ECLI:NL:RBBRE:2010:BN2132

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
22 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02-800400-10
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Alferink
  • A. Prenger
  • J. Bennenbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en opiumdelicten

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 22 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelneming aan een criminele organisatie en verschillende opiumdelicten. De verdachte was betrokken bij de handel in hennep, hash en cocaïne, en werd op 31 maart 2010 aangehouden na een politieonderzoek dat was gestart naar aanleiding van anonieme meldingen over drugshandel in zijn winkel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waaronder het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden verdovende middelen en het buiten het grondgebied van Nederland brengen van deze middelen. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een actieve rol had in de criminele organisatie, waarbij hij klanten ontving en hen doorverwees naar de dealer. De verdachte had een belangrijke rol in de organisatie, ondanks dat hij niet de leiding had. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de noodzaak om deze criminaliteit te bestrijden.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02/800400-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd
raadsman mr. Van Rijsbergen, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 juli 2010, waarbij de officier van justitie, mr. Laheij, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie;
Feit 2:
samen met anderen in het bezit was van ongeveer 16,5 kilo hennep en 0,5 kilo hash;
Feit 3:
samen met anderen in het bezit was van ongeveer 200 gram cocaïne;
Feit 4:
samen met anderen meermalen hash en/of hennep naar het buitenland heeft gebracht
en/of
samen met anderen meermalen hash en/of hennep heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel vervoerd;
Feit 5:
samen met anderen meermalen cocaïne naar het buitenland heeft gebracht
en/of
samen met anderen meermalen cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel vervoerd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte, de aanwezige verklaringen van de diverse afnemers van drugs - met name [getuige 1] -, de verklaringen van getuigen [2] en [3], de observatieverslagen, de processen-verbaal van doorzoeking en van de drugstests, het rapport inhoudende een dactyloscopische identificatie en het uittreksel van de Kamer van Koophandel terzake van de winkel [naam bedrijf].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1, nu geen sprake is van een bestendig en duurzaam samenwerkingsverband tussen verdachte en medeverdachten. Om uit te kunnen gaan van een criminele organisatie is volgens de verdediging een harde kern van personen vereist. De verdediging wijst medever[medeverdachte 1] aan als vaste spil, als hoofdrolspeler. Hij is de enige die zich gedurende langere tijd bezig hield met verdovende middelen. Dit is echter onvoldoende om een criminele organisatie aan te nemen. De verdediging verzoekt daarom verdachte vrij te spreken van feit 1.
Tevens heeft de verdediging vrijspraak bepleit van de feiten 2 en 3. Volgens haar zijn er geen aanwijzingen in het procesdossier aanwezig, waaruit blijkt dat de aangetroffen hoeveelheden hennep, hash en cocaïne zich op enigerlei wijze in de machtsfeer van verdachte hebben bevonden. Van het plegen dan wel het medeplegen van deze feiten door verdachte kan geen sprake zijn.
De verdediging verzoekt verdachte eveneens vrij te spreken van feit 4, eerste deel. Nu zijn aandeel bij dit tenlastegelegde feit te gering is geweest, kan niet worden gesproken van medeplegen. Verdachtes betrokkenheid bij de illegale activiteiten in zijn winkel bestond uitsluitend uit het doorsturen van mensen die voor [medeverdachte 1] kwamen in een andere ruimte van de winkel. Deze handelwijze levert ten hoogste medeplichtigheid op, hetgeen niet is tenlastegelegd.
Indien de rechtbank het medeplegen bewezen acht, vraagt de verdediging in aanmerking te nemen dat het (voorwaardelijk) opzet op het buiten het Nederlands grondgebied brengen van hash en hennep bij verdachte ontbreekt. Voor de aanname dat er een intentie is geweest de hennep buiten Nederland te brengen is onvoldoende informatie in het dossier aanwezig, aldus de verdediging.
Het verzoek tot vrijspraak geldt ook voor feit 4, tweede deel. Het aandeel van verdachte wordt te beperkt geacht om tot het medeplegen van het verkopen, afleveren, verstrekken dan wel vervoeren van hash en hennep te kunnen concluderen. Wat betreft het aanwezig hebben van hash en hennep refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot feit 5, deel 1 en deel 2, heeft de verdediging aangegeven dat geen bewezenverklaring kan volgen, omdat verdachte niet het opzet heeft gehad op het buiten Nederlands grondgebied brengen van cocaïne. Hij heeft immers niet de wetenschap gehad dat vanuit [bedrijfsnaam] gehandeld werd in cocaïne. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van medeplegen. Van een nauwe en volledige samenwerking kan ook bij dit feit niet worden gesproken.
Ten aanzien van de feiten 1, 4 en 5 heeft de verdediging telkens aangevoerd dat de pleegperiode in de tenlastelegging - te weten het aanvangstijdstip 1 september 2009 - niet correct is, omdat verdachte pas vanaf november 2009 werkzaam is geweest in de winkel [bedrijfsnaam].
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1, 2 en 3
Op 14 en 30 november 2009 ontving de politie een tweetal anonieme meldingen over vermoedelijke handel in softdrugs in een winkel genaamd “[bedrijfsnaam]” (hierna: [bedrijfsnaam]), gevestigd aan [vestigingsadres] in [plaatsnaam] .
Naar aanleiding daarvan is een onderzoek gestart dat resulteerde in de aanhouding van verdachte op 31 maart 2010, alsmede van een tweetal medeverdachten ([medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]) op 31 maart 2010 en van een aantal Belgische en Franse verdachten op respectievelijk 26 en 30 maart 2010 .
Observanten zagen medeverdachte [2] op 30 maart 2010 omstreeks 23:02 uur, het pand aan de [adres] verlaten en in een rode Mazda 323 stappen . Daarbij droeg hij een grote zwarte tas die hij in de kofferbak zette.
Bij de aanhouding van [medeverdachte 2] op 31 maart 2010 omstreeks 00:05 uur zijn, in de auto waarin hij op dat moment reed (een rode Mazda ), goederen in beslag genomen die vermoedelijk verdovende middelen betroffen .
In de kofferbak van de auto werd aangetroffen:
- 5060 gram hennep;
- 40 gram cocaïne.
Naar aanleiding van gemelde observatie, voorafgaand aan de aanhouding van de verdachten, heeft op 31 maart 2010 een doorzoeking plaatsgevonden van een kamer op de tweede verdieping van de (studenten)woning aan de [adres] in [plaatsnaam] . De kamer werd sinds 1 juli 2009 gehuurd door medeverdachte [2] .
In de kamer werden, onder andere, aangetroffen:
- een kleine weegschaal met cocaïne resten;
- twee boterhamzakjes met 200 gram cocaïne;
(de weegschaal en de cocaïne aangetroffen in een kussen van de slaapbank)
- 5 grote gripzakken;
- 6 blokken hash met een gewicht van 530 gram;
- een tas met daarin een zwarte sealbag met daarin 3 grote gripzakken, met in totaal 3000 gram hennep;
- 4 zakken met hennep met een totaal gewicht van 3250 gram;
- Een strijkbag/sealbag met daarin 1000 gram hennep;
- Een zwarte sealbag met daarin 2 zakken hennep met een totaal gewicht van 2000 gram.
Op 31 maart heeft tevens een doorzoeking plaatsgevonden van het pand [straatnaam] in [plaatsnaam], waarin [bedrijfsnaam] is gevestigd . In de winkel zijn geen goederen in beslag genomen. Wel zijn diverse zaken aangetroffen die verband houden met de handel in verdovende middelen .
Bij de doorzoeking is verdachte aangehouden. Bij onderzoek van zijn kleding zijn twee kleine gripzakjes aangetroffen met daarin een gebruikershoeveelheid hennep en een klein topje hennep .
De in beslag genomen verdovende middelen zijn onderzocht. Uit onderzoek is gebleken dat de aangetroffen verdovende middelen, qua soort en gewicht, de middelen betrof als hiervoor is aangegeven.
Verdachte was op het moment van aanhouding, sinds 1 november 2009, eigenaar van [bedrijfsnaam] . Verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij [bedrijfsnaam] overnam, wist dat de bedoeling zou zijn dat hij buitenlandse klanten zou ontvangen voor het kopen van verdovende middelen . Hij was daarvoor, in oktober 2009, benaderd door [medeverdachte 1] . Hij ontving voor het op zijn naam zetten en openhouden van de zaak een bedrag van € 2000,- per maand. De huur voor het pand waarin [bedrijfsnaam] gevestigd was, kwam voor rekening van [medeverdachte 1]. Ook de kosten en opbrengsten van de legale handel werden door [medeverdachte 1] betaald en geïnd.
Verdachte heeft [bedrijfsnaam] overgenomen van [medeverdachte 2], die de onderneming heeft gedreven vanaf 1 juli 2009 .
Verdachte heeft verder verklaard dat [medeverdachte 1] fungeerde als de dealer. Verdachte ontving de klanten en leidde ze door naar [medeverdachte 1], die meestal ook in de winkel of in een van de andere ruimten in het pand, aanwezig was. Daar werd dan de deal gesloten. [medeverdachte 1] nam de bestelling op en ging de verdovende middelen halen. Was [medeverdachte 1] er niet, dan belde verdachte hem op. In de winkel zelf waren volgens verdachte geen verdovende middelen op voorraad. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] daarvoor een kamer had aan de [adres] in [plaatsnaam].
Volgens de verklaring van verdachte handelde [medeverdachte 1] alleen in grote hoeveelheden. [medeverdachte 1] vertelde verdachte dat hij vanaf 100 gram verkoopt . Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij van [medeverdachte 1] de opdracht had gekregen, bij ontdekking te zwijgen over de handel in verdovende middelen.
Over de rol van [medeverdachte 2] verklaarde verdachte dat die wel eens de drugs haalde bij het pand aan de [adres]. Vaak haalde [medeverdachte 2] de verdovende middelen op de fiets, grotere partijen haalde hij met zijn auto.
Verdachte heeft in de maand oktober twee weken gewerkt in de winkel [bedrijfsnaam], wat hij zelf beschrijft als een “stage”. Toen hij net was begonnen viel het hem op dat er al direct vaste klanten waren . Per dag kwamen er tussen de één en acht klanten, voornamelijk Fransen of Franstalige Belgen. De rechtbank leidt daaruit af dat de handel in verdovende middelen reeds enige tijd voorafgaand aan de overname door [verdachte], plaatsvond.
Een van de Franse klanten, te weten [getuige 1], is verhoord en herkent verdachte als zijnde degene die hen aanspreekt in goed Frans en naar de ruimte achter de winkel brengt, waarna hij zijn bestelling doet bij [medeverdachte 1]. [getuige 1] noemt [medeverdachte 1] als de dealer.
In zijn verklaring, geeft [getuige 1] verder aan dat hij al vanaf september 2009 drugs koopt in [bedrijfsnaam] en verdachte vanaf die tijd telkens in de winkel aanwezig is.
Gezien het bovenstaande, oordeelt de rechtbank dat sprake is van deelneming door verdachte aan een criminele organisatie. Verdachte had een rol in een organisatie van ten minste 3 personen waarin hij actief en in een vaste modus operandi met de medeverdachten samenwerkte gedurende een periode van 7 maanden. Verdachte ontving de klanten, verwees door en fungeerde als beheerder van de dekmantel. Uit de rolverdeling tussen verdachte en de medeverdachten blijkt van een duidelijke organisatiegraad en structuur, waarbij ook de gemeenschappelijke regels en doelstelling blijken uit de rolverdeling en de door [medeverdachte 1] uitgeoefende druk om zich aan de regels te houden.
De doelstelling van de organisatie was vanaf het begin van de stage duidelijk voor verdachte.
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat voor de aanwezigheid van het opzet, voldoende is dat verdachte wist dat het oogmerk van de organisatie, het plegen van misdrijven was. Het oogmerk hoeft dan niet te zien op de door de organisatie concreet beoogde misdrijven. Of verdachte iets wist van de aanwezigheid van cocaïne, is voor het opzet op het deelnemen, nu dit zodanig samenhangt met de handel in hennep en hash, derhalve niet relevant.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het als feit 1 ten laste gelegde feit.
De aangetroffen hoeveelheden hennep, hash en cocaïne werden gebruikt om te worden verhandeld in het pand aan [vestigingsadres] in [plaatsnaam]. Verdachte heeft verklaard dat hij weet dat [medeverdachte 1] een pand aan de [adres] heeft waar hij de voorraad houdt en dat of [medeverdachte 1], of [medeverdachte 2] de drugs gingen ophalen als er een koop was gesloten met klanten.
Anders dan door de verdediging is betoogd, is dat geen vermoeden van verdachte, maar blijkt uit de verklaring van wetenschap bij verdachte.
Bovendien heeft verdachte verklaard dat ook in zijn eigen woning aan [adres] in [plaatsnaam], verdovende middelen, die eerst op de [adres] lagen, tijdelijk zijn opgeslagen . Daarnaast is hij enkele malen op en neer gereden om hennep te halen voor klanten die in de winkel waren. Verdachte heeft ook bekend dat hij op 30 maart 2010 drugs heeft ingepakt voor [getuige 1] .
Deze [getuige 1] heeft bovendien verklaard dat verdachte ook altijd de hennep wikkelt in doorzichtige folie. Daarnaast heeft [getuige 1] verklaard over een deal die in een andere ruimte werd besproken op 30 maart 2010 terwijl [getuige 1] en verdachte in de keuken, achter de winkel waren. [getuige 1] hoorde de Fransen in de andere ruimte met de dealer discussiëren over drugs en dat zij (de Fransen) – onder andere – 50 gram cocaïne wilden.
Aangezien verdachte, van Franse afkomst, volgens de verklaring [getuige 1], goed Frans spreekt, en tijdens het moment waarover [getuige 1] verklaart bij [getuige 1] was, is niet aannemelijk dat verdachte niet op de hoogte was van de handel in cocaïne vanuit [bedrijfsnaam].
Anders dan de verdediging in haar verweer stelt heeft verdachte de verdovende middelen naar het oordeel van de rechtbank wel aanwezig gehad. Van aanwezig hebben is sprake wanneer de verdovende middelen zich in de machtsfeer van de (mede)dader bevinden.
De handelingen die verdachte zelf uitvoerde en het opslaan van drugs in zijn woning geven daarvan voldoende blijk. Daarnaast kent de rechtbank gewicht toe aan uit de rol van verdachte in de organisatie. Als er klanten kwamen, die iets wilde kopen en [medeverdachte 1] er niet was, belde verdachte hem op. Hij zorgde er daarmee voor dat de klanten uiteindelijk over de drugs konden beschikken.
Gezien de geschetste actieve rol van verdachte in de organisatie, in combinatie met de wetenschap van de aanwezige voorraad, de nauwe samenwerking met de medeverdachten en zijn eigen handelen zoals blijkt uit de verklaringen van verdachte zelf en [getuige 1], is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de als feiten 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Feiten 4 en 5
Verdachte heeft verklaard dat de klanten die drugs kochten voornamelijk Fransen en Franstalige Belgen waren. Van de aangehouden klanten, hebben [getuige 4] en [getuige 1] verklaard dat zij de drugs kochten en mee wilden nemen naar Frankrijk. [getuige 5] heeft verklaard dat hij de drugs wilde uitvoeren naar België. [getuige 4] heeft verklaard dat hij naast hennep en hash ook cocaïne had gekocht en [getuige 5] kocht hennep en cocaïne. Bij de verschillende aanhoudingen zijn de drugs waarover is verklaard ook aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet op zijn geschetste rol in de organisatie en op het feit dat hij wist dat de drugs vooral werden verkocht aan Fransen en Franstalige Belgen, op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze klanten de drugs uitvoerden naar hun land van herkomst. Gezien de hoeveelheden die werden verhandeld is eigen gebruik van alle drugs door de kopers voordat ze Nederland zouden verlaten, onaannemelijk. Voorts zijn er in het dossier geen aanknopingspunten te vinden dat de klanten de drugs wilden verhandelen in Nederland.
Anders dan door de verdediging betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk sprake van medeplegen. Verdachte ontving, leidde door, pakte in en begeleidde (in geval [getuige 1]) ook weer naar buiten. Hieruit volgt de nauwe en bewuste samenwerking die voor medeplegen is vereist. Dat verdachte niet de dealer is en niet de “grote baas”, doet aan de samenwerking niet af. De intensieve samenwerking blijkt afdoende uit de duidelijke voorafgaande afspraken, de bestaande taakverdeling en de aanwezigheid van verdachte. Verdachte heeft immers verklaard dat hij altijd in de winkel staat . Bij eventuele afwezigheid heeft verdachte zijn winkel beschikbaar gesteld om zich te laten vervangen door [medeverdachte 2].
De gemelde handelingen, in combinatie met zijn rol in de organisatie, merkt de rechtbank aan als een wezenlijke bijdrage aan de gepleegde feiten.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de als feiten 4 en 5 (beide deel 1) ten laste gelegde feiten.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1:
in de periode van 1 september 2009 tot en met 31 maart 2010 te [plaatsnaam],
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van misdrijven, namelijk
- het meermalen opzettelijk verkopen en vervoeren van (grote) hoeveelheden hennep en hash en cocaïne
en
- het meermalen, opzettelijk aanwezig hebben van
(grote) hoeveelheden hennep en hash en cocaïne;
Feit 2:
in de periode van 30 maart 2010 tot en met 31 maart 2010 te [plaatsnaam] tezamen
en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16,5 kilogram hennep en 0,5 kilogram hash, zijnde hennep en hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3:
hij in de periode van 30 maart 2010 tot en met 31 maart 2010 te [plaatsnaam] tezamen
en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 200 gram, cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
Feit 4:
Deel 1:
op tijdstippen in de periode van 1 september 2009 tot en met 31 maart 2010 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, hoeveelheden hash en hennep, zijnde hasjiesj en hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers hebben verdachte en zijn mededaders in
voornoemde periode hash en hennep verkocht aan Belgische en Franse personen;
Feit 5:
Deel 1:
op tijdstippen in de periode van 1 september 2009 tot en met 31 maart 2010 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, hoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet immers hebben verdachte en zijn mededaders in voornoemde periode cocaïne verkocht aan Belgische en Franse personen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Zij heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de richtlijnen die het openbaar ministerie terzake van opiumdelicten hanteert. In het bijzonder heeft zij in acht genomen de forse hoeveelheden verdovende middelen die zijn aangetroffen en de omstandigheid dat verdachte gedurende een lange periode tezamen met anderen hard- en softdrugs heeft verhandeld en naar het buitenland heeft gebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring verzoekt de verdediging verdachte een zo hoog mogelijk voorwaardelijke straf op te leggen, als stok achter de deur. Zijn detentie is verdachte zwaar gevallen. Hij heeft zijn lesje geleerd. Een voortdurende detentie zou verdachte beletten zijn leven weer op te pakken. Verdachte heeft immers zicht op een baan na detentie. Bovendien wordt hij, onder meer op het gebied van huisvesting en financiën, gesteund door zijn familie. Eventueel kan naast deze steun een verplicht reclasseringscontact worden opgelegd.
De verdediging heeft voorts verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie die zich bezig hield met handel in hennep, hash en cocaïne.
Blijkens hetgeen de rechtbank ten aanzien van verdachte bewezen heeft verklaard, was verdachte op velerlei gebied, zoals het operationeel houden van de dekmantel ([bedrijfsnaam]), de ontvangst van klanten, het inpakken en (tijdelijk) opslaan van hennep en het doorgeleiden naar [medeverdachte 1] (de dealer), bij de criminele organisatie betrokken.
De leiding van die organisatie lag bij [medeverdachte 1]. Ondanks dat verdachte niet de grote leider is van de organisatie, leverde hij met zijn rol een wezenlijke bijdrage en heeft zodoende een belangrijke rol gehad bij het in stand houden van een keten van drugscriminaliteit, waaronder de uitvoer van drugs. Verdachte wist wat er zou gaan gebeuren voordat hij [bedrijfsnaam] overnam en heeft zich desondanks daarmee bewust ingelaten. Dat rekent de rechtbank hem zwaar aan.
De teelt en handel in drugs moet worden bestreden, nu het gebruik daarvan leidt tot schade voor de gezondheid. Met de handel in drugs worden grote winsten gemaakt.
In het geval van verdachte blijkt zijn persoonlijk voordeel echter niet groot te zijn geweest.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij na het eerste verhoor volledige openheid van zaken heeft gegeven. Bovendien is verdachte nog jong en heeft hij een zeer beperkt strafblad waarop geen feiten staan die vergelijkbaar zijn met de bewezen verklaarde feiten.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 voorwaardelijk, passend en geboden is.
7 Het beslag
7.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
271440 1 stuk mobiele telefoon, kleur zwart
Motorola
aangetroffen bij verdachte
7.2 De verbeurdverklaring
Het hierna genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring.
271470 1 stuk tas, kleur bruin
Auchan
daarin 2 zakken met hennepresten, aangetroffen in slaapkamer
7.3 De onttrekking aan het verkeer
Het hierna genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
272061 1 stuk hennep, kleur groen
3 gram, 2 zogenaamde testmonsters
Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot dit voorwerp.
Verder is dit voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 91 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 11, 13, 13a en 14 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de tenlastegelegde delen 2 onder de feiten 4 en 5;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van
de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 3: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van
de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 4, deel 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder
A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 5, deel 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder
A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het onder 7.1 inbeslaggenomen voorwerp;
- verklaart verbeurd het onder 7.2 inbeslaggenomen voorwerp;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het onder 7.3 inbeslaggenomen voorwerp.
Dit vonnis is gewezen door mr. Alferink, voorzitter, mr. Prenger en mr. Bennenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 juli 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Feit 1:
hij in de periode van 1 september 2009 tot en met 31 maart 2010 te [plaatsnaam],
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van misdrijven, namelijk
- het meermalen opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of
vervoeren van (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hash en/of cocaine
en/of
- het meermalen, althans eenmaal, opzettelijk aanwezig hebben van (een)
(grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hash en/of cocaine;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Feit 2:
hij in de periode van 30 maart 2010 tot en met 31 maart 2010 te [plaatsnaam] tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 16,5 kilogram hennep en/of 0,5 kilogram hash, in
elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast
mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen
andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hennep en/of hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
Feit 3:
hij in de periode van 30 maart 2010 tot en met 31 maart 2010 te [plaatsnaam] tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 200 gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
Feit 4:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 september 2009 tot en met
31 maart 2010 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland
heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een of meer
(gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) hash en/of hennep, in elk geval een of meer
hoeveelhe(i)d(en) van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties
zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of hennep een middel als bedoeld in de bij
die wet behorende lijst II, dan wel aangwezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders in
voornoemde periode een of meer gebruikershoeveelhe(i)d(en) hash en/of hennep
verkocht aan een of meer Belgische en/of Franse perso(o)n(en);
en/of
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 september 2009 tot en met
31 maart 2010 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een
(aantal) (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) hash en/of hennep, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van
hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd, zijnde hennep en/of hasjiesj een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond A Opiumwet
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
Feit 5:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 september 2009 tot en met
31 maart 2010 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland
heeft/hebben gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een of
meer (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaine,
zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet immers
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders in voornoemde periode een of meer
gebruikershoeveelhe(i)d(en) cocaine verkocht aan een of meer Belgische en/of
Franse perso(o)n(en);
en/of
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 september 2009 tot en met
31 maart 2010 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een (aantal) (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) cocaine, althans hoeveelheden van
een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet