ECLI:NL:RBBRE:2010:BN0982

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
12 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02/801209-09 [P] en 04/817070-06 (TUL)
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Kralingen
  • A. van Bergen
  • J. Bennenbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aanhouding en disproportioneel geweld bij inbraak in kledingwinkel

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 12 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met mededaders een inbraak heeft gepleegd in een kledingwinkel te Zevenbergen. De verdachte werd tijdens zijn aanhouding door de politie geraakt door politiekogels. De verdediging voerde aan dat de aanhouding onrechtmatig was, omdat de politie niet conform de Ambtsinstructie had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de verbalisanten niet proportioneel geweld hadden gebruikt, wat leidde tot een onherstelbaar vormverzuim. Desondanks werd de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de vervolging, omdat niet was gebleken dat de verdachte door dit vormverzuim in zijn belangen was geschaad.

De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, op basis van getuigenverklaringen en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de inbraak niet als bedreigend voor de samenleving kon worden aangemerkt, waardoor het gebruik van vuurwapens door de politie niet gerechtvaardigd was. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen en kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met het letsel dat de verdachte had opgelopen tijdens de aanhouding, wat leidde tot een lagere straf dan door de officier van justitie was gevorderd. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummers: 02/801209-09 [P] en 04/817070-06 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op 8 april 1987 te Ain Jemaa (Marokko)
wonende te [adres]
raadsman mr. R.M. Maanicus, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 juni 2010, waarbij de officier van justitie, mr. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met parketnummer 04/817070-06.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte met anderen een inbraak heeft gepleegd in een kledingzaak te Zevenbergen en daarbij een hoeveelheid kleding heeft weggenomen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, omdat de wijze waarop de verdachte is aangehouden in strijd is met artikel 8 van de Politiewet en artikel 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: de Ambtsinstructie). Het geweld dat bij de aanhouding is toegepast, het rammen van de auto waar verdachte inzat, is niet proportioneel te achten. De verbalisanten kozen ervoor om de auto te rammen, terwijl zij niet wisten wie zich in die auto bevonden. Bovendien heeft de politie geschoten in strijd met de Ambtsinstructie, omdat het niet gaat om een misdrijf dat door zijn gevolg bedreigend is voor de samenleving of dat kan zijn.
De officier van justitie is van mening dat de verbalisanten bij de aanhouding van verdachte wel rechtmatig hebben gehandeld.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft zich in de nacht van 19 november 2009, omstreeks 02.30 uur, samen met zijn twee mededaders, schuldig gemaakt aan een inbraak in een kledingwinkel. Bij die inbraak is het rolluik aan de voorzijde van het pand geforceerd en zijn de etalageruit en toegangsdeur vernield. Verdachte en zijn mededaders hebben uit de winkel een grote hoeveelheid kleding gestolen. Door de inbraak is een aantal omwonenden van de kledingwinkel gewekt en zijn zij getuige geweest van de handelingen van verdachte en zijn mededaders.
Uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat de drie daders een zwarte bivakmuts droegen en gebruik maakten van een donkerkleurige stationwagen van het merk BMW of Audi.
Na de melding omstreeks 02.30 uur, dat in Zevenbergen een snelkraak had plaatsgevonden, zijn twee verbalisanten in een opvallend dienstvoertuig in de richting van Zevenbergen gereden. Op enig moment zagen zij een Audi stationwagen met hoge snelheid vanuit Zeverbergen naderen. Vervolgens zagen zij dat de Audi over de middenberm naar links schoot. Hierna hebben de verbalisanten de Audi klemgereden tussen hun dienstvoertuig en een lantaarnpaal.
De rechtbank is van oordeel dat uit het vorenstaande blijkt dat er op het moment dat de Audi werd klemgereden voldoende feiten en omstandigheden waren voor de verdenking dat de inzittenden van de Audi zich schuldig hadden gemaakt aan de inbraak in de kledingwinkel en dat geen gebruik is gemaakt van disproportioneel geweld.
Nadat de Audi was klemgereden, zagen de verbalisanten een persoon, met een bivakmuts en in het donker gekleed, uit de Audi stappen en wegrennen. Daarna kwam er een tweede persoon, namelijk verdachte, uit de auto stappen, die eveneens donkere kleding en een bivakmuts droeg. Een van de verbalisanten heeft vervolgens naar de beide personen geroepen “halt of ik schiet” en “politie, halt of ik schiet”. Na verdachte vergeefs een tweede maal te hebben aangeroepen, heeft deze verbalisant een waarschuwingsschot gelost. Omdat verdachte hier niet op reageerde, heeft deze verbalisant ter aanhouding geschoten op het been van verdachte. Na het waarschuwingsschot van zijn collega heeft de tweede verbalisant geschoten op de eerste, onbekend gebleven, persoon en vervolgens tweemaal op het onderlichaam van verdachte. Verdachte is door de kogels geraakt in zijn rechter onderarm en rechter onderbeen en kon hierdoor, omstreeks 02.35 uur, ter plaatse worden aangehouden. Ook de derde verdachte is ter plaatse aangehouden.
In artikel 7, eerste lid, van de Ambtsinstructie is het gebruik van een vuurwapen – voor zover hier van belang – toegestaan:
1. ter aanhouding van een persoon die zich aan zijn aanhouding tracht te onttrekken en
2. die wordt verdacht van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en
3. dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat in het onderhavige geval is voldaan aan de eerste twee vereisten, zodat slechts de vraag rest of het misdrijf waarvan verdachte ten tijde van zijn aanhouding werd verdacht door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn. Die vraag antwoordt de rechtbank ontkennend.
Uit de Nota van toelichting bij het Besluit van 16 juli 2001 tot wijziging van de Ambtsinstructie blijkt dat het criterium bedreigend voor de samenleving dient ter verduidelijking van het oude criterium grove aantasting van de rechtsorde en dat gedacht kan worden aan een explosieven- of drugstransport.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige inbraak in een kledingwinkel bezwaarlijk kan worden aangemerkt als bedreigend voor de samenleving als bedoeld in genoemd besluit. Dit betekent dat de verbalisanten hun vuurwapen niet hebben gebruikt conform de Ambtsinstructie en dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
Nu echter niet is gebleken dat verdachte door dit vormverzuim is geschaad in enig te respecteren belang, volstaat de rechtbank met het constateren van dat vormverzuim, zonder daar verdere consequenties ten aanzien van de ontvankelijkheid aan te verbinden. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting, de aangifte, getuigenverklaringen van buurtbewoners en de grote hoeveelheid kleding die is aangetroffen in de auto waarin verdachte zat.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 28 juni 2010;
- de aangifte van [naam aangever] .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 november 2009 te Zevenbergen, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een kledingwinkel
(i Gemelli), gelegen/gevestigd aan de Zuidhaven (83) aldaar heeft weggenomen
een hoeveelheid kleding, toebehorende aan [naam aangever], waarbij verdachte en zijn
mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert – rekening houdend met het letsel dat verdachte bij zijn aanhouding heeft opgelopen – aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Indien het openbaar ministerie ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging, verzoekt de raadsman geen straf of maatregel aan zijn cliënt op te leggen. Verdachte ondervindt nog dagelijks de gevolgen van het schietincident dat bij zijn aanhouding heeft plaatsgevonden, zodat hij naar de mening van de raadsman genoeg gestraft is.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in de nachtelijke uren met twee mededaders schuldig gemaakt aan een brutale bedrijfsinbraak in een kledingzaak te Zevenbergen. Deze inbraak heeft niet alleen voor de eigenaresse van de winkel veel financiële schade en ongemak veroorzaakt, ook de omwonenden die er getuige van zijn geweest, hebben hiervan de nadelige gevolgen ondervonden. Het mag immers als bekend worden verondersteld dat een feit als het onderhavige enorme gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan het feit. Wanneer aansluiting wordt gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting ten aanzien van inbraken in onder meer bedrijfsgebouwen, gepleegd door een recidiverende dader, zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op zijn plaats zijn. De rechtbank zal echter ten voordele van verdachte rekening houden met het feit dat verdachte bij zijn aanhouding door politiekogels is geraakt en nog dagelijks te kampen heeft met de gevolgen hiervan.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de voorwaardelijke straf een proeftijd van één jaar te verbinden.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Roermond d.d. 22 januari 2007, wordt afgewezen.
Hoewel verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden, zal de rechtbank – in overeenstemming met de vordering van de officier van justitie – de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 04/817070-06) af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Van Bergen en
mr. Bennenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Graumans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 juli 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 19 november 2009 te Zevenbergen, gemeente Moerdijk,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een kledingwinkel
(i Gemelli), gelegen/gevestigd aan de Zuidhaven (83) aldaar heeft weggenomen
een hoeveelheid kleding, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [naam aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn
mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben
verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht