parketnummer: 02/800403-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 juli 2010
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd.
raadsman mr. Buntsma, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 juli 2010, waarbij de officier van justitie, mr. Laheij, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie;
Feit 2:
samen met anderen in het bezit was van ongeveer 16,5 kilo hennep en 0,5 kilo hash;
Feit 3:
samen met anderen in het bezit was van ongeveer 200 gram cocaïne;
Feit 4:
samen met anderen meermalen hash en/of hennep naar het buitenland heeft gebracht
en/of
samen met anderen meermalen hash en/of hennep heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel vervoerd;
Feit 5:
samen met anderen meermalen cocaïne naar het buitenland heeft gebracht
en/of
samen met anderen meermalen cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel vervoerd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3], de aanwezige verklaringen van de diverse afnemers van drugs - met name van [getuige 1] -, de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 3], de observatieverslagen, de processen-verbaal van doorzoeking en van de drugstests, het rapport inhoudende een dactyloscopische identificatie en het uittreksel van de Kamer van Koophandel terzake van de winkel [bedrijfsnaam] gevestigd aan [adres] te [plaatsnaam].
4.2 Het standpunt van de verdediging
Zij wijst op de gegevens van de Kamer van Koophandel waaruit is af te leiden dat verdachte slechts activiteiten aan [adres] heeft gehad in de periode van 1 juni 2009 tot 1 november 2009. Over die periode is niets bekend geworden van enige drugshandel, zoals vanuit meldingen, observaties of handhavingscontroles. De periode in de tenlastelegging behoort te worden beperkt tot ten hoogste 1 november 2009 tot en met 31 maart 2010, aldus de verdediging.
Verdachte heeft slechts zijn kamer aan [adres] ter beschikking gesteld, alwaar drugs zijn aangetroffen, en heeft enkele malen als koerier gefunctioneerd. Verder heeft hij bij de winkel [bedrijfsnaam] rondgehangen. Het verrichten van enige diensten voor [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en het rondhangen - gedurende een korte periode - duiden volgens de verdediging niet op een zodanige substantiële bijdrage dat verdachte als betrokkene van een criminele organisatie moet worden aangemerkt. Als de winkel al moet worden beschouwd als een criminele organisatie dan is deze behoorlijk beperkt en gelijk te stellen met een dealerspand. De verdediging heeft daarom vrijspraak bepleit voor feit 1.
Verdachte neemt evenwel de verantwoording voor de aangetroffen hoeveelheden hennep, hash en cocaine, zoals tenlastegelegd onder de feiten 2 en 3. Deze feiten kunnen daarom naar de mening van de verdediging worden bewezen.
Weliswaar heeft verdachte bekend dat hij enkele malen drugs in zijn bezit heeft gehad en alleen of met anderen (niet zijnde [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1]) heeft vervoerd, maar er is onvoldoende bewijs voorhanden dat hij in vereniging met anderen participeerde bij de leveringen van drugs aan Fransen en Belgen. Dit betekent dat slechts de delen 2 - en niet de delen 1 - onder de feiten 4 en 5 kunnen worden bewezen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1, 2 en 3
Op 14 en 30 november 2009 ontving de politie een tweetal anonieme meldingen over vermoedelijke handel in softdrugs in een winkel genaamd [bedrijfsnaam] (hierna: [bedrijfsnaam]), gevestigd aan [adres] in [plaatsnaam] .
Naar aanleiding daarvan is een onderzoek gestart dat resulteerde in de aanhouding van verdachte op 31 maart 2010, alsmede van een tweetal medeverdachten ([medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]) op 31 maart 2010 en van een aantal Belgische en Franse verdachten op respectievelijk 26 en 30 maart 2010 .
Observanten zagen verdachte op 30 maart 2010 omstreeks 23:02 uur, het pand aan [adres] verlaten en in een [auto] stappen . Daarbij droeg hij een grote zwarte tas die hij in de kofferbak zette.
Bij de aanhouding van verdachte op 31 maart 2010 omstreeks 00:05 uur zijn, in de auto waarin hij op dat moment reed, goederen in beslag genomen die vermoedelijk verdovende middelen betroffen .
In de kofferbak van de auto werd aangetroffen:
- 5060 gram hennep;
- 40 gram cocaïne.
Naar aanleiding van gemelde observatie, voorafgaand aan de aanhouding van de verdachten, heeft op 31 maart 2010 een doorzoeking plaatsgevonden van een kamer op de tweede verdieping van de (studenten)woning aan [adres] in [plaatsnaam] . De kamer werd sinds 1 juli 2009 gehuurd door verdachte .
In de kamer werden, onder andere, aangetroffen:
- een kleine weegschaal met cocaïne resten;
- twee boterhamzakjes met 200 gram cocaïne;
(de weegschaal en de cocaïne aangetroffen in een kussen van de slaapbank)
- 5 grote gripzakken;
- 6 blokken hash met een gewicht van 530 gram;
- een tas met daarin een zwarte sealbag met daarin 3 grote gripzakken, met in totaal 3000 gram hennep;
- 4 zakken met hennep met een totaal gewicht van 3250 gram;
- Een strijkbag/sealbag met daarin 1000 gram hennep;
- Een zwarte sealbag met daarin 2 zakken hennep met een totaal gewicht van 2000 gram.
Verdachte heeft verklaard dat hij de kamer nooit ingericht heeft om daar dagelijks te verblijven .
Op 31 maart heeft tevens een doorzoeking plaatsgevonden van het pand [adres] in [plaatsnaam], waarin [bedrijfsnaam] is gevestigd . In de winkel zijn geen goederen in beslag genomen. Wel zijn diverse zaken aangetroffen die verband houden met de handel in verdovende middelen .
Bij de doorzoeking is medeverdachte [medeverdachte 3] aangehouden. Bij onderzoek van zijn kleding zijn twee kleine gripzakjes aangetroffen met daarin een gebruikershoeveelheid hennep en een klein topje hennep .
De in beslag genomen verdovende middelen zijn onderzocht. Uit onderzoek is gebleken dat de aangetroffen verdovende middelen, qua soort en gewicht, de middelen betrof als hiervoor is aangegeven.
Op het moment van aanhouding was medeverdachte [medeverdachte 3], sinds 1 november 2009, eigenaar van [bedrijfsnaam] . [medeverdachte 3] heeft [bedrijfsnaam] overgenomen van verdachte, die de onderneming heeft gedreven vanaf 1 juli 2009 .
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij, toen hij [bedrijfsnaam] overnam, hij wist dat de bedoeling zou zijn dat hij buitenlandse klanten zou ontvangen voor het kopen van verdovende middelen . Hij was daarvoor, in oktober 2009, benaderd door [medeverdachte 1] . Hij ontving voor het op zijn naam zetten en openhouden van de zaak een bedrag van € 2000,- per maand. De huur voor het pand waarin [bedrijfsnaam] gevestigd was, kwam voor rekening van [medeverdachte 1]. Ook de kosten en opbrengsten van de legale handel werden door [medeverdachte 1] betaald en geïnd.
Voorafgaand aan de overname van de zaak heeft volgens de verklaring van [medeverdachte 3] een gesprek plaatsgevonden waarbij verdachte en [medeverdachte 1] aanwezig waren. [medeverdachte 3] verklaarde openlijk dat hem in dat gesprek duidelijk werd gemaakt dat [bedrijfsnaam] een dekmantel was voor de handel in drugs en welke rol [medeverdachte 3] daarin zou gaan spelen.
[medeverdachte 3] heeft verder verklaard dat [medeverdachte 1] fungeerde als de dealer. [medeverdachte 3] ontving de klanten en leidde ze door naar [medeverdachte 1], die meestal in de winkel of in een van de andere ruimten in het pand, aanwezig was. Daar werd dan de deal gesloten. [medeverdachte 3] verklaarde dat verdachte daar regelmatig bij was . [medeverdachte 1] nam dan de bestelling op en ging de verdovende middelen halen.
Over de rol van verdachte verklaarde [medeverdachte 3] dat die wel eens de drugs haalde bij het pand aan [adres]. Vaak haalde verdachte de verdovende middelen op de fiets, grotere partijen haalde hij met zijn auto. Verdachte fungeerde als koerier.
Was [medeverdachte 1] er niet, dan belde [medeverdachte 3] hem op. In de winkel zelf waren volgens [medeverdachte 3] geen verdovende middelen op voorraad.
Volgens de verklaring van [medeverdachte 3] handelde [medeverdachte 1] alleen in grote hoeveelheden vanaf 100 gram .
[medeverdachte 3] heeft in de maand oktober twee weken gewerkt in de winkel [bedrijfsnaam], wat hij zelf beschrijft als een “stage”. Toen hij net was begonnen viel het hem op dat er al direct vaste klanten waren . Per dag kwamen er tussen de één en acht klanten, voornamelijk Fransen of Franstalige Belgen. De rechtbank leidt daaruit af dat de handel in verdovende middelen reeds enige tijd voorafgaand aan de overname door [medeverdachte 3], plaatsvond.
Een van de Franse klanten, te weten [getuige 1], is verhoord en herkent verdachte als zijnde degene die vaak in de ruimte achter de winkel zit. Volgens [getuige 1] ziet verdachte dat [getuige 1] een bestelling plaatst, de hennep wordt ingepakt, betaald en afgeleverd wordt.
In zijn verklaring, geeft [getuige 1] verder aan dat hij al vanaf september 2009 drugs koopt in [bedrijfsnaam].
Gezien het bovenstaande, oordeelt de rechtbank dat sprake is van deelneming door verdachte aan een criminele organisatie. Verdachte had een rol in een organisatie van ten minste 2 en later tenminste 3 personen waarin hij actief en in een vaste modus operandi met de medeverdachten samenwerkte gedurende een periode van 9 maanden. Verdachte huurde het pand waar de voorraad was opgeslagen, die vervolgens vanuit [bedrijfsnaam] werd verkocht. Daarnaast was hij een deel van die periode eigenaar van [bedrijfsnaam]. Zowel de aanvang van de huurovereenkomst als de eigendom van [bedrijfsnaam], vallen samen op dezelfde datum, te weten 1 juli 2009.
De rechtbank is van oordeel dat het samenvallen van die activiteiten door verdachte, alsmede het feit dat er direct na overname door [medeverdachte 3], vaste klanten waren, en het feit dat verdachte aanwezig was bij het overnamegesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3], tot geen andere conclusie kan leiden dan dat verdachte vanaf 1 juli 2009 tot aan zijn aanhouding, deel uit heeft gemaakt van de organisatie.
Anders dan door de verdediging is betoogd, leverde verdachte naar het oordeel van de rechtbank, door voornoemde activiteiten wel degelijk een substantiële bijdrage aan de organisatie.
Uit de rolverdeling tussen verdachte en de medeverdachten blijkt van een duidelijke organisatiegraad en structuur, waarbij ook de gemeenschappelijke regels en doelstelling blijken uit de rolverdeling en de door [medeverdachte 1] uitgeoefende druk om zich aan de regels te houden.
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat voor de aanwezigheid van het opzet, voldoende is dat verdachte wist dat het oogmerk van de organisatie, het plegen van misdrijven was. Het oogmerk hoeft dan niet te zien op de door de organisatie concreet beoogde misdrijven.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het als feit 1 ten laste gelegde feit.
De aangetroffen hoeveelheden hennep, hash en cocaïne werden gebruikt om te worden verhandeld in het pand aan [adres] in [plaatsnaam]. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij wist dat [medeverdachte 1] een pand aan [adres] heeft waar hij de voorraad houdt en dat of [medeverdachte 1], of [verdachte] de drugs gingen ophalen als er een koop was gesloten met klanten.
Gezien de geschetste actieve rol van verdachte in de organisatie, in combinatie met de wetenschap van de aanwezige voorraad, de nauwe samenwerking met de medeverdachten en zijn eigen handelen zoals blijkt uit de bekennende verklaringen van verdachte bij de politie en ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de als feiten 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Feiten 4 en 5
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat de klanten die drugs kochten voornamelijk Fransen en Franstalige Belgen waren. Verdachte was vaak aanwezig op de plek waar de deal werd gesloten en was daar of actief bij betrokken of nam het waar. Van de aangehouden klanten, hebben [getuige 4] en [getuige 1] verklaard dat zij de drugs kochten en mee wilden nemen naar Frankrijk. [getuige 5] heeft verklaard dat hij de drugs wilde uitvoeren naar België. [getuige 4] heeft verklaard dat hij naast hennep en hash ook cocaïne had gekocht en [getuige 5] kocht hennep en cocaïne. Bij de verschillende aanhoudingen zijn de drugs waarover is verklaard ook aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet op zijn geschetste rol in de organisatie en op het feit dat hij wist dat de drugs vooral werden verkocht aan Fransen en Franstalige Belgen, op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze klanten de drugs uitvoerden naar hun land van herkomst. Gezien de hoeveelheden die werden verhandeld is eigen gebruik van alle drugs door de kopers voordat ze Nederland zouden verlaten, onaannemelijk. Voorts zijn er in het dossier geen aanknopingspunten te vinden dat de klanten de drugs wilden verhandelen in Nederland.
Anders dan door de verdediging betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank, wel degelijk sprake van medeplegen. Dat verdachte niet de dealer is en niet de “grote baas”, doet aan de bewuste en nauwe samenwerking niet af. De intensieve samenwerking blijkt afdoende uit de duidelijke voorafgaande afspraken, de bestaande taakverdeling en de aanwezigheid van verdachte.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de als feiten 4 en 5 (beide deel 1) ten laste gelegde feiten.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 maart 2010 te Breda,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van misdrijven, namelijk
- het meermalen opzettelijk verkopen en vervoeren van grote hoeveelheden hennep en hash en cocaïne
en
- het meermalen, opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep en hash en cocaïne;
in de periode van 30 maart 2010 tot en met 31 maart 2010 te Breda tezamen
en in vereniging opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16,5 kilogram hennep en 0,5 kilogram hash, zijnde hennep en hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij in de periode van 30 maart 2010 tot en met 31 maart 2010 te Breda tezamen
en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 200 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
op tijdstippen in de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 maart 2010 te Breda tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, hoeveelheden hash en hennep, zijnde hasjiesj en hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers hebben verdachte en zijn mededaders in
voornoemde periode hash en hennep verkocht aan Belgische en Franse personen;
op tijdstippen in de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 maart 2010 te Breda tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, hoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet immers hebben verdachte en zijn mededaders in voornoemde periode cocaïne verkocht aan Belgische en Franse personen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Zij refereert ten aanzien van een verplicht reclasseringscontact aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft bij haar eis rekening gehouden met de ernst van de feiten en de richtlijnen die het openbaar ministerie terzake van opiumdelicten hanteert. In het bijzonder heeft zij in acht genomen de forse hoeveelheden verdovende middelen die zijn aangetroffen en de omstandigheid dat verdachte gedurende een lange periode tezamen met anderen hard- en softdrugs heeft verhandeld en naar het buitenland heeft gebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Zij verzoekt de rechtbank rekening te houden met de geringe rol van verdachte. Daarnaast wijst zij op het positieve reclasseringsrapport dat over verdachte is opgemaakt. De verdediging verzoekt voorts verdachte te beschouwen als een eenmalige misstapper, die is verleid tot het plegen van strafbare feiten om zijn familie uit de problemen te kunnen helpen. Verdachte wenst een kans krijgen om zijn studie weer op te pakken.
De verdediging pleit daarom voor een straf gelijk aan het voorarrest en een (maximale) werkstraf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie die zich bezig hield met handel in hennep, hash en cocaïne.
Blijkens hetgeen de rechtbank ten aanzien van verdachte bewezen heeft verklaard, was verdachte op velerlei gebied, zoals het operationeel houden van de dekmantel ([bedrijfsnaam]), de opslag en het vervoer van drugs, bij de criminele organisatie betrokken.
De leiding van die organisatie lag bij [medeverdachte 1]. Ondanks dat verdachte niet de grote leider is van de organisatie, leverde hij met zijn rol een wezenlijke bijdrage en heeft zodoende een belangrijke rol gehad bij het in stand houden van een keten van drugscriminaliteit, waaronder de uitvoer van drugs. Verdachte heeft zich daarmee bewust ingelaten om bij te dragen aan de aflossing van een schuld van zijn broer. Dat rekent de rechtbank hem zwaar aan.
De teelt en handel in drugs moet worden bestreden, nu het gebruik daarvan leidt tot schade voor de gezondheid. Met de handel in drugs worden grote winsten gemaakt.
In het geval van verdachte blijkt zijn persoonlijk voordeel echter niet groot te zijn geweest.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij nog jong is en een zeer beperkt strafblad heeft waarop geen feiten staan die vergelijkbaar zijn met de bewezen verklaarde feiten.
Verdachte volgde voor zijn aanhouding een HBO-opleiding. Volgens het rapport van Reclassering Nederland van 23 juni 2010, heeft verdachte zijn kansen in eigen hand en is hij ertoe in staat die ook te benutten. Het recidiverisico wordt, vanwege het motief, ingeschat als laag. Een voorwaardelijk gedeelte, dient volgens de reclassering als stok achter de deur. De rechtbank heeft van het advies kennis genomen en maakt het tot het hare.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 voorwaardelijk, passend en geboden is.
7.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
270776 1 stuk mobiele telefoon, kleur grijs
Nokia
aangetroffen bij fouillering in broekzak
270777 1 stuk sleutelbos, kleur grijs
zat aan de sleutel-3 sleutels
7.2 De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
271548 5 stuks zak (verpakkingsmateriaal)
diverse verpakkingsmateriaal, aangetroffen in appartement
271555 1 stuk fust
verpakkingsmateriaal
aangetroffen op strijkplank appartement
271558 1 stuk weegschaal, kleur zwart
aangetroffen in kussen appartement, t.b.v. wegen cocaïne
271561 1 stuk weegschaal
Severin
aangetroffen op toilet appartement
271566 1 stuk weegschaal
aangetroffen in appartement op toilet
7.3 De onttrekking aan het verkeer
De hierna genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat de feiten zijn begaan met betrekking tot deze voorwerpen.
Verder zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en het algemeen belang.
271461 5.060 gram hennep, kleur groen
aangetroffen in diverse zakken in kofferbak voertuig verdachte
271464 40 gram cocaïne, kleur wit
aangetroffen in kofferbak voertuig verdachte
271532 1 stuk hennep, kleur groen
1300 gram aangetroffen in appartement zilveren sealbag
271537 1 stuk cocaïne, kleur wit
200 gram aangetroffen in kussen in slaapbank
271571 1 stuk hashish, kleur bruin
530 gram aangetroffen in keukenkast appartement
271579 2 kilogram hennep, kleur groen
in zwarte sealbag, daarin 2 zakken met elk 1 kilogram
271584 1 kilogram hennep, kleur groen
aangetroffen in zwarte sealbag met daarin 1 zak met 1 kilogram
271592 1 kilogram hennep, kleur groen
1 zilveren sealbag met daarin 2 zakken van 500 gram
271600 3.250 gram hennep, kleur groen
4 plastic zakken aangetroffen in douchebank, totaal 3.250 gram
271605 3 kilogram hennep, kleur groen
tas met tijgerprint, daarin 1 sealbag met 3 plastic zakken
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 91 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 11, 13, 13a en 14 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de tenlastegelegde delen 2 onder de feiten 4 en 5;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van
de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 3: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van
de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 4, deel 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder
A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 5, deel 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder
A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de onder 7.1 inbeslaggenomen voorwerpen;
- verklaart verbeurd de onder 7.2 inbeslaggenomen voorwerpen;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de onder 7.3 inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Alferink, voorzitter, mr. Prenger en mr. Bennenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 juli 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 maart 2010 te Breda,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van misdrijven, namelijk
- het meermalen opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of
vervoeren van (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hash en/of cocaine
en/of
- het meermalen, althans eenmaal, opzettelijk aanwezig hebben van (een)
(grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hash en/of cocaine;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij in de periode van 30 maart 2010 tot en met 31 maart 2010 te Breda tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 16,5 kilogram hennep en/of 0,5 kilogram hash, in
elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast
mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen
andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hennep en/of hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
hij in de periode van 30 maart 2010 tot en met 31 maart 2010 te Breda tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 200 gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2009 tot en met
31 maart 2010 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland
heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een of meer
(gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) hash en/of hennep, in elk geval een of meer
hoeveelhe(i)d(en) van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties
zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of hennep een middel als bedoeld in de bij
die wet behorende lijst II, dan wel aangwezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders in
voornoemde periode een of meer gebruikershoeveelhe(i)d(en) hash en/of hennep
verkocht aan een of meer Belgische en/of Franse perso(o)n(en);
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2009 tot en met
31 maart 2010 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een
(aantal) (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) hash en/of hennep, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van
hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd, zijnde hennep en/of hasjiesj een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond A Opiumwet
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2009 tot en met
31 maart 2010 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland
heeft/hebben gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een of
meer (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaine,
zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet immers
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders in voornoemde periode een of meer
gebruikershoeveelhe(i)d(en) cocaine verkocht aan een of meer Belgische en/of
Franse perso(o)n(en);
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2009 tot en met
31 maart 2010 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een (aantal) (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) cocaine, althans hoeveelheden van
een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet