RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 10 / 841 WWB
uitspraak op een verzoek om proceskostenveroordeling
[naam persoon],
wonende te [woonplaats], verzoekster,
gemachtigde mr. P.F.M. Gulickx,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk,
verweerder.
De gemachtigde van verzoekster heeft bij brief van 1 maart 2010 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen door verweerder van een beslissing op bezwaar inzake de gedeeltelijke toekenning van bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand.
Bij brief van 4 maart 2010 heeft de gemachtigde van verzoekster verweerder meegedeeld dat verweerder in gebreke is gebleven op het bezwaar te beslissen.
Bij besluit van 16 maart 2010 heeft verweerder op het bezwaar beslist.
Vervolgens heeft de gemachtigde van verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder heeft bij brief van 14 mei 2010 gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 19 juli 2010, waarbij namens verweerder
S. van der Meulen aanwezig was. Verzoekster en haar gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
2.1 In onderhavige procedure overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank – bij afzonderlijke uitspraak en met toepassing van artikel 8:75 – een bestuursorgaan in de proceskosten veroordelen, indien daarom bij de intrekking van het beroep wordt verzocht en verweerder geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen.
Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden. Paragraaf 4.1.3.2 van de Awb en ook afdeling 8.2.4A van de Awb maken deel uit van deze wetswijziging. Het beroepschrift is ingediend op 1 maart 2010. Daarmee is het recht over het niet tijdig beslissen van toepassing zoals dat geldt vanaf 1 oktober 2009.
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit is gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 6:12, derde lid, van de Awb kan, indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
2.2 De rechtbank stelt vast dat verweerder met het besluit van 16 maart 2010 op het bezwaarschrift van verzoekster heeft beslist en dat verzoekster daarmee haar doel van het op 1 maart 2010 ingestelde beroep heeft bereikt. Op de vraag of verweerder met het besluit van 16 maart 2010 in juridisch opzicht aan het beroep van verzoekster is tegemoetgekomen, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van verzoekster eerst bij brief van 4 maart 2010 aan verweerder heeft meegedeeld dat verweerder in gebreke is gebleven tijdig een beslissing op het bezwaar te nemen. Derhalve is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb, dat bij niet tijdig beslissen het beroepschrift kan worden ingediend zodra twee weken zijn verstreken na de schriftelijke ingebrekestelling.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:12, derde lid, van de Awb, waarin redelijkerwijs niet van verzoekster kan worden gevergd dat zij het bestuursorgaan in gebreke stelt.
Naar het oordeel van de rechtbank had het beroep van verzoekster tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar niet tot een gegrond beroep kunnen leiden, omdat vanaf 1 oktober 2009 zonder ingebrekestelling geen sprake is van een ontvankelijk beroep. Nadat de gemachtigde van verzoekster gewezen is op dit verzuim en verweerder alsnog in gebreke heeft gesteld, heeft verweerder op 16 maart 2010 en daarmee binnen de twee weken na schriftelijke ingebrekestelling op het bezwaar beslist. Hiermee is nimmer sprake geweest van een ontvankelijk beroep. Nu het beroepschrift is ingetrokken komt de rechtbank niet toe aan niet-ontvankelijkverklaring.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gesteld dat verweerder aan het beroep van verzoekster is tegemoetgekomen. De omstandigheid dat
verzoekster na het indienen van het beroepschrift haar doel, een beslissing op het door haar ingediende bezwaarschrift, heeft bereikt, maakt dit niet anders. Het verzoek om verweerder te veroordelen in de kosten wordt afgewezen.
Nu verweerder niet aan het beroep van verzoekster is tegemoetgekomen, is verweerder niet gehouden het griffierecht te vergoeden.
wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Aldus gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, en door deze en M.H.A. de Graaf, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.