deze organisatie in de periode van 1 januari 2006 tot en met 4 november 2008. De rechtbank heeft de rol van de verdachte in de organisatie beoordeeld aan de hand van getuigenverklaringen, tapgesprekken en andere bewijsmiddelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de criminele activiteiten, waaronder het opzetten en onderhouden van hennepkwekerijen, het aanleggen van illegale stroomvoorzieningen en het regelen van transporten van hennep.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummers: 02/810767-08 en 02/806108-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 april 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [...] 1969 te [plaats] (België)
wonende te [adres]
ter zitting gaf verdachte op te verblijven te [adres in België]
raadsman mr. Doesburg, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 maart 2010 en 2 april 2010, waarbij de officieren van justitie, mr. Gimbrère en mr. Van Damme, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer: 02/810767-08
feit 1: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de import en export van hennep, hennephandel (beroeps- of bedrijfsmatig), witwassen, valsheid in geschrift en oplichting;
feit 2A: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met witwassen, valsheid in geschrift en oplichting en/of
feit 2B: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met het (beroeps- of bedrijfsmatig) telen van hennep en de handel daarin en met import en export van hennep.
Parketnummer 02/806108-09
Geld heeft witgewassen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Het verweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie heeft gehandeld in strijd met:
1. het doel en de strekking van art. 54 SUO, art. 4 lid 1 Zevende Protocol EVRM, art. 14 lid 7 IVBPR;
2. art. 31 EU-verdrag;
3. art. 6 onder c en 7 onder a van het Oprichtingsbesluit Eurojust;
4. de Eurojustrichtijnen en -adviezen;
5. het kaderbesluit 2009/948;
6. beginselen van een goede internationale rechtorde, waaronder goede rechtsbedeling, concentratie van de vervolging en rechtszekerheid, zoals deze ook door en namens Nederland zijn verwoord en uitgelegd.
Bovendien is door het openbaar ministerie op onzorgvuldige en onvolledige wijze voorgelicht.
De verdediging is door het splitsen van de vervolging in twee staten buiten diens wil en toedoen in een situatie komen te verkeren, waarbij cliënt niet kan worden verdedigd zonder dat dit nadelige consequenties heeft in de Nederlandse en/of Belgische procedure. De verdediging staat buitenspel. Daarbij is tevens van belang dat nog steeds niet volledig duidelijk is welke omvang de procedure in België zal hebben.
Er is gehandeld in strijd met bestendige Europese en Nederlandse inzichten, standpunten. richtlijnen en wetgeving, doordat het openbaar ministerie zich er nimmer voor heeft ingespannen de vervolging in een staat te concentreren. Zelfs niet, nadat de verdediging op de nadelige gevolgen voor cliënt heeft gewezen.
Overigens zou ook zonder wetenschap van genoemde wet- en regelgeving een juiste toepassing van het beginsel van een goede rechtsbedeling, zoals hierboven besproken, met zich mee moeten brengen dat cliënt voor alle feiten in Nederland wordt vervolgd, immers:
1. Het onderzoek naar [mededader] c.s. is opgestart in Nederland.
2. Kort na de start van het onderzoek komt [verdachte] in beeld.
3. [verdachte] is volgens de Belgische en Nederlandse autoriteiten de tweede man in de organisatie.
4. Het Belgisch parallelle onderzoek is opgestart naar aanleiding van een Nederlands rechtshulpverzoek.
5. Er is sprake van één organisatie en niet van verschillende.
6. De meeste verdachten zijn in Nederland aangehouden en worden hier ook vervolgd, waaronder de hoofdverdachte H. [mededader].
7. Het bulk aan bewijs bevindt zich in Nederland, waar ook de nadruk van de opsporing ligt en heeft gelegen.
8. [verdachte] wordt al vervolgd in Nederland voor criminele organisatie met betrekking tot hetzelfde feitencomplex.
9. De feiten als vermeld in het EAB zijn van belang voor het bewijs en de bewijsconstructie in Nederland. Een eventueel tussentijds veroordelend Belgisch vonnis ten aanzien van een of meer van die feiten is bindend voor de Nederlandse rechter. Het gevaar bestaat dat de verdediging ook in dat geval zou zijn beperkt in te voeren verweren.
10. [mededader] en vele anderen wordt terzake dezelfde feiten als vermeld in het EAB vervolgd in Nederland. Van hem wordt geen overlevering verzocht. Van de officier van justitie begreep de verdediging dat de Belgen geen interesse hebben in [mededader], maar [verdachte] wel graag willen hebben.
11. Er is sprake van een deal tussen de Nederlandse en Belgische autoriteiten, waarbij is afgesproken [verdachte] in Nederland alleen te vervolgen voor lidmaatschap criminele organisatie en in België voor betrokkenheid bij kwekerijen in België en Nederland. Hierdoor is zonder enige legitieme reden voor [verdachte] door de autoriteiten van beide landen bewust een nadeliger situatie gecreëerd. Dit terwijl er heel nauw is samengewerkt.
12. De zaken [mededader] en [verdachte] zijn zodanig aan elkaar verknocht dat het onwenselijk is dat zij voor dezelfde feiten voor verschillende instanties worden berecht en vervolgd.
13.De Belgische en Nederlandse straffen kunnen, indien [verdachte] in beide landen wordt veroordeeld cumulatief worden opgelegd. Hij verliest de bescherming van artikel 55, 56 en 57 Sr. Bij zijn eis hoeft de Officier van justitie geen rekening te houden met een in België opgelegde straf. Hij heeft overigens toegezegd dat wel te zullen doen. Hij kan daar ook op vooruitlopen.
14. [verdachte] wordt in België blootgesteld aan een hogere maximumgevangenisstraf dan in Nederland.
15. De Nederlanders en Belgen zijn op de hoogte van elkaars onderzoeken en bevindingen en hebben daarbij nauw samengewerkt. Er zijn in het kader van de aanhoudingen op 4 november 2008 gezamenlijke acties geweest. Al op 5 november 2008 wordt door de Belgische onderzoeksrechter het bevel tot aanhouding bij verstek afgegeven. In Nederland lijkt men ruim baan te willen geven aan de overlevering van [verdachte]. Op zijn vordering prijkt slechts het deelnemen aan een criminele organisatie. Cliënt lijkt derhalve het slachtoffer van een deal tussen Nederland en België, waarbij men bewust voorbij gaat aan al hetgeen thans wordt aangevoerd en de daaruit voor cliënt voortvloeiende rechten en belangen. [verdachte] is op 4 november wel aangehouden i.v.m. verdenking van overtreding van art. 3 Opiumwet.
16. Het Belgisch opsporingsdossier is integraal opgenomen in het Nederlandse dossier, waarbij toestemming is verkregen het als bewijs te gebruiken.
17. De overlevering zou tijdelijk van aard moeten zijn.
18. Dit alles kan worden voorkomen indien Nederland de strafvervolging van België overneemt, dan wel aan haar overdraagt. Niet blijkt dat deze optie überhaupt is overwogen.
19. Niet voldaan is aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Juist het omgekeerde, waartoe het Openbaar Ministerie gehouden is, gebeurt; alles moet opzij worden gezet om een dubbele vervolging in België mogelijk te maken. De voor cliënt meest nadelige situatie wordt daardoor in strijd met de wet en het recht in het leven geroepen. Het gevolg is dat cliënt niet inhoudelijk tegen het hem tenlastegelegde kan worden verdedigd.
Het openbaar ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vervolging ten aanzien van alle feiten, aldus de verdediging.
Indien de rechtbank niet tot een niet-ontvankelijkheid komt, dan heeft de verdediging de rechtbank verzocht te gelasten dat de officier van justitie een aanvullend proces-verbaal opmaakt, waarin is opgenomen wat in het kader van de gesplitste vervolging ten aanzien van [verdachte] is besproken, wanneer dit plaatsvond en wie bij deze bespreking aanwezig waren, welke afwegingen door wie zijn gemaakt en voorts alle ten aanzien van dit onderwerp relevantie correspondentie en stukken aan het dossier toe te voegen.
Voorts wenst de verdediging dan alle personen als getuigen te horen, die in oktober 2008 bij de betreffende bespreking aanwezig waren en bij alle eventuele overige besprekingen, zodat kan worden vastgesteld of door of namens het openbaar ministerie ten aanzien van cliënt, zodanig is gehandeld dat dit tot niet-ontvankelijkheid dient te leiden.
Het standpunt van de officier van justitie
Het is geen keuze van het openbaar ministerie geweest om verdachte in België aan een strafprocedure bloot te stellen. De discussie over de vervolging van de in België gepleegde feiten moet verder in België worden gevoerd. De vervolging in België staat nog niet vast. De rechtbank in Amsterdam heeft beslist dat de in België aangetroffen kwekerijen en eventuele andere strafbare handelingen tot het zelfde feitencomplex behoren als dat van de criminele organisatie van [mededader]. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd. De minister heeft vervolgens de overlevering van [verdachte] aan België niet toegelaten om een formeel punt. Als de feiten en omstandigheden in België leiden tot strijd met het ‘ne bis in idem’ beginsel, dan moet dat verweer in België worden gevoerd. Het openbaar ministerie heeft aan de Belgische autoriteiten toegezegd dat in Nederland slechts de feiten die hier gepleegd zijn zullen worden vervolgd. De Belgische overheid heeft een eigen bevoegdheid om te vervolgen. Indien er sprake is van een parallelle vervolging dan is er in verband met de tenlastelegging van de criminele organisatie een ander beschermd belang dan in geval van de Opiumwet. Met het oog op een goede rechtsbedeling is ervoor gekozen de Belgische verdachten in België te vervolgen.
Het Kaderbesluit is nog niet tot stand gekomen en daaraan kan geen terugwerkende kracht worden ontleend. Het verweer is door de verdediging eerder gevoerd op 29 juli 2009 tijdens de pro forma behandeling van de zaak. Op 21 oktober 2009 heeft de verdediging dit verweer niet meer gevoerd en werden alle onderzoekswensen ingetrokken.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verweer moet worden verworpen en er geen aanleiding is om een aanvullend proces-verbaal te doen opmaken of getuigen te horen.
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] beroept zich op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Dat beroep is uiteindelijk gebaseerd op de stelling dat de officier van justitie overleg had moeten voeren met zijn Belgische ambtsgenoot teneinde vervolging voor een en dezelfde instantie te concentreren en zo nadelige gevolgen van parallelle procedures te voorkomen. Door op dat beginsel inbreuk te maken, heeft het openbaar ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling tekort gedaan, aldus de verdediging.
Daarbij ligt het kernpunt van het betoog van de verdediging in het uitgangspunt dat in het kaderbesluit 2009/948 van de Raad van 30 november 2009, dat in werking is getreden op 15 december 2009, de verplichting is opgenomen voor de bevoegde autoriteiten van lidstaten om met elkaar in contact te treden teneinde overeenstemming te bereiken over een effectieve oplossing ter voorkoming van de nadelige gevolgen van parallelle procedures, hetgeen kan leiden tot de concentratie van de strafvervolgingen in één lidstaat.
De rechtbank overweegt allereerst dat dit besluit in Nederland nog niet is geïmplementeerd. Van een nationale rechtsregel die tot een verplichting als voornoemd leidt, is dan ook geen sprake. De rechtbank overweegt verder dat artikel 34, tweede lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie zich verzet tegen rechtstreekse werking van kaderbesluiten. Het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Pupino (HvJ EG 16 juni 2005, zaak C-105/03, NJ 2006,500) heeft hierin, anders dan de verdediging lijkt te betogen, geen verandering gebracht. Wel verplicht dit arrest tot een zogenaamde kaderbesluitconforme interpretatie van het nationale recht. Een dergelijke interpretatie kan evenwel bij gebreke van nationaal recht ter zake dit onderwerp er niet alsnog toe leiden dat meerbedoelde verplichting voor het Nederlandse recht moet worden aanvaard. Een andere uitleg zou er toe leiden dat ondanks het ontbreken van een nationale regel toch een vorm van directe werking wordt geïntroduceerd.
Waar verder ook geen andere internationale geschreven of ongeschreven rechtsregel tot een verplichting als voornoemd leidt, wordt het verweer verworpen.
Dit brengt tevens mee dat de rechtbank niet toe komt aan de vraag of, zoals door de verdediging is betoogd, door het ontbreken van concentratie van de strafvervolgingen in één staat sprake is van een schending van het recht van [verdachte] op een eerlijke behandeling.
Het door de verdediging gedane verzoek tot het gelasten van nader onderzoek, dient beoordeeld te worden op basis van het noodzaakcriterium, nu eerdere verzoeken tot het horen van getuigen zijn ingetrokken en dit verzoek thans wederom voor het eerst ter zitting wordt gedaan. Het verzoek zal worden afgewezen daar in het licht van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, het niet van belang is op welke wijze de splitsing van de vervolging tot stand is gekomen nu voor het openbaar ministerie niet de verplichting bestond om de vervolging bij één instantie te concentreren zoals door de verdediging is betoogd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 02/810767-08, feiten 1 en 2A en B
Deelname aan een criminele organisatie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, zoals tenlastegelegd onder parketnummer 02/810767-08, die zich bezig hield met grootschalige hennepteelt- en handel. Ook werd volgens de officier van justitie door leden van de organisatie op grote schaal gefraudeerd met hypotheekaanvragen en werd er witgewassen. Er was sprake van een duurzaam samenwerkingsverband dat gekenmerkt werd door structuur en hiërarchie en dat onder leiding stond van [mededader].
De duurzaamheid leidt de officier van justitie af uit verklaringen van enige getuigen en medeverdachten. Deze hebben - kort gezegd – verklaard dat [mededader] al jaren in de wiet zit.
Tevens volgt de duurzaamheid uit de verklaringen van [mededader A] en [mededader B], vaste afnemers van [mededader]. Vanaf begin 2008 namen zij al hennep bij [mededader] af.
Zelf heeft [mededader] bij de rechter-commissaris verklaard dat toen het in de paardenhandel niet goed ging (vanaf 2006) hij is gaan handelen in hennep. Toen de handel op gang was, kreeg [mededader] vrijwel dagelijks bezoek van leveranciers en afnemers. Over de telefoon werd versluierd taalgebruik gebezigd.
Dat er sprake was van hiërarchie blijkt, aldus de officier van justitie, uit de wijze waarop de groepering rondom [mededader] was samengesteld en de wijze waarop zij opereerden. Aan het hoofd stond [mededader] en zijn vrouw [mededader C]. Nauwe samenwerking had [mededader] met [mededader D], een vaste afnemer.
Verdachte kan worden beschouwd als vaste monteur, controleur en toezichthouder binnen de organisatie. Hij heeft geholpen met het opbouwen van kwekerijen, zorg gedragen voor het onderhoud en kwam langs als er problemen waren. In de zomer van 2008 bracht hij zeker 26 keer een bezoek aan de [adres] en tussen 17 maart 2008 tot en met 8 mei 2008 zeker 21 keer aan de [adres].
Vaste leverancier was [mededader E], echter ook [mededader F] leverde een aantal malen hennep. Voor hennepstekken zorgde [mededader G].
Bij de witwas- en fraudepraktijken was een aantal financiële experts betrokken, zoals [mededader H], [mededader I] en [mededader J].
Tot slot was er een vaste groep knippers die door [mededader] werd benaderd, [mededader K], [mededader L] en [mededader M].
Hieruit volgt volgens de officier van justitie dat er voor ieder een vaste rol in de organisatie rondom [mededader] was en dat er sprake was van een taakverdeling.
Structuur in de organisatie leidt de officier van justitie af uit het inzetten van stromannen/-vrouwen voor bewoning van panden, waarin hennep werd gekweekt, het beveiligen van de panden door [mededader N], de omstandigheid dat hennep uit eigen kweek werd aangevuld met hennep van vaste leveranciers, het leveren aan vaste afnemers en het leasen van auto’s voor leden van de organisatie bij de Van Mosselgroep.
Er werd aldus op grote schaal hennep gekweekt en in hennep gehandeld, valsheid in geschrift en oplichting gepleegd en witgewassen.
Dat de organisatie het plegen van deze misdrijven tot oogmerk had, blijkt uit de taps, de verklaringen van de verdachten en getuigen, het aantreffen van valse stukken waarmee hypotheken zijn verkregen.
Het bestaan van de criminele organisatie acht de officier van justitie bewezen over de periode zoals tenlastegelegd.
Voor de rol van verdachte in de organisatie heeft de officier van justitie in het bijzonder nog aangevoerd dat uit historische printgegevens blijkt dat verdachte reeds vanaf juli 2007 veelvuldig telefonisch contact had met [mededader]. Uit bakengegevens blijkt dat verdachte 56 keer bij [mededader] in zijn woning aan de [adres] is geweest. Uit de verklaring van [mededader O] blijkt dat [mededader] de baas was van verdachte en dat verdachte samen met [mededader O] vanaf 2006 naar hennepplantages in Nederland ging om deze te onderhouden of om daar te knippen. De belangrijkste werkzaamheden van verdachte hebben bestaan uit het aanleggen van electriciteit, het aan- en afsluiten van illegale electriciteitsvoorzieningen, het onderhouden van hennepkwekerijen, het oplossen van problemen in kwekerijen en het nemen van maatregelen zodat de kwekerijen in werking blijven, het mee aanleggen van beveiligingscamera’s in de kwekerijen, het regelen en vervoeren van materialen en hennepstekken en het aansturen van diegenen die de hennepkwekerijen onderhielden, het zoeken naar panden die geschikt waren voor de hennepteelt in Nederland, het meehelpen bij het oogsten en vervoeren van hennepplanten naar kniplocaties.
Met name uit tapgesprekken, bakengegevens en verklaringen van medeverdachten is volgens de officier van justitie gebleken dat verdachte binnen de criminele organisatie in ieder geval betrokkenheid had bij de volgende kwekerijen in Nederland: [adres] te Waspik, [adres], [adres] Sprang-Capelle, [adres] 36 te Kaatsheuvel en [adres België] .
Naast de betrokkenheid van verdachte bij voornoemde kwekerijen kan hij volgens de officier van justitie ook in verband worden gebracht met een aantal andere hennep gerelateerde feiten, zoals het oogsten en knippen van hennep en levering van hennep en hennepplantjes.
Parketnummer 02/806108-09
Witwassen van geld
Het onder parketnumer 02/806108-09 tenlastegelegde acht de officier van justitie eveneens wettig en overtuigend bewezen. Er werd bij de doorzoeking van de woning van verdachte een geldbedrag aangetroffen van totaal € 29.980,-. In de periode van 1 januari 2003 tot 14 mei 2009 heeft verdachte volgens de belastingdienst geen inkomsten uit dienstbetrekking van een Nederlandse werkgever genoten, evenmin zijn spaartegoeden bekend. In België heeft verdachte volgens de fiscale gegevens ook geen inkomen van betekenis gehad.
Nu er geen legale inkomsten van enige omvang bekend zijn, verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en zelf geen aannemelijke verklaring voor het aangetroffen geld heeft, kan het volgens de officier van justitie niet anders zijn dan dat het aangetroffen geld afkomstig is van misdrijf.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging had primair willen aanvoeren dat er geen sprake is van een criminele organisatie, subsidiair dat verdachte daar geen deel van heeft uitgemaakt en meer subsidiair dat hij daar een geringe rol in heeft gespeeld.
Gezien de huidige stand van zaken is de verdediging van mening deze verweren niet te kunnen voeren zonder de belangen van verdachte in de Belgische strafzaak te schaden. Door toedoen van het openbaar ministerie zijn voor verdachte in één en dezelfde zaak (in de zin van art. 54 SUO) voor de verdediging conflicterende verdedigingsbelangen ontstaan.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Uit het startproces-verbaal komt naar voren dat [mededader P] melding maakte van bedreigingen met de dood in de periode van 12 juli 2007 tot 29 augustus 2007. Het naar aanleiding van deze melding gestarte onderzoek richtte zich in eerste instantie op [mededader P]. Ten aanzien van hem was ook gebleken dat hij betrokken zou zijn bij diverse hennepkwekerijen en contact had met een man die werd geïdentificeerd als [mededader]. Uit nader onderzoek jegens [mededader] bleek dat men met betrekking tot hem reeds beschikte over oude CIE informatie dat hij betrokken zou zijn bij de handel in hennep, terwijl meer recente CIE informatie inhield dat een in beslag genomen partij hennep voor hem bestemd zou zijn. Onderzoek in het BPS systeem liet verder zien dat [mededader] daarin voor kwam wegens veroordelingen ter zake de Opiumwet, terwijl tevens een aantal MOT meldingen bekend waren. Dat alles, tezamen met het gegeven dat uit onderzoek van het telefoonverkeer gevoerd door [mededader P] bleek van contacten met [naam], vormde ruim voldoende verdenking jegens [mededader] van onder andere overtreding van de Opiumwet en daarmee voldoende basis voor verder onderzoek ter zake.
Tegen [mededader] werden bijzondere opsporingsmiddelen ingezet. Onder meer werden bij hem in gebruik zijnde telefoonnummers afgeluisterd en werd tegen hem werd een bevel observatie afgegeven. Uit die tapgesprekken en observatie is vervolgens tegen [verdachte] een verdenking van overtreding van de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie gerezen, waarna ook tegen hem bijzondere opsporingsmiddelen zijn ingezet. Ook zijn telefoon werd afgeluisterd en tegen hem is eveneens een bevel stelselmatige observatie afgegeven.
Parketnummer 02/810767-08, feiten 1, 2A en B
Deelname aan een criminele organisatie
Aan [mededader] is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in verschillende periodes, terwijl hij oprichter en/of leider en/of bestuurder van de organisatie was.
In de periode van 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2006 zou het gaan om een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht die zich bezig hield met de in- en uitvoer van softdrugs; het telen, bewerken en verhandelen van softdrugs; witwassen (van de opbrengsten daaruit) en het plegen van valsheid in geschrift en oplichting
In de periode van 1 juli 2006 tot en met 4 november 2008 zou [mededader] deel hebben uitgemaakt van een criminele organisatie als bedoeld artikel 140 Wetboek van Strafrecht die zich bezig hield met het witwassen van de opbrengsten uit de in- en uitvoer van softdrugs en uit het telen, bewerken en verhandelen van softdrugs alsmede met het plegen van valsheid in geschrift en oplichting.
Tevens zou [mededader] toen deel hebben uitgemaakt van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11a Opiumwet die zich bezig hield met de in- en uitvoer van softdrugs, en het telen, bewerken en verhandelen van softdrugs (al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf) .
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat is deelgenomen aan deze organisatie in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2006 en in de periode van 1 juli 2006 tot en met 4 november 2008.
Criminele organisatie juridisch kader
Voor het bestaan van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht blijken uit de geldende jurisprudentie de navolgende criteria.
Er moet sprake zijn van deelname aan een samenwerkings¬verband van twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad, dat tot doel heeft het plegen van misdrijven. De eis dat zo’n organisatie gekenmerkt moet zijn door gemeenschappelijke regels en gemeenschappelijke doelstellingen waardoor een zekere druk op de individuele leden kan worden uitgeoefend, kan niet worden aangenomen.
De deelnemers aan zo’n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie te participeren en dus te behoren tot de organisatie, zonder dat vereist is dat zij met alle personen in de organisatie samenwerken. De deelnemers zullen in het kader van zo’n samenwerking niet slechts over en weer met elkaar te maken moeten hebben, maar zich primair tegenover die organisatie gebonden moeten achten.
Om iemand te kunnen aanmerken als deelnemer dient hij of zij tenminste een aandeel te hebben in dan wel ondersteuning te verlenen aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarbij niet elke bijdrage leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van een criminele organisatie. De bijdrage dient een zekere duur en intensiteit te hebben. In dat verband is specifieke deelneming aan misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht niet nodig, wel wetenschap in zijn algemeenheid. Daarbij is voorwaardelijk opzet niet voldoende. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is niet vereist. Evenmin enige vorm van opzet op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven. (HR 16 oktober 1990, NJ 1991, 442; HR 29 januari 1991, NJB 1991, nr 50; HR 18 november 1997, NJ 1998, 225; HR 08 oktober 2002 NJ 2003, 64; HR 22 januari 2008 LJN BB7134; HR 22 februari 2010 LJN BR 5193)
Criminele organisatie algemeen
Uitgaande van de in het dossier met betrekking tot de criminele organisatie genoemde verdachten, wordt deelname aan de criminele organisatie aan de navolgende verdachten verweten:
[mededader], [mededader C] [mededader L], [mededader B], [mededader J], [mededader G], [mededader K], [mededader D], [mededader I], [mededader M], [mededader E], [mededaderA], [mededader F] [mededader H] en [verdachte].
Deze verdachten zouden niet voortdurend betrokken zijn geweest bij de organisatie in de periode zoals ten laste gelegd aan [mededader], maar veelal gedurende een kortere, niet voor iedereen dezelfde periode.
Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een samenwerkingsverband in het kader van de ten laste gelegde criminele organisatie is de rechtbank van deze personen uitgegaan.
Uit de dagvaardingen tegen genoemde personen leidt de rechtbank af dat volgens de visie van de officier van justitie, de criminele organisatie in de loop der tijd uit de volgende personen heeft bestaan:
* Vanaf 1 januari 2000 uit [mededader] en [mededader C] en een onbekende derde.
Dat die laatste persoon zou bestaan, blijkt volgens de officier van justitie uit een telefoongesprek dat [mededader] met medeverdachte [mededader G] op 3 oktober 2008 heeft gevoerd naar aanleiding van een levering die op 2 oktober 2008 heeft plaatsgevonden en waarin [mededader] tegen [mededader G] zegt: “Dat hebben wij in heel onze elf jaar nog niet meegemaakt, wij met zijn tweeën, weet je wel die ander en ik.”
* Vanaf 1 januari 2002 uit [mededader], [mededader C] en [mededader J].
* Vanaf 1 januari 2004 uit [mededader], [mededader C], [mededader J], [mededader I] en [mededader H].
* Vanaf 1 januari 2006 uit [mededader], [mededader C], [mededader J], [mededader I], [mededader H] en [verdachte].
* Vanaf 1 januari 2008 uit alle hiervoor genoemde personen.
De rechtbank heeft de behandeling van de criminele organisatie verdeeld over de twee periodes zoals die hiervoor bij de weergave van de feiten is vermeld. Bij elke verdachte zal slechts die periode worden besproken waarin hij / zij volgens de tenlastelegging wordt verdacht van deelname aan de criminele organisatie.
De criminele organisatie in de periode 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2006
Deze periode betreft alleen de verdachten [mededader], [mededader C], [mededader J], [mededader I], [mededader H] en [verdachte].
Het onderzoek in deze zaak heeft, zoals in het begin van het oordeel van de rechtbank aangegeven, een aanvang genomen met een onderzoek tegen [mededader]. Dat onderzoek is aangevangen op 31 augustus 2007.
Vanaf 15 januari 2008 werd telecommunicatie opgenomen en afgeluisterd met betrekking tot bij [mededader] in gebruik zijnde telecommunicatiemiddelen. Daarna heeft het onderzoek zich uitgebreid naar andere verdachten. Uit dat onderzoek komt een groot aantal zaken naar voren met betrekking tot misdrijven waarvan de criminele organisatie wordt verdacht. Ten aanzien van het overgrote deel van de verdachten betreffen dat feiten die betrekking hebben op een datum na 1 januari 2008.
Ten aanzien van de verdachten [mededader J], [mededader I] en, [mededader H] worden feiten ten laste gelegd waarbij [mededader] en [mededader C] betrokken zouden zijn die van voor die periode dateren. De rechtbank heeft echter in hetgeen uit het dossier naar voren is gekomen onvoldoende gevonden om tot het wettig en overtuigend bewijs te komen dat die feiten werden gepleegd in het kader van een criminele organisatie. De rechtbank verwijst daarvoor mede naar hetgeen zij met betrekking tot de periode vanaf 1 juli 2006 ten aanzien van laatstgenoemde verdachten afzonderlijk heeft overwogen.
[verdachte] wordt in deze periode alleen deelname aan de criminele organisatie verweten. Ook ten aanzien van hem heeft de rechtbank in hetgeen uit het dossier naar voren is gekomen onvoldoende gevonden om tot het oordeel te komen dat [verdachte] in deze periode deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie. Hetgeen zich in het dossier bevindt is te zeer gebaseerd op algemene verklaringen omtrent aanvang en duur van de handelingen van [verdachte] om hem concreet een verwijt te maken.
De criminele organisatie in de periode 1 juli 2006 tot en met 4 november 2008.
De verdenking van deelname aan de criminele organisatie over deze periode betreft alle hiervoor in aanvang genoemde verdachten.
De gepleegde misdrijven.
* Hennepkwekerijen
De rechtbank heeft ten aanzien van [mededader] de betrokkenheid bewezen verklaard met betrekking tot een groot aantal hennepkwekerijen die in diverse panden werden geëxploiteerd. Dat bewijs neemt de rechtbank ten aanzien van hem tot uitgangspunt.
Voor zover het de verdachten betreft ten aanzien van wie de criminele organisatie bewezen zal worden verklaard, heeft de rechtbank aan dit vonnis een overzicht gehecht van een aantal van deze feiten. Het betreft de kwekerijen aangetroffen in de navolgende panden:
1 [adres] 36 te Kaatsheuvel;
2 [adres];
3 [adres] Sprang Capelle;
4 [adres] te Vorselaar België.
Op grond van deze bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat door [mededader], dan wel door hem of op instigatie van hem ingeschakelde personen, in deze panden in de ten laste gelegde periode samen en in vereniging met anderen kwekerijen voor hennep werden geëxploiteerd. Dit betrof zowel panden in Nederland als in België.
Huurders / bewoners werden betrokken bij de opbouw dan wel het onderhoud van de in het pand gevestigde hennepkwekerij.
* Bewerken en verwerken van hennep
Op grond van de verklaringen van de medeverdachten [mededader L] en [mededader K] , staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat voor het verwerken van de geoogste hennep [mededader] gebruik maakte van diverse personen die in verschillende samenstelling de hennep knipten. Het knippen vond blijkens deze verklaringen vaak plaats in de kelderruimte van de woning van [mededader] aan de [adres] 36.
* De handel in softdrugs
De rechtbank heeft ten aanzien van [mededader] een groot aantal van de op zijn dagvaarding vermelde handelstransacties bewezen verklaard. Bij medeverdachten stonden andere transacties op de dagvaarding vermeld. De rechtbank heeft aan het vonnis van [mededader] een overzicht gehecht van alle feiten betrekking hebbend op transacties in hennep die zij ten aanzien van andere verdachten bewezen heeft verklaard en waarbij [mededader] blijkens de bewijsmiddelen als medepleger was betrokken. Met dat overzicht wordt duidelijk wat de omvang van de handel in hennep was waarmee [mededader] zich bezig hield. Dat bewijs neemt de rechtbank ten aanzien van hem tot uitgangspunt.
Voor zover het de verdachten betreft ten aanzien van wie de criminele organisatie bewezen zal worden verklaard, heeft de rechtbank aan dit vonnis een overzicht gehecht van een aantal van deze feiten. Het betreft de leveringen op de navolgende data waarbij de navolgende verdachten waren betrokken:
1 De levering van 10,5 kg hennep op 6 oktober 2008 door [mededader B] en [mededader A];
2 De levering van 6 kg hennep in de periode van 23 tot en met 25 april 2008 door [mededader E];
3 De levering van 4 kg hennep op 9 oktober 2008 door [mededader] aan [mededader D] door middel van [mededader F];
4 De levering van een hoeveelheid hennepstekjes door [mededader G] op 29 april 2008;
5 De levering van hennepplanten of stekjes door [mededader G] op 30 mei 2008;
Uit al die bewezen verklaarde feiten tezamen blijkt dat er diverse transacties hebben plaats gevonden betreffende de handel in hennep die door [mededader] samen en in vereniging met anderen, in wisselende samenstelling, zijn gepleegd.
* De in- en uitvoer van softdrugs
Voor wat betreft de verdenking van in- en uitvoer van softdrugs, zijn in het dossier af en toe aanwijzingen te vinden, onder andere in telefoongesprekken, dat er vanuit Nederland door de criminele organisatie hennepplantjes of stekjes zijn uitgevoerd naar België. Deze zijn echter onvoldoende. Van invoer vanuit België blijkt eveneens onvoldoende. De aanwijzingen die zich in het dossier bevinden zijn ook daar te gering. Door de officier van justitie is dit onderdeel in het requisitoir ook niet of slechts terloops besproken. Onder die omstandigheden acht de rechtbank dat onderdeel niet bewezen.
* Het witwassen en valsheid in geschrift
De rechtbank heeft ten aanzien van [mededader] en / of [mededader C] de betrokkenheid bewezen verklaard ten aanzien van een groot aantal witwasfeiten. Dat bewijs neemt de rechtbank ten aanzien van hen tot uitgangspunt.
Voor zover het de verdachten betreft ten aanzien van wie de criminele organisatie bewezen zal worden verklaard, heeft de rechtbank aan dit vonnis een overzicht gehecht van een aantal van deze feiten betrekking hebbend op witwassen waarbij [mededader] en / of [mededader C] blijkens de bewijsmiddelen als medepleger was betrokken. Het betreft de volgende feiten:
1 Het witwassen van gelden
2 Het witwassen door valsheid in geschrift van het pand aan de [adres] te Kaatsheuvel
3 Het witwassen door valsheid in geschrift van het pand aan de [adres] Drunen.
4 Het witwassen van het pa[adres]es] Sprang Capelle.
Het witwassen van gelden heeft gedurende de gehele tenlastegelegde periode plaatsgevonden. Daarmee is het plegen van dergelijke feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het witwassen van panden en de daarbij gepleegde valsheid in geschrift of oplichting vond plaats in de periode daarvoor. Met betrekking tot die feiten kan derhalve niet worden bewezen dat in de ten laste gelegde periode deze feiten werden gepleegd. Gelet op het witwassen van panden dat in de periode voor 1 juli 2006 plaatsvond, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat in de periode na 30 juni 2006 bij de criminele organisatie wel het oogmerk tot plegen van valsheid in geschrift en/of oplichting heeft bestaan.
Het samenwerkingsverband / de organisatie en de duur
[mededader] en [mededader C] exploiteerden in de ten laste gelegde periode samen een handel in paarden en een of meer maneges. In de betreffende periode gebeurde dat via diverse besloten vennootschappen. Uit de hiervoor genoemde uittreksels van deze besloten vennoot¬schappen blijkt dat [mededader] en [mededader C] gezamenlijk bevoegd bestuurder wa[naam]n [naam] BV, welke vennootschap weer enig aandeelhouder was van [naam] BV en [mededader] [naam] BV. Al deze vennootschappen zijn opgericht op 27 december 2004 en bestonden derhalve op de aanvangsdatum van de ten laste gelegde periode al geruime tijd.
De handel in hennep vond in het merendeel van de gevallen plaats vanuit dan wel via het door [mededader] en [mededader C] bewoonde pand aan de [adres] 36 te Kaatsheuvel.
De gelden die werden witgewassen, zo blijkt uit de bewezen verklaarde feiten, werden in hoofdzaak gestort op rekeningen op naam van [mededader] en / of [mededader C] of een van de vennootschappen.
De handel in paarden diende volgens de rechtbank mede om de opbrengst uit misdrijven een schijn van legale herkomst te geven.
Op grond van deze feiten staat naar het oordeel van de rechtbank het samenwerkings¬verband / de organisatie tussen [mededader] en [mededader C] gedurende een groot aantal jaren vast.
De betrokken personen
Uit hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, blijkt dat [mededader] en [mededader C] alleen of samen en in vereniging met elkaar of met anderen de hierboven genoemde feiten hebben gepleegd.
Bij de hennepkwekerijen was behalve [mededader] en [mededader C] in ieder geval de verdachte [verdachte] betrokken.
Bij het knippen werd door [mededader] gebruik gemaakt van de diensten van verdachten [mededader L], [mededader K] en [mededader M].
Ten aanzien van de handel in hennep blijkt uit de bewezen verklaarde feiten dat [mededader] van [mededader G] hennepplanten en/of hennepstekjes kocht; dat [mededader E] regelmatig partijen hennep bij Dewort afleverde en dat [mededader] hennep verkocht aan of via [mededader F], [mededader B], [mededader A], [mededader G] en [mededader D].
[mededader] maakt bij zijn handel in paarden gebruik van de diensten van het administratie¬kantoor waaraan [mededader I] en [mededader H] waren verbonden.
Bij veel panden die door [mededader] werden aangekocht werden ten behoeve van de aankoop dan wel ten behoeve van de financiering taxaties verricht door [mededader J].
De rol van [mededader] en [mededader C].
* [mededader]
I Eigenaar [adres] 36 te Kaatsheuvel
[mededader] was blijkens hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard eigenaar van het pand aan de Zandschel te Kaatsheuvel. Dat pand vormde blijkens de hiervoor bewezen verklaarde feiten niet alleen de plek waar hij handelde in hennep, maar ook de plek waar op zijn initiatief en ten gunste van hem hennep werd geknipt.
II Voorzien van panden van beveiliging
In opdracht van [mededader] werden diverse panden waar hennepkwekerijen waren gevestigd waarbij hij was betrokken, door Chau [mededader N] beveiligd met elektronische/camerabeveiliging. Het betreft onder andere de panden aan de [adres] 36 te Kaa[adres]es] Sprang Capelle en [adres]. ,
III Aansturen van personen
Met betrekking tot het opbouwen en exploiteren van de hennepkwekerijen stuurde [mededader] personen aan die kennis van zaken hadden inzake het opzetten, onderhouden en exploiteren van de kwekerijen en/of specifieke kennis hadden van onder andere stroomvoorziening, alarm- en bewakingscamera’s. Tot die personen behoorden blijkens de bewezen verklaarde feiten onder andere [verdachte] en Stokkermans. De rechtbank verwijst verder naar hetgeen hierna met betrekking tot de rol van [verdachte] is overwogen.
Met betrekking tot het vervoer van de hennep stuurde [mededader] met name [mededader F] aan.
Op verzoek van [mededader] vervoerde [mededader F] hennep naar Amsterdam. [mededader F] nam ook wel hennep die voor derden bestemd was over van [mededader]. Hij huurde voor [mededader] ook een bouwdroger die kennelijk bestemd was om hennep te drogen. De rechtbank verwijst naar hetgeen hierna met betrekking tot de rol van [mededader F] is overwogen.
Met betrekking tot het knippen van hennep staat op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, vast dat [mededader] daarvoor in nagenoeg alle gevallen [mededader L], zijn moeder, benaderde en ook wel andere personen (met name [mededader K]). Indien nodig benaderden [mededader L] en [mededader K] vervolgens weer andere mensen. Na het knippen werden de knipsters in het overgrote deel van de gevallen contant betaald door [mededader]. De rechtbank verwijst naar hetgeen hierna met betrekking tot de rol van [mededader L] is overwogen.
IV Het voorzien van locaties van hennepplanten/stekken
[mededader] regelde blijkens de bewezen feiten in het bijzonder met [mededader G] dat de hennepkwekerijen werden voorzien van hennepplanten en zorgde via Herman Hendriks voor groeimiddelen en overige benodigdheden voor het onderhoud van de hennepkwekerijen.
V Regelen van voertuigen.
Op naam van besloten vennootschappen of op naam van [mededader C] werden auto’s geleased bij autobedrijf Van Mossel Leasing BV, welke wagens werden gebruikt door diverse personen met wie [mededader] handelde. [mededader D] en [verdachte] reden in dergelijke auto’s. ,
VI Aankoop / huren van panden
[mededader] was actief op zoek naar panden die konden worden gebruikt voor het vestigen van hennepkwekerijen. De rechtbank verwijst naar hetgeen hierna met betrekking tot de rol van [verdachte] is overwogen.
Op grond van deze activiteiten van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [mededader] in voornoemde periode leiding had bij diverse strafbare feiten die werden gepleegd.
* [mededader C]
- [mededader C] was in ieder geval op de hoogte van het bestaan van een aantal van de geëxploiteerde hennepkwekerijen en wist dat een aantal panden werden beveiligd.
- Zij was er ook van op de hoogte dat er werd gehandeld in hennep. Er werd door [mededader] bij voorbeeld met haar erover gesproken dat hij moest afwegen. Zij nam indien nodig ook zaken aan (geld van [mededader F]) of gaf zaken af (kannen aan [mededader E]), welke betrekking hebben op deze handel. , ,
- Zij was ervan op de hoogte dat er in haar huis een drogerij was en dat er in haar huis hennep werd geknipt. Zij heeft eenmaal de knipsters betaald. Bij dat knippen zorgde zij in de meeste gevallen voor het eten en drinken van de knipsters. ,
- [mededader C] verzorgde de financiële administratie van de manege en de handel in paarden en onderhield contact met de boekhouder.
- Zij verrichte ook contante stortingen bij de bank.
- Zij hield het kasboek bij en gaf het kasboek aan [mededader I].
Door deze werkzaamheden was [mededader C] naar het oordeel van de rechtbank op de hoogte althans had zij dat moeten zijn van alle contante stortingen die er plaats vonden.
Op grond van deze activiteiten van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [mededader C] in voornoemde periode betrokken was bij de diverse strafbare feiten die werden gepleegd en dat zij met [mededader] op veel gebieden samenwerkte. Zij heeft geen afstand genomen van de criminele organisatie, maar bleef daar door haar handelingen bij betrokken. Zij profiteerde van de opbrengsten van de opbrengsten die met de misdrijven werden behaald.
De rol van de andere verdachten
- [verdachte]
Uit hetgeen de rechtbank met betrekking tot de kwekerijen aan de [adres] 36, Rechtvaart 18 en [adres] bewezen heeft verklaard, blijkt dat [verdachte] bij al deze panden werkzaamheden heeft verricht die bestonden uit het opbouwen en onderhouden van hennepkwekerijen, het aanleggen van illegale stroomvoorziening en het onderhouden daarvan.
Op grond van de verklaring van [mededader R] en Van der Wiel kan deze betrokkenheid ook worden aangenomen ten aanzien van het pand aan de ArnoldusVerschurenstraat. ,
Verder komt uit het dossier het volgende naar voren:
- Uit plaatsbepalinggegevens is vastgesteld dat het voertuig van [verdachte] vaak op één dag meerdere locaties bezocht waar hennepkwekerijen waren gevestigd.
- [verdachte] was betrokken bij de beveiliging van panden waarin hennepkwekerijen waren gevestigd.
- [verdachte] was betrokken bij het zoeken van panden die geschikt waren voor de hennepteelt. , ,
Op grond van de bewijsmiddelen betrekking hebben op de hiervoor genoemde leveringen staat vast dat [verdachte] tenminste bij 2 leveringen cq vervoer van hennep betrokken is geweest en dat hij tevens was betrokken bij het regelen en vervoeren van hennepstekken voor de kwekerijen.
Tenslotte staat op grond van het dossier vast dat [verdachte] [mededader] veelvuldig in zijn woningbezocht . Uit plaatsbepaling¬gegevens blijkt dat hij 56 keer op de [adres] 36 te Kaatsheuvel is geweest, het woonadres van [mededader]. Het contact tussen [verdachte] en [mededader] dateert al uit juli 2007.
Met deze werkzaamheden en activiteiten had [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank een aandeel in dan wel verleende hij ondersteuning aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie van [mededader] en [mededader C], namelijk het telen, bewerken en verhandelen van softdrugs. Daar het een feit van algemene bekendheid is dat hiermee grote winsten worden gemaakt en dat die winsten alleen via witwassen in het legale circuit kunnen terecht kunnen komen, wist [verdachte] ook dat het oogmerk van de criminele organisatie zich ook tot het witwassen uitstrekte. Dat hij wist dat daarbij valsheid in geschrift en oplichting zou worden gepleegd, kan niet worden bewezen.
Hij verrichtte deze werkzaamheden primair vanuit een zekere duurzame onderlinge samenwerking met de - leden van de – criminele organisatie van [mededader] en [mededader C]. De bijdrage die hij daarmee leverde was ook van voldoende intensiteit en duur.
De rechtbank acht ten aanzien van hem deelname aan de criminele organisatie wettig en overtuigend bewezen.
- [mededader F]
[mededader F] verrichtte, mede in opdracht van [mededader], diverse werkzaamheden ten behoeve van de organisatie.
- Hij was blijkens hetgeen de rechtbank ten aanzien van hem bewezen heeft verklaard, betrokken bij leveringen en/of vervoer van hennep voor de organisatie van [mededader]. Daarbij verrichte hij activiteiten in opdracht van [mededader].
- Op grond van de bewijsmiddelen betrekking hebbend op de hiervoor in dit onderdeel genoemde leveringen staat vast dat [mededader F] tenminste bij nog één andere levering cq vervoer van hennep betrokken is geweest. Verder komt zijn betrokkenheid naar voren bij de levering op 9 juli 2008 (zaaksdossier E sub 18).
- Hij huurde voor [mededader] een bouwdroger, die bestemd was om te worden gebruikt voor het drogen van hennep, gelet op de plaats waar die droger werd aangetroffen, namelijk in de kelder, waar volgens de verklaring van [mededader C] een drogerij was.
- [mededader F] vraagt op verzoek van [mededader] of zijn vrouw hennep kan knippen.
Met deze werkzaamheden had [mededader F] naar het oordeel van de rechtbank een aandeel in dan wel verleende hij ondersteuning aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie van [mededader] en [mededader C], namelijk het telen, bewerken en verhandelen van softdrugs. Daar het een feit van algemene bekendheid is dat hiermee grote winsten worden gemaakt en dat die winsten alleen via witwassen in het legale circuit kunnen terecht kunnen komen, wist [mededader F] ook dat het oogmerk van de criminele organisatie zich ook tot het witwassen uitstrekte. Dat hij wist dat daarbij valsheid in geschrift en oplichting zou worden gepleegd, kan niet worden bewezen. De bijdrage die hij met deze werkzaamheden leverde, was van voldoende intensiteit en duur was.
In tapgesprekken komt naar voren dat [mededader] op diverse momenten [mededader F] aanstuurt en zegt wat hij moet doen. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat [mededader F] deze werkzaamheden primair verrichtte vanuit een zekere duurzame onderlinge samenwerking met de (leden van de) criminele organisatie.
De rechtbank acht ten aanzien van hem deelname aan de criminele organisatie wettig en overtuigend bewezen.
- [mededader L]
- [mededader L] is degene die in een groot aantal gevallen door [mededader] werd benaderd met de vraag of er door haar hennep geknipt kon worden.
- Dat knippen gebeurde in het pand aan de [adres]. ,
- Indien nodig benaderde zij naar aanleiding van het verzoek van [mededader] weer andere mensen, zoals [mededader Q]. In dat opzicht had zij een aanvullende rol op de rol van [mededader].
- Uit diverse feiten en omstandigheden blijkt verder dat zij bij het knippen de leiding had, doordat zij de knipsters aanstuurde. ,
- Bij [mededader L] werden bovendien tijdens de doorzoeking in haar woning benodigdheden aangetroffen voorde inrichting van hennepkwekerijen.
Op grond van dit alles in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat zij met haar werkzaamheden een aandeel had in dan wel dat zij ondersteuning verleende aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie van [mededader] en [mededader C], namelijk het telen, bewerken en verhandelen van softdrugs. Daar het een feit van algemene bekendheid is dat hiermee grote winsten worden gemaakt en dat die winsten alleen via witwassen in het legale circuit kunnen terecht kunnen komen, wist [mededader L] ook dat het oogmerk van de criminele organisatie zich ook tot het witwassen uitstrekte. Dat zij wist dat daarbij valsheid in geschrift en oplichting zou worden gepleegd, kan niet worden bewezen.
Zij verrichte deze werkzaamheden primair vanuit een zekere duurzame onderlinge samenwerking met de - leden van de – criminele organisatie van [mededader] en [mededader C] (haar zoon en schoondochter). De bijdrage die zij daarmee leverde was ook van voldoende intensiteit en duur.
De rechtbank acht ten aanzien van haar deelname aan de criminele organisatie wettig en overtuigend bewezen.
- [mededader K] en [mededader M].
Deze twee verdachten zijn blijkens hetgeen hiervoor is overwogen betrokken geweest bij het knippen van hennep in de kelder van het pand aan de [adres] 36 te Kaatsheuvel.
Wat betreft [mededader K] geldt dat zij bij de ten aanzien van haar bewezen verklaarde feiten geen andere betrokkenheid heeft gehad dan die van pleger en daarmee een duidelijk andere rol had dan [mededader L]. [mededader K] voelde zich ook vrijer om verzoeken van [mededader] te weigeren. Onder die omstandigheden en gelet op het aantal bewezen feiten, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de ten laste van haar bewezen verklaarde feiten niet voldaan is aan het vereiste dat haar bijdrage van voldoende intensiteit en duur was.
Ten aanzien van [mededader M] acht de rechtbank de ten laste van haar bewezen verklaarde feiten en daarmee hetgeen zij voor de organisatie deed, zodanig gering dat niet voldaan is aan het vereiste dat haar bijdrage van voldoende intensiteit en duur was.
Op grond daarvan acht de rechtbank deelname door hen aan de organisatie van [mededader] en [mededader C] niet wettig en overtuigend bewezen.
- [mededader D], [mededader E], [mededader B], [mededader A] en [mededader G]
Deze verdachten zijn blijkens de bewezen verklaarde feiten allen betrokken geweest bij de handel in hennep. Met deze activiteiten hadden zij naar het oordeel van de rechtbank een aandeel in dan wel verleenden zij ondersteuning aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie van [mededader] en [mededader C]. Geenszins is echter komen vast te staan dat zij dit primair deden vanuit een zekere duurzame onderlinge samenwerking met de – leden van de – criminele organisatie. Uit hetgeen met betrekking tot de bewezen verklaarde feiten naar voren komt, blijkt veeleer dat zij dit deden vanuit een bestaande samenwerking tussen hen ([mededader B] en [mededader A]) of vanuit een samenwerking met onbekend gebleven partners ([mededader B], [mededader A], [mededader G], [mededader D] en [mededader E]), of wellicht puur en alleen ten behoeve van zichzelf ([mededader G]).
Op grond daarvan acht de rechtbank deelname aan de organisatie van [mededader] en [mededader C] door hen niet wettig en overtuigend bewezen.
- [mededader I] en [mededader H]
De feiten die ten aanzien van [mededader I] en [mededader H] bewezen zijn verklaard zij in twee categorieën te verdelen.
De eerste betreffen feiten die zij naar het oordeel van de rechtbank in privé hebben verricht, louter ten behoeve van zichzelf. Bij de beslissing om die feiten te plegen speelde de organisatie van [mededader] en [mededader C] geen rol. Het gaat hier om de door hen gepleegde valsheid in geschrift en ten aanzien van [mededader I] om het witwassen van het door haar en [zoon mededader] [mededader] gekochte pand.
Daarmee is ten aanzien van deze feiten niet voldaan aan het vereiste dat de gedragingen strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organsiatie van [mededader] en Janssens.
De tweede betreffen feiten die eenmalig zijn of zeer gering.
Het betreft hier met name de door [mededader I] gepleegde valsheid in geschrift ten behoeve van [mededader R]. Ofschoon dat laatste feit heeft gestrekt tot of rechtstreeks verband hield met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie van [mededader] en [mededader C], is de bijdrage die [mededader I] daarmee leverde slechts eenmalig en derhalve niet van een zodanige intensiteit en duur dat op grond daarvan geoordeeld kan worden dat zij deel uitmaakte van de criminele organisatie.
Op grond daarvan acht de rechtbank deelname aan de organisatie van [mededader] en [mededader C] door hen niet wettig en overtuigend bewezen.
- [mededader J]
Gelet op het vonnis dat de rechtbank tegelijk met de uitspraak in deze zaak heeft gewezen, kan ten aanzien van [mededader J] niet meer bewezen worden verklaard dan dat hij ten behoeve van zichzelf een hennepkwekerij exploiteerde en dat hij een valse koopovereenkomst met betrekking tot de koop van een paard heeft ondertekend. Ofschoon dat laatste feit onmiskenbaar strekte tot of rechtstreeks verband hield met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie van [mededader] en [mededader C], is de bijdrage die [mededader J] daarmee leverde slechts eenmalig en derhalve niet van een zodanige intensiteit en duur dat op grond daarvan geoordeeld kan worden dat hij deel uitmaakte van de criminele organisatie.
Op grond daarvan acht de rechtbank deelname aan de organisatie van [mededader] en [mededader C] door [mededader J] niet wettig en overtuigend bewezen.
De criminele organisatie
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat over de periode 1 juli 2006 tot en met 4 november 2008 sprake was van een criminele organisatie die bestond uit [mededader], [mededader C], [verdachte], [mededader L] en [mededader F].
Parketnummer 02/806108-09
Witwassen
Op 4 november 2008 werden tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats verdachte] diverse geldbedragen aangetroffen, in totaal € 29.980,-.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte bij meerdere hennepkwekerijen betrokken is geweest, zoals hiervoor is vermeld.
Fiscale gegevens over verdachte met betrekking tot de periode van 1 januari 2003 tot heden zijn in Nederland niet bekend. In België heeft verdachte over de periode 2003 tot en met 2007 geen inkomen van betekenis gehad, namelijk totaal over die periode een bedrag van € 33.305,37. Gegevens over spaartegoeden ontbreken eveneens. Ook overigens zijn geen gegevens bekend geworden die duiden op legale inkomsten van enige serieuze omvang.
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat het bij [verdachte] aangetroffen geld van misdrijf afkomstig moet zijn. Het is immers bekend van de hennepteelt en hennephandel dat er veel contant geld in omgaat en dat het zeer lucratief is. Het aangetroffen geld staat bovendien niet in verhouding tot inkomsten van verdachte en verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor de herkomst van het geld. Kenmerkend bij het plegen van feiten als de onderhavige is dat niet of nauwelijks gebruik wordt gemaakt van het normale gangbare financiële verkeer, maar grote risico’s worden geaccepteerd door het bewaren van grote bedragen in de woning.
Gelet hierop acht de rechtbank het witwassen van € 29.980,- wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 02/810767-08
2.
A.
in de periode van 1 juli 2006 tot en met 4 november 2008
te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en te Drunen, gemeente Heusden en
te Sprang Capelle, gemeente Waalwijk en te Waspik, gemeente Waalwijk en
te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek en Tilburg en te Castelre, gemeente Baarle-Nassau,
heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van
een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen
van misdrijven, namelijk
- (het) witwassen (van opbrengsten uit de hennepteelt handel in hennep)
EN
B.
in de periode van 1 juli 2006 tot en met 4 november 2008
te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en te Drunen, gemeente Heusden en
te Sprang Capelle, gemeente Waalwijk en te Waspik, gemeente Waalwijk en
te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek en Tilburg en te Castelre, gemeente Baarle-Nassau,
heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van
een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen
van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde,
vijfde lid van de Opiumwet, namelijk
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of
bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van hennep
- het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of
verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of
vervaardigen en/of aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep;
parketnummer 02/806108-09
op 4 november 2008 te Castelre, gemeente Baarle-Nassau,
een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 29.980 euro) heeft
voorhanden gehad terwijl hij dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was uit enig misdrijf;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de op te leggen straf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie die zich bezig hield met grootschalige hennepteelt- en handel, frauderen met hypotheekaanvragen en witwassen. De leiding van die organisatie lag bij [mededader].
Verdachte heeft nauw samengewerkt met [mededader].
Blijkens hetgeen de rechtbank ten aanzien van verdachte bewezen heeft verklaard, was verdachte op velerlei gebied, zoals aanleg, onderhoud, beveiliging van de hennep-kwekerijen, regelen en vervoeren van materialen en hennepstekken, bij de criminele organisatie betrokken.
Hij leverde daarmee een wezenlijke bijdrage en heeft zodoende een belangrijke rol gehad bij het in stand houden van een keten van grootschalige hennepcriminaliteit.
De hennepteelt- en handel moet worden bestreden, nu het gebruik van hennep leidt tot schade voor de gezondheid. Met de handel in hennep worden grote winsten gemaakt. Het verdiende geld pleegt vervolgens te worden witgewassen, wat leidt tot ontwrichting van het economisch en financieel verkeer, omdat daarbij de herkomst van gelden wordt verhuld.
Zo is bij verdachte een bedrag van € 29.980,-- aangetroffen, dat door middel van criminele winsten moet zijn verkregen.
Het strafblad van verdachte in Nederland houdt geen veroordelingen in terzake van het plegen van soortgelijke feiten. In België is verdachte in 2004 veroordeeld voor onder meer het plegen van drugsdelicten.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de op te leggen straf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend is en overeenkomt met de straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden.
7 Het beslag
7.1 De verbeurdverklaring
De op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde geldbedragen onder de nummers 5I, 17I , 18I en 28I zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat die geldbedragen geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten zijn verkregen.
7.2 De onttrekking aan het verkeer
De op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde goederen onder de nummers 1I, 2I, 6I tot en met 10I, 32I, 36I, 37I, 39I en 45I zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de feiten zijn begaan met betrekking tot die voorwerpen dan wel de feiten zijn voorbereid met behulp van die voorwerpen.
Verder zijn die voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
7.3 De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan Essent van het goed, vermeld onder nummer 34I op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen en zal de teruggave aan verdachte gelasten van de goederen vermeld onder de nummers 3I, 4I, 11I, 19I tot en met 27I, 29I tot en met 31I, 33I, 35I, 38I en 42I op die lijst, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer, dan wel aan een ander toebehoren en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 36c, 57, 91, 140, 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11, 11a en 14 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 02/810767-08
feit 1en 2A, telkens:
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2B:
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, als
bedoeld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet;
parketnummer 02/806108-09
Witwassen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de onder 7.1 genoemde voorwerpen, vermeld op de als bijlage bij dit vonnis gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen;
- verklaart aan het verkeer onttrokken de onder 7.2 genoemde voorwerpen, vermeld op die lijst;
- gelast de teruggave van de onder 7.3 genoemde voorwerpen, vermeld op die lijst;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mrs. Hopmans en Combee, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. Oostlander-Vink en Van de Vrede, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 april 2010.
Mr. Hopmans is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
parketnummer 02/810767-08
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2006 te
Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of te Drunen, gemeente Heusden en/of te
Sprang Capelle, gemeente Waalwijk en/of te Waspik, gemeente Waalwijk en/of te
Esbeek, gemeente Hilvarenbeek en/of te Dirksland en/of Tilburg en/of te
Castelre, gemeente Baarle-Nassau en/of elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van
een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen
van misdrijven, namelijk
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van
(grote hoeveelheden) hennep en/of
- het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of
verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of
aanwezig hebben en/of vervaardigen van (grote hoeveelheden) hennep (meer
dan 30 gram) en/of
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of
bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van (grote hoeveelheden) hennep en/of
- (het) witwassen (van opbrengsten uit de hennepteelt en/of de in- en/of
uitvoer en/of verkoop van en/of handel in hennep) en/of
- het plegen van valsheid in geschrift en/of oplichting;
(140 Wetboek van Strafrecht)
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
A.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 4 november 2008
te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of te Drunen, gemeente Heusden en/of
te Sprang Capelle, gemeente Waalwijk en/of te Waspik, gemeente Waalwijk en/of
te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek en/of te Dirksland en/of Tilburg en/of te
Castelre, gemeente Baarle-Nassau en/of elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van
een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen
van misdrijven, namelijk
- (het) witwassen (van opbrengsten uit de hennepteelt en/of de in- en/of
uitvoer en/of verkoop van en/of handel in hennep) en/of
- het plegen van valsheid in geschrift en/of oplichting;
(140 Wetboek van Strafrecht)
EN/OF
B.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 4 november 2008
te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of te Drunen, gemeente Heusden en/of
te Sprang Capelle, gemeente Waalwijk en/of te Waspik, gemeente Waalwijk en/of
te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek en/of te Dirksland en/of Tilburg en/of te
Castelre, gemeente Baarle-Nassau en/of elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van
een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen
van (een) misdrijf/misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en/of
vijfde lid van de Opiumwet, namelijk
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of
bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van hennep
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van
(grote hoeveelheden) hennep en/of
- het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of
verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of
vervaardigen en/of aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep,
(artikel 11A Opiumwet)
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
parketnummer 02/806108-09:
hij op of omstreeks 4 november 2008 te Castelre, gemeente Baarle-Nassau,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 29.980 euro) heeft verworven en/of
voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een voorwerp, te
weten een geldbedrag (van 29.980 euro) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij
en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijze had(den) moeten
vermoeden dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht