Zaaknummer: 219564 KG ZA 10-292
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
e i s e r bij dagvaarding van 31 mei 2010,
v e r w e e r d e r in reconventie,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P.F.M. Gulickx,
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
g e d a a g d e ,
e i s e r in reconventie,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. S.L. Mertens-Vrede.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de navolgende door partijen voor het wijzen van vonnis overgelegde stukken:
- de dagvaarding met 6 producties;
- de brief van mr. Gulickx d.d. 21 juni 2010 met 1 productie;
- de brief van mr. Mertens-Vrede d.d. 22 juni 2010 met 9 producties;
- de conclusie van antwoord tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie;
- de pleitnota van mr. Gulickx.
Partijen hebben voorts ter terechtzitting van 24 juni 2010 hun stellingen mondeling nader toegelicht.
De voorzieningenrechter heeft de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de hierna te noemen minderjarige dit eiste.
De man vordert in conventie bij wege van onverwijlde maatregel bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw te bevelen uitvoering te geven aan de bij na te melden rechterlijke beslissing in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoe¬dings¬taken vastgestelde contactregeling tussen hem en na te noemen minderjarige, zulks op straffe van een dwang-som van € 300,-- per dag dat de vrouw in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding.
De vrouw vordert in reconventie, voor het geval de voorzieningenrechter overweegt een omgangsregeling te bepalen, een begeleide omgangsregeling vast te stellen van één keer per drie weken totdat in de procedure in hoger beroep is beslist, met veroordeling van de man in de kosten van dit geding.
Partijen hebben elkaars vordering bestreden.
In conventie en in reconventie
3.1 Vanwege de nauwe samenhang tussen de vordering in conventie en de vordering in reconventie, worden deze vorderingen gezamenlijk behandeld.
3.2 Tussen partijen staat blijkens de stellingen en overgelegde stukken vast.
- Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit hun huwelijk is de minderjarige [naam minderjarige] geboren, op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
- De man en de vrouw hebben gezamenlijk het gezag over dit kind.
- Bij beschikking van 26 april 2010 heeft deze rechtbank bepaald dat de man en de minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar wekelijks op zondag van 13.00 uur tot 15.00 uur in de periode tot aan 1 juni 2010 en vanaf die datum wekelijks op zondag van 9.00 uur tot 17.00 uur.
- Aan voornoemde beschikking is nog nimmer uitvoering gegeven.
3.3 De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe aangezien de minderjarige ten tijde van de uitreiking van de dagvaarding in kort geding zijn gewone verblijfplaats had in Nederland. Op dezelfde grond is op de gevorderde voorziening Nederlands recht van toepassing.
3.4 De man legt aan zijn vordering ten grondslag dat de vrouw weigert haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van de door de rechtbank vastgestelde contactregeling. Hiertoe voert de man aan dat de vrouw haar telefoon niet opneemt als hij haar belt en dat zij niet thuis is, dan wel de deur niet opendoet, als hij op zondag bij haar langs komt om [naam minderjarige] op te halen. De man heeft nu al weer maanden geen contact met [naam minderjarige] gehad en meent dat het opleggen van dwangsommen noodzakelijk is om de vrouw tot nakoming van de rechterlijke uitspraak te dwingen. Indien de vrouw het niet eens is met de uitkomst van de gerechtelijke procedure, die ruim twee jaar heeft geduurd, dan had zij volgens de man direct hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank moeten instellen met het verzoek aan het gerechtshof om te bevelen dat dit beroep schorsende werking heeft.
3.5 De vrouw stelt primair dat de vordering van de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hiertoe voert zij aan dat de vordering van de man ten onrechte is gebaseerd op artikel 1:377a BW en spoedeisend belang mist. De vrouw stelt dat het de man zelf is geweest die de beschikking van 26 april 2010 niet is nagekomen. Volgens de vrouw heeft de man zich niet aan de afspraak gehouden dat hij haar met het haar bekende telefoonnummer zou bellen om een afspraak te maken voor de omgang met [naam minderjarige]. Oproepen van onbekende nummers worden door de vrouw niet beantwoord. Zij heeft de man op zondag nog niet aan de deur zien verschijnen. Daarbij merkt de vrouw op dat zij niet alle zondagen thuis is omdat zij soms moet werken.
Subsidiair stelt de vrouw dat de vordering van de man moet worden afgewezen. Van onbegeleide omgang kan volgens de vrouw pas sprake zijn als de communicatie tussen partijen is verbeterd en zij het vertrouwen heeft gekregen dat de man [naam minderjarige]de nodige verzorging en aandacht kan geven en hij het kind niet zal ontvoeren. De vrouw is dan ook voornemens om hoger beroep in te stellen tegen voornoemde beschikking van de rechtbank.
3.6 Allereerst is de voorzieningenrechter van oordeel dat de man ontvankelijk is in zijn vordering. Zijn recht op contact met [naam minderjarige] staat vast, ook al is dit niet gebaseerd op het namens de man aangehaalde artikel 1:377a BW. Bij voornoemde beschikking is recent een duidelijke regeling van onbegeleid contact tussen de vader en [naam minderjarige] vastgesteld. De door de vrouw aangevoerde belafspraak die de man niet goed zou zijn nagekomen, maakt hier geen deel van uit.
Voor de voorzieningenrechter is de recente beschikking van de rechtbank het uitgangspunt. Deze beschikking is de uitkomst van een ruim twee jaar durende gerechtelijke procedure waarin de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek heeft gedaan en begeleide omgang bij het omgangshuis van Tender Jeugdzorg heeft plaatsgevonden. De vrouw weigert om deze regeling na te komen. Haar bezwaren tegen onbegeleide omgang tussen de man en [naam minderjarige] zijn nog onverminderd groot. Deze bezwaren baseert zij in kort geding op dezelfde feiten en omstandigheden als in de bodemprocedure. Voor een herbeoordeling van dit feitencomplex biedt de procedure in kort geding echter geen ruimte. De vordering van de man ligt dan ook voor toewijzing gereed. De voorzieningenrechter ziet daarbij wel aanleiding om aan de gevorderde dwangsom een maximum te verbinden van € 10.000,=. De vordering van de vrouw zal, gelet op het voorgaande, worden afgewezen.
beveelt de vrouw haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van de bij beschikking van deze rechtbank van 26 april 2010 vastgestelde contactregeling tussen de man en de minderjarige [naam minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], inhoudende dat de man [naam minderjarige] elke zondag van 9.00 uur tot 17.00 uur bij zich heeft;
bepaalt dat de vrouw een dwangsom van € 300,= per dag zal verbeuren indien zij in gebreke mocht blijven aan dit bevel te voldoen, met bepaling dat aan dwangsommen maximaal € 10.000,= kan worden verbeurd;
weigert het meer of anders gevorderde;
weigert de gevraagde voorziening;
In conventie en in reconventie
veroordeelt de vrouw in de kosten van het geding voor zover aan de zijde van de man gevallen tot op heden begroot op € 1.114,90;
bepaalt, nu de man op basis van een toevoeging procedeert, dat die kostenveroordeling dient te geschieden door voldoening aan
A. de griffier van deze rechtbank, door middel van overschrijving op bankrekeningnummer 569989787 Royal Bank of Scotland, ten name van Rechtbank Breda 416
- € 52,= wegens het in debet gestelde vastrecht,
- € 90,90 wegens exploitkosten,
- € 816,= wegens salaris advocaat,
met welke bedragen de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 243 Rv;
B. de man het voor rekening van hem gekomen deel van het vastrecht ad € 156,=;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hinfelaar, voorzieningenrechter, en bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting in kort geding van 1 juli 2010, in tegenwoordigheid van mr. Metz, griffier.