ECLI:NL:RBBRE:2010:BN0979

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
30 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
217996 JE RK 10-587
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervallen verklaring van schriftelijke aanwijzing betreffende omgangsregeling minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 30 juni 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om een schriftelijke aanwijzing, die de minderjarige verbiedt zijn moeder thuis te bezoeken, vervallen te verklaren. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de aanwijzing met ingang van 1 september 2010 vervalt, op basis van het advies van het MKT en het toekomstperspectief van de minderjarige. De kinderrechter benadrukt dat er snel gewerkt moet worden aan een regeling voor contact tussen de minderjarige en zijn ouders, waarbij de aanwijzing slechts tijdelijk kan zijn. De zaak betreft een verzoek van de moeder van de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat, om de aanwijzing van de stichting, die de minderjarige onder toezicht heeft gesteld, te laten vervallen. Tijdens de zitting is gebleken dat de ouders van de minderjarige zich hebben aangemeld bij een hulpverleningsinstantie en dat er gesprekken hebben plaatsgevonden tussen de ouders, de stichting en de gezinsvoogd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders betrokken zijn en goede bedoelingen hebben, maar dat er ook gedragsproblemen bij de minderjarige zijn die aandacht vereisen. De kinderrechter heeft de beslissing genomen om de aanwijzing te laten vervallen, maar met de voorwaarde dat er gewerkt moet worden aan een veilige thuissituatie voor de minderjarige. De ouders hebben zich bereid verklaard om hulp te zoeken en de kinderrechter heeft dit als een positieve ontwikkeling gezien. De kinderrechter heeft de stichting en de ouders aangespoord om samen te werken aan een oplossing voor de omgang van de minderjarige met zijn ouders.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: 217996 JE RK 10-587
beschikking in de zaak van
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster],
moeder en gezagdragende ouder van na te noemen minderjarige,
advocaat mr. S.A.R.C.W. Munsters,
en
de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven, mede kantoorhoudende
Erasmusweg 34, 4834 AA Breda,
hierna te noemen de stichting,
betreffende de minderjarige [naam minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedatum].
1. Het verdere verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de op 25 mei 2010 gegeven beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank;
- de op 10 juni 2010 ingekomen faxbrief van de advocaat van de moeder en de hierna te noemen belanghebbende;
- het op 24 juni 2010 van de stichting ontvangen evaluatieverslag van het plan van aanpak, gedateerd 22 juni 2010;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 juni 2010.
Als belanghebbende in deze zaak is aangemerkt de heer [naam vader], vader van de minderjarige, bijgestaan door mr. S.A.R.C.W. Munsters, advocaat.
2. De nadere beoordeling
2.1 Aan de orde is een verzoek van de moeder van de minderjarige, ertoe strekkende de schriftelijke aanwijzing van de stichting houdende een besluit dat [naam minderjarige] moeder niet meer thuis komt bezoeken vervallen te verklaren.
2.2 Bij voormelde beschikking is de behandeling van de zaak aangehouden teneinde een gesprek tussen de ouders, de stichting en de [verblijfsinstelling minderjarige] te laten plaatsvinden. Zowel de stichting als de advocaat van partijen dienen de kinderrechter schriftelijk te informeren over het verloop van het gesprek en of de stichting en ouders tot een minnelijke regeling zijn gekomen. Daarnaast is bepaald dat de stichting voor de zitting een recent hulpverleningsplan en een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling overlegt. Voorts zijn belanghebbenden en de raad opgeroepen te verschijnen ter terechtzitting. De kinderrechter heeft zich iedere beslissing voorbehouden.
2.3 Blijkens voormelde brief van de advocaat van de ouders heeft op 2 juni 2010 het
gesprek plaatsgevonden ten kantore van de stichting. Bij dit gesprek waren de ouders, bijgestaan door hun advocaat, en namens de stichting mevrouw [naam] (gezinsvoogd) en mevrouw [naam] (leidinggevende) aanwezig. Tijdens het gesprek zijn partijen overeengekomen dat er een andere gezinsvoogd wordt aangesteld. Er is geen minnelijke regeling tot stand gekomen. De stichting handhaaft de bestreden aanwijzing en de ouders blijven bij hun standpunten, zoals tot nu toe door en namens hen verwoord in deze procedure. De stichting heeft erkend dat de ouders zeer betrokken zijn en dat zij goede bedoelingen hebben. [naam minderjarige] kent echter ernstige gedragsproblemen. De ouders moeten volgens de stichting hun emoties beter in bedwang leren houden omdat dit anders schadelijk is voor [naam minderjarige]. Hiertoe zouden de ouders zich tot het Dok moeten wenden. Afhankelijk van de ontwikkeling van de ouders zal de stichting beoordelen op welk moment [naam minderjarige] weer thuis omgang met de ouders kan hebben. De ouders kunnen zich niet vinden in het standpunt van de stichting. Zij erkennen dat zij niet de perfecte ouders zijn en dat er hulp nodig is in de thuissituatie maar zij betwisten dat zij [naam minderjarige] schade toe brengen als [naam minderjarige] in de weekenden en in de vakanties thuis is. Daarbij zijn de ouders nog steeds van mening dat de beperking van de omgang -met daaraan verbonden de verplichting om mee te werken aan een intake (en een behandeling) bij het Dok- het doel van de ondertoezichtstelling niet dient en daarmee ook het belang van [naam minderjarige] niet. Zeker niet nu de ouders (en dus ook [naam minderjarige]) volledig in het duister tasten wanneer er naar het oordeel van de stichting voldoende door de ouders is gedaan opdat [naam minderjarige] weer thuis omgang met hen kan hebben.
De ouders hebben zich evenwel - om hen moverende redenen - enkele weken geleden via de huisarts toch aangemeld bij het Dok. De ouders willen in beginsel niet dat de stichting rechtstreeks inzage krijgt in de conclusies van het Dok. Zij willen dat dit via de huisarts verloopt. Inmiddels hebben de ouders bij het Dok een tweetal (intake)gesprekken gehad. Op termijn zullen de ouders van het Dok vernemen wat het advies zal zijn. Daarnaast hebben de ouders een gesprek gehad met de [verblijfsinstelling minderjarige]. Dat gesprek is volgens de ouders goed verlopen. Uit het evaluatieplan betreffende [naam minderjarige] blijkt dat hij geen dusdanig problematisch gedrag laat zien, dat daarvoor een langere periode behandeling nodig wordt geacht. Wel is geadviseerd zo spoedig mogelijk hulpverlening te laten plaatsvinden in de thuissituatie, aldus de advocaat.
2.4 Ter zitting is door de vertegenwoordiger van de stichting medegedeeld dat [naam minderjarige] vooralsnog op [verblijfsinstelling minderjarige] geplaatst blijft, zij het dat een terugplaatsing bij de ouders als uitgangspunt gehandhaafd blijft. Van belang is dat de ouders en de per 1 juli aan te stellen gezinsvoogdijwerker zich naar de adviezen van het Dok gaan richten en dat de ouders in dat kader openheid bieden met betrekking tot de thuissituatie, nu gebleken is dat de gedragsproblematiek van [naam minderjarige] daaraan direct gerelateerd is. Daarnaast is het van belang dat inzicht wordt verschaft in de pedagogische vaardigheden van de ouders, aldus de stichting, waartoe hulp kan worden ingeroepen via Families First.
2.5 In aanmerking genomen de inhoud van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting overweegt de kinderrechter als volgt.
Vooropgesteld zij dat de door de stichting gegeven aanwijzing een ingrijpend karakter heeft en die - indien gewerkt wordt naar een thuisplaatsing- naar zijn aard slechts tijdelijk kan zijn. De aanwijzing is, zo begrijpt de kinderrechter, ingegeven door de onveilige thuissituatie van [naam minderjarige] en de gevolgen die dit voor de ontwikkeling van [naam minderjarige] heeft. Uit het overgelegde evaluatieplan van aanpak, opgesteld ten behoeve van het nieuwe verlengingsverzoek, blijkt dat [naam minderjarige] in de visie van [verblijfsinstelling minderjarige] geen behandeling (meer) nodig heeft, maar dat het gezinssysteem niet goed functioneert en dat daar hulp voor nodig is. De visie van [verblijfsinstelling minderjarige] bevestigt het door de stichting geschetste beeld van een onveilige thuissituatie. Maar ook zien zij mogelijkheden te komen tot een verbetering van die situatie en willen zij met ouders en gezinsvoogd nadenken over de te nemen stappen met als insteek dat [naam minderjarige] terug naar huis kan. De ouders hebben nu zelf ook een eerste stap gezet door zich eigener beweging via de huisarts tot het Dok te wenden. De kinderrechter beschouwt dit als een positieve ontwikkeling. Ter zitting heeft de stichting aangegeven dat, zodra het advies van het Dok gereed is, zij graag met [verblijfsinstelling minderjarige] en de ouders aan de slag wil om vast te stellen wat voor hulp er in de thuissituatie nodig is.
Dit bij elkaar maakt dat de aanwijzing van de stichting naar het oordeel van de kinderrechter wordt geacht op goede gronden en in die zin zorgvuldig tot stand te zijn gekomen en dat daarin geen onredelijkheid schuilt. Dit neemt echter niet weg dat, gelet op het advies van [verblijfsinstelling minderjarige] en met het oog op het toekomstperspectief van [naam minderjarige] er snel dient te worden toegewerkt naar een modus om de contacten tussen [naam minderjarige] en zijn ouders thuis te kunnen laten plaatsvinden, waarbij bij voorbeeld in de aanvang kan worden gedacht aan contact met een frequentie van één middag per week.
Dit brengt met zich mee dat de aanwijzing weliswaar in stand dient te blijven, zij het dat die aanwijzing slechts voor een beperkte periode kan gelden. Alsdus komt de beslissing op het verzoek als volgt te luiden.
3. De beslissing
De kinderrechter
verklaart de op 2 april 2010 door de stichting gegeven schriftelijke aanwijzing geheel vervallen, zulks met ingang van 1 september 2010;
wijst het meer dan wel anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Janssen, kinderrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van Baremans, griffier.
verzonden op: