ECLI:NL:RBBRE:2010:BM8655

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
9 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
993002-10 [P]
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Pick
  • A. Kooijman
  • J. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderschepping van 6,7 miljoen illegale sigaretten en de gevolgen voor de verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 9 juni 2010, stond de verdachte terecht voor het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid illegale sigaretten. De zaak kwam aan het licht na de onderschepping van 6,7 miljoen sigaretten, die niet voorzien waren van de verschuldigde accijns. De verdachte, die de loods huurde waar de sigaretten werden opgeslagen, had aanvankelijk ontkend enige wetenschap te hebben van de illegale activiteiten. Echter, tijdens de zitting bevestigde hij een eerdere bekennende verklaring, waarin hij aangaf vanaf april 2009 op de hoogte te zijn geweest van de opslag van sigaretten in de loods.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans had vergroot dat de sigaretten in Nederland niet aan de accijnsplicht voldeden. De verdachte had een rol gespeeld in de organisatie van de opslag en het ompakken van de sigaretten, waarvoor hij een geringe vergoeding ontving. De rechtbank hield rekening met strafverlagende omstandigheden, zoals de ernstige verwondingen die de verdachte had opgelopen door een schietincident met handlangers, en de te verwachten financiële gevolgen van een aanslag van de fiscus.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de reguliere markt voor sigaretten, evenals de benadeling van de Nederlandse staat door het ontduiken van accijnzen. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wet op de accijns, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 993002-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 juni 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 mei 2010, waarbij de officier van justitie, mr. Mulder, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte – al dan niet samen met anderen – een groot aantal illegale sigaretten voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlaste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bevindingen van de douane en de verklaring van verdachte van 14 juli 2009.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat aan de bekennende verklaringen van verdachte van 2 juli 2009 en van 14 juli 2009 geen waarde kan worden toegekend, omdat die verklaringen niet in vrijheid zouden zijn afgelegd. Tijdens het afleggen van die verklaringen lag verdachte in het ziekenhuis nadat hij op 30 juni 2009 de dood in de ogen had gezien en in zijn voet en knie was geschoten. Hij was hiervan tijdens die verhoren nog totaal ondersteboven waardoor hij niet in vrijheid kon verklaren. Bovendien zijn die verklaringen afgelegd terwijl hij onder invloed was van medicatie en van een voorafgaande aan het verhoor van 2 juli 2009 gedane toezegging over de beveiliging van verdachte. Daar komt nog bij dat verdachte tijdens het verhoor van 2 juli 2009 niet de cautie is gegeven.
Volgens de raadsman blijft verdachte bij zijn ontkennende verklaring van 29 juni 2009.
De raadsman heeft voorts zijn eerder per fax van 25 mei 2010 gedane verzoek nog eens herhaald om een uitwerking van het op band opgenomen verhoor van 2 juli 2009 en een kopie van deze bandopname.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 29 juni 2009 werd door medewerkers van de Belastingdienst in een loods aan de [adres] een aantal kartonnen dozen bevattende sigaretten aangetroffen. Deze dozen waren zonder enig opschrift. De inhoud van de dozen betrof sloffen sigaretten van de merken Gold Classic en Palace King Size. In totaal werden 5.936.000 stuks sigaretten van het merk Gold Classic en 765.000 sigaretten van het merk Palace King Size aangetroffen. Al deze sigaretten waren niet voorzien van Nederlandse accijnszegels. Het merendeel van de pakjes sigaretten was zonder zegel en andere bevatten een buitenlands zegel. In de loods werd verdachte aangetroffen die verklaarde de huurder van deze loods te zijn.
Verdachte heeft over het aantreffen van deze sigaretten tegenover verbalisanten van de FIOD-ECD een drietal verklaringen afgelegd, te weten op 29 juni 2009, 2 juli 2009 (in het kader van een door hem gedane aangifte terzake zware mishandeling en bedreiging) en op 14 juli 2009. Op 29 juni 2009 heeft hij ontkend enige wetenschap te hebben gehad over de aanwezigheid van de sigaretten in de loods. Op 2 juli 2009 heeft hij in het kader van zijn aangifte verklaard dat hij al in april 2009, vanaf het begin van de opslag, wist dat er sigaretten in zijn loods werden opgeslagen en dat er op 29 juni 2009 sigaretten lagen. Op 14 juli 2009 heeft verdachte, nadat hem de cautie was gegeven, verklaard dat zijn verklaring van 2 juli 2009 de waarheid bevat met betrekking tot zijn wetenschap over de opslag van sigaretten in zijn loods. Hij heeft toen wel een nuancering aangebracht in die zin dat hij heeft verklaard dat hij er pas vanaf de 2e of 3e lading die bij hem opgeslagen werd, achter kwam dat het sigaretten betrof.
De rechtbank volgt de redenering van de raadsman niet dat verdachte gehouden dient te worden aan zijn verklaring van 29 juni 2009 en dat niet alleen aan de verklaring van 2 juli 2009, maar ook aan de verklaring van 14 juli 2009 geen waarde kan worden toegekend.
Ten eerste stelt de rechtbank vast dat zij op de zitting van 26 mei 2010 heeft toegezegd dat zij de verklaring van verdachte van 2 juli 2009 niet voor het bewijs van het tenlaste gelegde zal gebruiken. Ook de officier van justitie heeft in haar requisitoir voor het bewijs slechts geput uit de verklaring van 14 juli 2009.
De rechtbank vermag niet in te zien waarom de verklaring van 14 juli 2009 niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Niet is gebleken dat die verklaring niet in vrijheid of onder druk is afgelegd. Van enige beïnvloeding van die verklaring van verdachte vanwege medicijngebruik of door een eerder op 2 juli 2009 toegezegde beveiliging is de rechtbank evenmin gebleken. Bovendien stelt de rechtbank vast dat verdachte op zitting zijn bekennende verklaring van 14 juli 2009 integraal heeft bevestigd, waarmee de rechtbank de opmerking van de raadsman dat verdachte blijft bij zijn verklaring van 29 juni 2009, als onbegrijpelijk kwalificeert.
Dit alles brengt de rechtbank er tevens toe het herhaalde verzoek van de raadsman om een uitwerking en een kopie van de bandopname van het verhoor van 2 juli 2009 te ontvangen af te wijzen. Door die verklaring van 2 juli 2009 voor het bewijs uit te sluiten, acht de rechtbank de noodzaak dan wel het verdedigingsbelang om het verzoek toe te wijzen niet aanwezig. De rechtbank gebruikt de verklaring van 2 juli 2009 slechts om de aangifte van verdachte terzake van de zware mishandeling door schotwonden en de gevolgen daarvan in het kader van de persoonlijke omstandigheden voor het voetlicht te brengen.
De rechtbank acht de door verdachte op 14 juli 2008 afgelegde verklaring geloofwaardig, nu verdachte deze verklaring op zitting heeft bevestigd en deze verklaring steun vindt in de verklaring van [mededader]. De rechtbank zal deze verklaring dan ook voor het bewijs gebruiken.
Verdachte heeft op 14 juli 2009 verklaard en op zitting bevestigd dat hij de loods aan de [adres] vanaf april 2009 had gehuurd voor een op te richten onderneming met [mededader 2] en [mededader 3]. [mededader 2] en [mededader 3] hadden voorgesteld om goederen voor Engelsen op te slaan. Deze goederen werden steeds door een Bulgaarse vrachtwagen aangevoerd. Vanaf de 2e of 3e keer dat de Bulgaar goederen kwam brengen, ontdekte verdachte dat de goederen sigaretten betroffen. Hij heeft over die sigaretten geen vragen gesteld aan de Engelsen voor wie die sigaretten bestemd waren. De sigaretten werden bijna altijd weer opgehaald met een koeltrailer met Engelse kentekenplaten. De sigaretten werden in de loods omgepakt, waarbij verdachte hielp met lossen door de heftruck te besturen. Er werden altijd 24 pallets in de koeltrailer geladen waarbij als deklading een partij vriesgoed werd gebruikt, welke deklading eerst door de Engelsen werd opgehaald. Dit gebeurde één à twee keer per week. In het weekend vóór 29 juni 2009 stond er een grote voorraad sigaretten in de loods. Waar de Bulgaar deze sigaretten vandaan had gehaald weet verdachte niet. Op 29 juni 2009 bleek een aantal dozen met sigaretten verdwenen te zijn. Verdachte kreeg toen van de Engelsen de opdracht de nog aanwezige voorraad sigaretten in de vrachtwagen te laden. Hij had net een pallet met sigaretten op de heftruck staan, toen de politie kwam. Verdachte heeft voorts nog verklaard
dat hij ervan uitging dat de sigaretten bestemd waren voor Engeland en dat de accijns op de sigaretten ten onrechte niet in Nederland aan de Belastingdienst is betaald.
Uit de verklaring van verdachte maakt de rechtbank op dat verdachte de sigaretten die op
29 juni 2009 in de door verdachte gehuurde loods werden aangetroffen, voorhanden heeft gehad. Voor zover uit de verklaring al niet blijkt dat verdachte wist dat die sigaretten illegaal waren in die zin dat er in Nederland geen accijns over was betaald,
stelt de rechtbank vast dat de dozen waarin de sigaretten op 29 juni 2009 werden aangetroffen geen opschrift bevatten en dat verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij na 2 à 3 ladingen ontdekte dat de lading sigaretten betrof, geen vragen aan de Engelsen heeft gesteld; dat de sigaretten bijna altijd werden opgehaald met een koeltrailer; dat er steeds als deklading voor de sigaretten een partij vriesgoed werd gebruikt en dat hij niet wist waar de sigaretten vandaan kwamen. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op de koop heeft toegenomen dat over de sigaretten in Nederland niet de verschuldigde accijns was betaald.
De rechtbank acht op grond van dit alles wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 29 juni 2009 in Waalwijk samen met anderen opzettelijk de op de tenlastelegging vermelde hoeveelheid sigaretten, op welke sigaretten niet de verschuldigde accijns was geheven, voorhanden heeft gehad.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 29 juni 2009 te Waalwijk, tezamen en in vereniging met anderen, in strijd
met het verbod van artikel 5 lid 1 van de Wet op de accijns, opzettelijk
accijnsgoederen, namelijk tabaksprodukten als bedoeld in artikel 1
lid 1 onder f van genoemde wet, te weten een hoeveelheid van
5.936.000 sigaretten van het merk Gold Classic en 765.000 sigaretten
van het merk Palace, voorhanden heeft gehad, die niet overeenkomstig
de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen dan is de raadsman van mening dat het tenlaste gelegde feit geen gevangenisstraf rechtvaardigt als geëist door de officier van justitie. Hij heeft verzocht te volstaan met een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de oplegging van de straf zou rekening gehouden moeten worden met de te verwachten vordering van de Belastingdienst, van welke vordering verdachte zijn leven lang de gevolgen zal moeten dragen. Voorts is hij al gestraft door de gevolgen van de schotwonden van 30 juni 2009. Volgens verdachte is zijn rechtervoet op 5 plaatsen gebroken geweest en valt die voet niet meer te redden. Voorts is zijn knieschijf verbrijzeld geweest en is de medische eindtoestand daarvan nog niet duidelijk. Verdachte zal in elk geval niet meer kunnen werken.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid sigaretten (6,7 miljoen) waarover geen accijns was betaald. De handel in illegale sigaretten verstoort de reguliere markt voor sigaretten en werkt bovendien ontwrichtend op het systeem van een gemeenschappelijke economische ordening die in Europees verband wordt nagestreefd. Feiten als de onderhavige hebben als resultaat dat voor zeer grote bedragen aan accijns wordt ontdoken, alsmede dat bonafide bedrijven, die wel aan de accijnsrechtelijke verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie wordt aangedaan. Ook wordt het in Europese landen gevoerde beleid om door hoge prijzen het gebruik van sigaretten te ontmoedigen teneinde de schadelijke gevolgen daarvan voor de volksgezondheid te beperken, gefrustreerd. Door het niet betalen van de accijns op bedoelde sigaretten is de Nederlandse staat benadeeld voor een bedrag van ruim 1 miljoen euro.
Verdachte was in de organisatie degene die de loods huurde waar de sigaretten opgeslagen en omgepakt werden en was behulpzaam bij het lossen van de sigaretten uit de vrachtwagen. Hij ontving hiervoor een relatief klein bedrag van € 750,= per lading.
De rechtbank sluit niet uit dat verdachte niet de organisator van deze illegale sigarettenhandel was, maar dat [mededader 3] en [mededader 2] samen met de Engelsen de touwtjes in handen hadden. Doordat geen verder onderzoek is ingesteld, is daarover geen duidelijkheid verkregen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte op een gegeven moment heeft ontdekt dat de opslag illegale sigaretten betrof. Daarna heeft hij er echter niets aan gedaan heeft om te verhinderen dat er steeds nieuwe ladingen naar zijn loods werden gebracht. Niet is gebleken dat verdachte zich niet kon verzetten tegen deze illegale opslag in zijn loods.
Gelet op de rol die verdachte in het geheel lijkt te hebben gespeeld en rekening houdende met straffen die in soortgelijke zaken door de rechtbank zijn opgelegd, acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van 18 maanden op zijn plaats.
De rechtbank houdt in verdergaande mate dan de officier van justitie bij het bepalen van de uiteindelijk op te leggen straf in het voordeel van verdachte rekening met de gevolgen die deze zaak voor verdachte heeft gehad. Hij is immers op 30 juni 2009, een dag na de ontdekking van de diefstal van een groot aantal sigaretten en nadat de resterende lading sigaretten in beslag was genomen, door de Engelse handlangers in zijn voet en knie geschoten. Het moet ervoor worden gehouden dat de verwondingen die verdachte daarbij heeft opgelopen hem levenslang zullen beperken in zijn dagelijkse leven. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de nog te verwachten aanslag van de fiscus die waarschijnlijk in elk geval meer dan 1 miljoen euro zal bedragen. Voorts merkt de rechtbank op dat het onderzoek zich in deze zaak hoofdzakelijk heeft beperkt tot verdachte en dat bijvoorbeeld de door hem genoemde [mededader 3] en [mededader 2] niet als verdachte zijn vervolgd, terwijl daartoe naar het oordeel van de rechtbank wel aanleiding zou bestaan. De indruk wordt gewekt dat verdachte als enige voor deze illegale sigarettenhandel dient op te draaien.
Gelet op deze strafverlagende omstandigheden zal de rechtbank een duidelijk lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar noodzakelijk en passend.
De rechtbank legt de voorwaardelijke gevangenisstraf op, enerzijds om de ernst van het feit te benadrukken, anderzijds om verdachte ervan te weerhouden zich wederom schuldig te maken aan soortge¬lijke strafbare feiten.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 97 en 104 van de Wet op de accijns zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Pick, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 juni 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 29 juni 2009 te Waalwijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in strijd
met het verbod van artikel 5 lid 1 van de Wet op de accijns, opzettelijk
(een) accijnsgoed(eren), namelijk tabaksprodukten als bedoeld in artikel 1
lid 1 onder f van genoemde wet, te weten een hoeveelheid van (ongeveer)
5.936.000 sigaretten van het merk Gold Classic en (ongeveer) 765.000
sigaretten van het merk Palace,(AH-002b), in elk geval een (groot) aantal
sigaretten voorhanden heeft/hebben gehad, dat/die (telkens) niet
overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing was/waren
betrokken
De in deze tenlastelegging voorkomende bewoordingen worden geacht te zijn
gebezigd in dezelfde betekenis als die daaraan in de Wet op de accijns is
toegekend.
art. 5 lid 1 onder b jo art. 97 Wet op de accijns