ECLI:NL:RBBRE:2010:BM7631

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
2 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
595483 az 10-97
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens strafrechtelijke veroordeling van leraar

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 2 juni 2010 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de Stichting voor Katholiek Onderwijs St. Liduina en [verweerder], een leraar die was veroordeeld voor ontuchtige handelingen met een minderjarige. De Stichting verzocht om ontbinding op basis van artikel 7:685 BW, stellende dat de strafrechtelijke veroordeling van [verweerder] leidde tot een verlies van vertrouwen, zowel in hem als in de onderwijsinstelling. De Stichting voerde aan dat het handhaven van [verweerder] risico's met zich meebracht voor de leerlingen en de reputatie van de school. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de Stichting niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake was van veranderingen in de omstandigheden die een ontbinding rechtvaardigden. De rechter wees erop dat [verweerder] sinds 2008 in dienst was en dat er geen klachten van ouders of leerlingen waren ontvangen. Bovendien had de Stichting [verweerder] in het verleden gesteund en was er geen bewijs van recidivegevaar. De kantonrechter concludeerde dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moest worden afgewezen, omdat de Stichting niet had aangetoond dat het vertrouwen in [verweerder] was verloren. De Stichting werd veroordeeld in de proceskosten van [verweerder].

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
team kanton Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 595483 AZ VERZ 10-97
beschikking d.d. 2 juni 2010
inzake
de stichting Stichting voor Katholiek Onderwijs St. Liduina,
gevestigd te Schiedam,
verzoekende partij, hierna te noemen ‘de Stichting’,
gemachtigde: mr. J.H.Th. Frissen van de Bond Katholiek Beroeps- en Voortgezet Onderwijs,
tegen:
[verweerder],
wonende te [adres],
verwerende partij, hierna te noemen ‘[verweerder]’,
gemachtigde: mr. L. van Luipen, advocaat te Rotterdam.
1. Het verloop van het geding
1.1 De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het op 8 april 2010 ter griffie ontvangen verzoekschrift;
b. het daarop ontvangen verweerschrift, met producties;
c. de op 11 mei 2010 nagezonden producties van de Stichting;
d. de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de mondelinge behandeling ter zitting van 12 mei 2010 met bijbehorend audiëntieblad, alsmede de door gemachtigden van partijen ter zitting overgelegde pleitnotities.
2. Het geschil
2.1 De Stichting verzoekt de arbeidsovereenkomst tussen haar en [verweerder] te ontbinden per 1 mei 2010, althans zo vroeg mogelijk, op grond van gewichtige redenen, bestaande uit veranderingen in de omstandigheden als bedoeld in artikel 7:685 BW, met compensatie van de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2.2 [verweerder] verzoekt primair om het ontbindingsverzoek af te wijzen, subsidiair bij toewijzing van het verzoek aan [verweerder] ten laste van de Stichting een vergoeding van € 61.585,92 toe te kennen, berekend op basis van de kantonrechtersformule met toepassing van een correctiefactor 1,5, dan wel een in goede justitie te bepalen vergoeding.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staan de navolgende feiten in rechte vast:
a. [verweerder], geboren op 2 juni 1955 en mitsdien thans 55 jaar, is op 1 augustus 2004 in dienst getreden als docent natuur- en scheikunde aan de onder de Stichting ressorterende [X], tegen een salaris van € 4.224,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en 6,3% eindejaarsuitkering;
b. De Stichting is in 2008 bekend geworden met het feit dat [verweerder], ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarige leerlinge van het Penta College, de school waar hij voorheen als docent werkzaam was; [verweerder] heeft van meet af aan erkend dat hij aan deze feiten schuldig was; de Stichting heeft [verweerder] toen onverkort in zijn functie gehandhaafd;
c. Bij vonnis van 1 februari 2010 van de rechtbank Rotterdam is [verweerder] veroordeeld tot drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf van veertig uren en een behandeling door de reclassering wegens een ingeschat gemiddeld recidiverisico;
d. De Stichting heeft [verweerder] per 1 februari 2010 geschorst;
e. [verweerder] heeft tegen voornoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
3.2 De Stichting heeft aan haar verzoek, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De Stichting is van mening dat zij [verweerder], gezien zijn strafrechterlijke veroordeling, niet kan handhaven. De Stichting heeft namelijk de verantwoordelijkheid voor een onderwijsorganisatie, waaraan leerlingen door hun ouders en/of verzorgers zijn toevertrouwd. Nu bij [verweerder] recidivegevaar is vastgesteld en behandeling door de reclassering is aanbevolen, rust op de Stichting een beschermingsplicht. Het langer handhaven van [verweerder] brengt niet alleen risico’s voor leerlingen met zich mee, het draagt ook niet bij aan het vertrouwen in de school. Dit leidt niet alleen tot reputatieschade, maar ook tot afname van leerlingen en daarmee van werkgelegenheid. De Stichting wist bij de aanname van [verweerder] in augustus 2004 niet wat zich op de vorige school had afgespeeld; pas in 2008 is zij bekend geworden met de feiten. De Stichting heeft niet in de situatie berust, maar uit respect voor [verweerder] heeft zij hem gehandhaafd tot het moment waarop hij strafrechterlijk werd veroordeeld. Zij heeft zich hiermee als een goed werkgeefster willen betonen. Op 19 maart 2009 is met [verweerder] een gesprek gevoerd, waarin concreet is afgesproken dat ontslag zou volgen bij een veroordeling. De Wet op het Voortgezet Onderwijs stelt voorts aan de benoembaarheid/tewerkstelling van een docent de eis van een verklaring omtrent het gedrag. De huidige situatie van en rond [verweerder] staat hiermee op gespannen voet. Personeel, ouders bij monde van de ouderraad en het bestuur van de Stichting hebben op ontslag aangedrongen. [verweerder] werkt niet meer sinds 1 februari 2010, maar heeft zijn non-activiteit ook niet echt aangevochten. Hij heeft zijn advocaat vanaf 17 februari 2010 schikkingsvoorstellen laten doen, welke voor de Stichting onaanvaardbaar waren. De veroordeling is weliswaar nog niet onherroepelijk, maar gezien de bekentenis van [verweerder] valt in hoger beroep geen vrijspraak te verwachten. Daarnaast is de vertrouwensrelatie tussen [X] en [verweerder] zodanig geschaad, dat alleen al daarom ontbinding moet volgen. Het feit dat geen beroepsverbod door de strafrechter is uitgesproken, maakt dit niet anders en vormt geen conditio sine qua non voor ontbinding. Bij een belangenafweging komt de Stichting tot de conclusie dat zij een maatschappelijk belang dient dat groter is dan het individuele belang van [verweerder]. Het ontbindingsverzoek houdt voorts geen verband met een opzegverbod. De ziekte van [verweerder], zo al aanwezig, hetgeen nog niet is vastgesteld, is in feite situatief. Gezien het vorengaande acht de Stichting toekenning van een vergoeding niet aan de orde.
3.3 [verweerder] voert samengevat het volgende aan. De Stichting heeft ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht wegens een verandering van omstandigheden. Zij heeft haar verzoek gebaseerd op de veronderstelling dat ouders en/of leerlingen door de strafrechterlijke veroordeling het vertrouwen in [verweerder] en/of [X] verliezen. Daarvan is echter geen enkele sprake en de Stichting heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd. Er zijn nimmer klachten van ouders of leerlingen bij de Stichting binnengekomen en dat zal ook niet gebeuren, aangezien de ouders en de leerlingen al sinds 2008 zijn op de hoogte zijn van de feiten. [verweerder] geniet juist het volste vertrouwen van ouders en leerlingen, zo blijkt onder meer uit de petitie waar leerlingen het initiatief toe hebben genomen. De feiten dateren voorts van tien jaar geleden en [verweerder] is sindsdien van onbesproken gedrag. Hij heeft zich al zevenentwintig jaar bewezen als een goede docent. Toen de Stichting bekend werd met de feiten in 2008, was dit voor haar geen aanleiding om maatregelen te nemen. Niet alleen is aan [verweerder] geen enkele beperking in de uitoefening van zijn werk opgelegd, [X] heeft hem ook gesteund door lovende verklaringen af te leggen in de strafzaak. Alleen al hierom zou het ontbindingsverzoek afgewezen moeten worden. Daar komt bij dat de strafrechterlijke veroordeling nog niet onherroepelijk is. Momenteel is er nog een hoger beroep aanhangig. Volgens vaste jurisprudentie zou in ieder geval afgewacht moeten worden wat de inhoud is van een onherroepelijk geworden strafuitspraak. Voorts is [verweerder] genoeg gestraft. Een ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou dan ook disproportioneel zijn. [verweerder] heeft zich bovendien ziek moeten melden, omdat de zaak hem heeft aangegrepen. De reflexwerking van het opzegverbod brengt met zich mee dat het ontbindingsverzoek dient worden afgewezen. De gevolgen van ontbinding zijn voorts te ingrijpend voor [verweerder]. Omdat [verweerder] niet meer over een Verklaring Omtrent het Gedrag beschikt, zal het voor hem feitelijk onmogelijk zijn om een nieuwe baan te vinden in het onderwijs. Dit is niet wat de strafrechter heeft gewild: die heeft [verweerder] immers geen beroepsverbod willen opleggen. De kansen voor [verweerder] op de arbeidsmarkt zijn gering, gezien zijn eenzijdige arbeidsverleden in het onderwijs, zijn leeftijd, de reputatieschade die hij heeft opgelopen en het feit dat hij momenteel ziek is. [verweerder] verzoekt primair om afwijzing van het ontbindingsverzoek. Hij wil graag bij [X] in dienst blijven en hij kan rekenen op de steun van leerlingen en ouders. Ook zijn collega’s zien hem graag terugkeren. Voor het geval toch wordt geoordeeld dat een ontbinding aan de orde is, verzoekt [verweerder] - met alle omstandigheden rekening houdende - een vergoeding van € 61.585,92 toe te kennen, berekend op basis van de kantonrechtersformule met toepassing van een correctiefactor 1,5.
3.4 Naar het oordeel van de kantonrechter houdt het verzoek van de Stichting geen verband met een verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:685 BW.
3.5 De eerste vraag die ter beoordeling voorligt, is of de arbeidsovereenkomst al dan niet moet worden ontbonden. De Stichting heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd gewichtige redenen, bestaande uit veranderingen in de omstandigheden als bedoeld in artikel 7:685 BW. Deze veranderingen in de omstandigheden zijn volgens haar gelegen in het verlies van vertrouwen in [verweerder], maar ook in het dreigend verlies van vertrouwen in [X] indien [verweerder] zou worden gehandhaafd. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is hiervan naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken. De door de Stichting gestelde verandering van omstandigheden bestaat uit de veroordeling van [verweerder] door de strafrechter voor feiten die hij tien jaar eerder heeft begaan, tengevolge waarvan de Stichting het vertrouwen in [verweerder] zou hebben verloren. De kantonrechter kan de Stichting hier niet in volgen. Immers toen de feiten in 2008 bekend werden heeft [verweerder] deze zonder enig voorbehoud als juist erkend. De Stichting noch leerlingen, ouders of collega’s van [X] hebben hierin een bezwaar gezien om [verweerder] op de oude voet als docent verder te laten functioneren. De Stichting heeft, zoals [verweerder] ook zelf aanvoert, toen niet alleen het – op zichzelf moedige – besluit genomen om [verweerder] in zijn functie te handhaven, maar ook besloten om hem op alle mogelijke manieren te ondersteunen. De strafrechtelijke veroordeling terzake van deze aan alle betrokkenen bekende, door [verweerder] erkende feiten, verandert op zich zelf niets aan de feiten noch aan de ernst van die feiten. Derhalve valt niet in te zien waarom het vertrouwen in [verweerder] nu zou zijn verloren, indien dit in 2008, na het bekend worden van de feiten, niet het geval was. De Stichting heeft haar stelling dat het personeel en ouders hebben aangedrongen op ontslag van [verweerder] op geen enkele wijze onderbouwd. Voorts is niet gebleken dat er klachten zijn (geweest) jegens [verweerder]. Uit de bij het verweerschrift overgelegde stukken blijkt juist dat [verweerder] de steun en het vertrouwen geniet van ouders, leerlingen en collega’s. Uit de overgelegde stukken kan de kantonrechter evenmin afleiden dat er sprake zou zijn van recidivegevaar, zoals door de Stichting wordt gesteld. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden afgewezen, nu niet is gebleken van de door de Stichting aan het verzoek ten grondslag gelegde veranderingen in de omstandigheden als bedoeld in artikel 7:685 BW.
4. De proceskosten
Nu het onderhavige verzoek wordt afgewezen, zal de Stichting worden veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van [verweerder] gevallen.
5. De beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af;
veroordeelt de Stichting in de kosten van de procedure, aan de zijde van [verweerder] gevallen, tot op heden begroot op
€ 400,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.J.G.M. Ides Peeters, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.