3.2 De Stichting heeft aan haar verzoek, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De Stichting is van mening dat zij [verweerder], gezien zijn strafrechterlijke veroordeling, niet kan handhaven. De Stichting heeft namelijk de verantwoordelijkheid voor een onderwijsorganisatie, waaraan leerlingen door hun ouders en/of verzorgers zijn toevertrouwd. Nu bij [verweerder] recidivegevaar is vastgesteld en behandeling door de reclassering is aanbevolen, rust op de Stichting een beschermingsplicht. Het langer handhaven van [verweerder] brengt niet alleen risico’s voor leerlingen met zich mee, het draagt ook niet bij aan het vertrouwen in de school. Dit leidt niet alleen tot reputatieschade, maar ook tot afname van leerlingen en daarmee van werkgelegenheid. De Stichting wist bij de aanname van [verweerder] in augustus 2004 niet wat zich op de vorige school had afgespeeld; pas in 2008 is zij bekend geworden met de feiten. De Stichting heeft niet in de situatie berust, maar uit respect voor [verweerder] heeft zij hem gehandhaafd tot het moment waarop hij strafrechterlijk werd veroordeeld. Zij heeft zich hiermee als een goed werkgeefster willen betonen. Op 19 maart 2009 is met [verweerder] een gesprek gevoerd, waarin concreet is afgesproken dat ontslag zou volgen bij een veroordeling. De Wet op het Voortgezet Onderwijs stelt voorts aan de benoembaarheid/tewerkstelling van een docent de eis van een verklaring omtrent het gedrag. De huidige situatie van en rond [verweerder] staat hiermee op gespannen voet. Personeel, ouders bij monde van de ouderraad en het bestuur van de Stichting hebben op ontslag aangedrongen. [verweerder] werkt niet meer sinds 1 februari 2010, maar heeft zijn non-activiteit ook niet echt aangevochten. Hij heeft zijn advocaat vanaf 17 februari 2010 schikkingsvoorstellen laten doen, welke voor de Stichting onaanvaardbaar waren. De veroordeling is weliswaar nog niet onherroepelijk, maar gezien de bekentenis van [verweerder] valt in hoger beroep geen vrijspraak te verwachten. Daarnaast is de vertrouwensrelatie tussen [X] en [verweerder] zodanig geschaad, dat alleen al daarom ontbinding moet volgen. Het feit dat geen beroepsverbod door de strafrechter is uitgesproken, maakt dit niet anders en vormt geen conditio sine qua non voor ontbinding. Bij een belangenafweging komt de Stichting tot de conclusie dat zij een maatschappelijk belang dient dat groter is dan het individuele belang van [verweerder]. Het ontbindingsverzoek houdt voorts geen verband met een opzegverbod. De ziekte van [verweerder], zo al aanwezig, hetgeen nog niet is vastgesteld, is in feite situatief. Gezien het vorengaande acht de Stichting toekenning van een vergoeding niet aan de orde.
3.3 [verweerder] voert samengevat het volgende aan. De Stichting heeft ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht wegens een verandering van omstandigheden. Zij heeft haar verzoek gebaseerd op de veronderstelling dat ouders en/of leerlingen door de strafrechterlijke veroordeling het vertrouwen in [verweerder] en/of [X] verliezen. Daarvan is echter geen enkele sprake en de Stichting heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd. Er zijn nimmer klachten van ouders of leerlingen bij de Stichting binnengekomen en dat zal ook niet gebeuren, aangezien de ouders en de leerlingen al sinds 2008 zijn op de hoogte zijn van de feiten. [verweerder] geniet juist het volste vertrouwen van ouders en leerlingen, zo blijkt onder meer uit de petitie waar leerlingen het initiatief toe hebben genomen. De feiten dateren voorts van tien jaar geleden en [verweerder] is sindsdien van onbesproken gedrag. Hij heeft zich al zevenentwintig jaar bewezen als een goede docent. Toen de Stichting bekend werd met de feiten in 2008, was dit voor haar geen aanleiding om maatregelen te nemen. Niet alleen is aan [verweerder] geen enkele beperking in de uitoefening van zijn werk opgelegd, [X] heeft hem ook gesteund door lovende verklaringen af te leggen in de strafzaak. Alleen al hierom zou het ontbindingsverzoek afgewezen moeten worden. Daar komt bij dat de strafrechterlijke veroordeling nog niet onherroepelijk is. Momenteel is er nog een hoger beroep aanhangig. Volgens vaste jurisprudentie zou in ieder geval afgewacht moeten worden wat de inhoud is van een onherroepelijk geworden strafuitspraak. Voorts is [verweerder] genoeg gestraft. Een ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou dan ook disproportioneel zijn. [verweerder] heeft zich bovendien ziek moeten melden, omdat de zaak hem heeft aangegrepen. De reflexwerking van het opzegverbod brengt met zich mee dat het ontbindingsverzoek dient worden afgewezen. De gevolgen van ontbinding zijn voorts te ingrijpend voor [verweerder]. Omdat [verweerder] niet meer over een Verklaring Omtrent het Gedrag beschikt, zal het voor hem feitelijk onmogelijk zijn om een nieuwe baan te vinden in het onderwijs. Dit is niet wat de strafrechter heeft gewild: die heeft [verweerder] immers geen beroepsverbod willen opleggen. De kansen voor [verweerder] op de arbeidsmarkt zijn gering, gezien zijn eenzijdige arbeidsverleden in het onderwijs, zijn leeftijd, de reputatieschade die hij heeft opgelopen en het feit dat hij momenteel ziek is. [verweerder] verzoekt primair om afwijzing van het ontbindingsverzoek. Hij wil graag bij [X] in dienst blijven en hij kan rekenen op de steun van leerlingen en ouders. Ook zijn collega’s zien hem graag terugkeren. Voor het geval toch wordt geoordeeld dat een ontbinding aan de orde is, verzoekt [verweerder] - met alle omstandigheden rekening houdende - een vergoeding van € 61.585,92 toe te kennen, berekend op basis van de kantonrechtersformule met toepassing van een correctiefactor 1,5.