ECLI:NL:RBBRE:2010:BN2866

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
22 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02-801166-09
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Prenger
  • A. Alferink
  • B. Bennenbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met aan zorg toevertrouwde minderjarigen binnen de familie

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 22 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn nichtjes. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de aanranding van drie nichtjes, maar achtte bewezen dat hij ontucht heeft gepleegd met twee van hen, die aan zijn zorg waren toevertrouwd. De centrale vraag was of er sprake was van 'dwang door een andere feitelijkheid' zoals bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overwoog dat hoewel het leeftijdsverschil tussen de verdachte en de meisjes een aanwijzing voor geestelijk of lichamelijk overwicht kan zijn, dit op zichzelf niet voldoende is om dwang aan te nemen. De bijzondere familierelatie werd ook niet als voldoende bewijs voor dwang beschouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor het gebruik van geweld of dreiging met geweld door de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk ontuchtige handelingen had verricht, maar dat de omstandigheden niet voldoende waren om te spreken van dwang. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 280 dagen, waarvan 270 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uur. Tevens werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02/801166-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. Nederlof, advocaat te Tilburg
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 juli 2010, waarbij de officier van justitie, mr. Laheij, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
Primair: [slachtoffer 1] meermalen heeft aangerand;
Subsidiair: meermalen ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die aan zijn zorg was toevertrouwd;
Feit 2:
[slachtoffer 2] heeft aangerand;
Feit 3:
Primair: [slachtoffer 3] meermalen heeft aangerand;
Subsidiair: meermalen ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 3], die aan zijn zorg was toevertrouwd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 primair, 2 en 3 primair heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangiften van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en de verklaring van [getuige]. Daarnaast heeft zij in aanmerking genomen de deels bekennende verklaring van verdachte.
Voorts heeft zij voor het bewijs de overige getuigenverklaringen uit het procesdossier in ogenschouw genomen, met name die van [naam] en [naam], respectievelijk de moeder en een vriendin van [slachtoffer 1].
Dat verdachte ontkent de vagina’s van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] te hebben aangeraakt, acht zij ongeloofwaardig. Dit gelet op het feit dat verdachte deze ontkenning op generlei wijze heeft kunnen onderbouwen en hij heeft toegegeven [getuige] - die geen aangifte heeft gedaan - wel aan haar vagina te hebben betast. Bovendien wijst de officier van justitie op de verklaringen van de meisjes zelf welke haar authentiek voorkomen. Volgens de officier van justitie kan in dit verband worden bewezen dat verdachte - door een andere feitelijkheid - de meisjes heeft gedwongen tot het dulden van de seksuele handelingen, gelet op de afhankelijkheidsrelatie binnen de familie van verdachte en de meisjes, alsmede de psychische druk die hiervan uitging voor de meisjes. Zij concludeert daarom tot een bewezenverklaring van de aanranding door verdachte van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de feiten 1 primair, 2 en 3 primair kan komen.
Immers kan volgens de verdediging niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van dwang richting de aangeefsters. Dwang door het uitoefenen van geweld, door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid is hier niet aan de orde. De meisjes hebben zich te allen tijde kunnen onttrekken aan de situatie door weg te lopen dan wel de aandacht te vragen van andere personen die zich in de woning bevonden. De verdediging heeft voorts aangevoerd dat, voor zover het geestelijk of lichamelijk overwicht zou voortvloeien uit het leeftijdsverschil tussen verdachte en de aangeefsters, het enkele leeftijdsverschil onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is geweest van dwang. De aanranding van de aangeefsters kan dan ook niet worden bewezen, aldus de verdediging.
Terzake van zowel de primair tenlastegelegde feiten als de subsidiair tenlastegelegde feiten heeft de verdediging betoogd dat verdachte weliswaar heeft bekend dat hij onder meer de borsten van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft betast, maar dat hij pertinent ontkent dat hij de vagina’s van deze meisjes heeft aangeraakt. Verdachte is meer een ‘borstenman’. Hij dient dan ook in elk geval van dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Voorts is ten aanzien van feit 1 primair aangevoerd dat de termijn van de tenlastelegging beperkt dient te worden. Op basis van de verklaringen van verdachte, [slachtoffer 1] en [getuige 2] zou moeten worden uitgegaan van de periode vanaf eind 1999 tot begin 2000.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], beiden nichtjes van verdachte, kwamen regelmatig bij verdachte en zijn echtgenote [getuige 2] op hun kinderen passen en bleven vervolgens slapen. [slachtoffer 1] - geboren op [geboortedatum] - begon bij hen op te passen toen zij 15 jaar oud was, kort nadat de dochter van verdachte was geboren. Haar oppasperiode liep vanaf ongeveer 1 februari 1999 tot 1 januari 2002. Toen [slachtoffer 3] - geboren op [geboortedatum] - 15 jaar oud was ging zij ook regelmatig babysitten bij verdachte thuis. Zij paste op in de periode 1 januari 2004 tot 1 januari 2007. In de tussenliggende periode paste [getuige] op, een ander nichtje van verdachte. [getuige 2] maakte steeds de afspraken met de ouders van de nichtjes over het oppassen. De ouders van de meisjes hadden hun toestemming verleend voor het oppassen. Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] blijkt dat verdachte handelingen van seksuele aard met hen heeft gepleegd op momenten nadat verdachte en [getuige 2] op de oppasavonden waren thuis gekomen of op de ochtenden daarna vóór het ontbijt.
Zo heeft [slachtoffer 1] verklaard dat verdachte op die avonden vaak bij haar op de bank in de woonkamer kwam zitten en zij samen nog een dvd-film gingen kijken. [getuige 2] was dan intussen naar bed gegaan. In beginsel streelde verdachte alleen over [slachtoffer 1]’s knie, maar zijn aanrakingen gingen steeds verder. Hij streelde later ook haar benen en armen. [slachtoffer 1] noemt in het bijzonder een incident waarbij verdachte zijn arm over haar schouders legde en haar helemaal naar zich toe trok. Vervolgens betastte hij één van haar borsten onder haar kleding en streelde hij haar benen. Op enig moment maakte hij de knoop en rits van haar broek los en begon hij met zijn vingers onder haar slip over haar vagina te wrijven.
Naast deze gebeurtenissen op de bank, verklaart [slachtoffer 1] over een voorval ten tijde dat verdachte een hond had te logeren in huis. Laat in de avond gingen [slachtoffer 1] en verdachte samen deze hond uitlaten. Verdachte pakte toen de hand van [slachtoffer 1] vast en streelde deze voortdurend. Bij terugkomst in de woning van verdachte pakte hij haar in de keuken stevig vast en begon hij haar over de blote rug te strelen.
Voorts heeft [slachtoffer 1] aangegeven dat verdachte een keer vroeg in de ochtend naar de logeerkamer was gekomen, alwaar zij sliep, en haar met zijn hand onder de dekens ging betasten. Hij streelde haar rug, nek en schouders. Daarna zette hij haar rechtop in bed en tilde hij haar t-shirt op. Hij vervolgde met het betasten van haar rug, buik, borsten en tepels. Hij kuste toen ook haar borsten en kneep daarin. Tot slot streelde hij over haar haren en haar wang.
Verdachte heeft erkend seksuele handelingen bij [slachtoffer 1] te hebben gepleegd.
Hij heeft verklaard dat hij enkele malen met [slachtoffer 1] op de bank heeft gezeten, dat hij daarbij zijn arm om haar heen heeft geslagen, haar knie en been heeft gestreeld en haar borsten heeft aangeraakt.
Verdachte heeft voorts aangegeven dat hij bij het uitlaten van de logéhond met [slachtoffer 1] hand in hand heeft gelopen en per ongeluk haar borst aanraakte waarna zijn hand daar was blijven liggen. Na thuiskomst heeft hij in de keuken over haar blote rug gewreven. Hij heeft hieraan toegevoegd dat hij destijds in de keuken ook haar borsten heeft aangeraakt.
Over het voorval in de logeerkamer heeft verdachte verklaard dat hij met zijn hand over haar haren en wang is gegaan en dat hij één van haar borsten heeft betast en gekust. Hij heeft bevestigd dat hij daarbij eerst haar shirt heeft opgelicht.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij herhaaldelijk door verdachte ’s ochtends onzedelijk werd betast. Dit gebeurde als zij op zolder achter de computer zat, terwijl soms één van verdachtes kinderen bij haar op schoot zat. Verdachte kwam dan achter haar staan en betastte haar borsten en kneep daarin.
Tevens heeft [slachtoffer 3] verklaard, dat zij op een avond met verdachte op de bank zat voor de televisie en dat hij toen niet alleen haar borsten aanraakte, maar ook begon te friemelen aan haar onderbroek. Vervolgens zou hij met zijn vingers in haar vagina zijn gegaan en haar hebben gevingerd.
Verdachte heeft met betrekking tot de aangifte van [slachtoffer 3] toegegeven dat hij meermalen, als zij achter de computer zat, haar borsten heeft betast. Voorts heeft hij verklaard dat hij op enig moment haar schaamhaar heeft aangeraakt. Verdachte heeft verklaard dat het in totaal 5 keer is gebeurd.
[getuige] heeft verklaard dat zij eveneens als minderjarige seksueel is misbruikt door verdachte tijdens het oppassen. Verdachte was begonnen met het aaien van haar rug. Van lieverlee ging hij verder. Hij betastte haar borsten en vagina en was daarbij ook in haar vagina geweest. Dit is volgens [getuige] zeker 10 tot 15 keer gebeurd.
Verdachte heeft bevestigd dat hij bij [getuige] de vagina heeft aangeraakt.
Voorts ligt er een aangifte van [slachtoffer 2], ook een nichtje van verdachte, die heeft verklaard eind 2004 eenmalig onzedelijk te zijn betast door verdachte. Deze gebeurtenis vond plaats bij [slachtoffer 2] thuis, op het moment dat zij bij verdachte op schoot zat achter haar computer op zolder. Verdachte maakte toen een streelbeweging onder haar kleding, waarbij hij haar rug, billen en buik aanraakte.
Verdachte heeft dit voorval bekend. Hij heeft verklaard haar in één beweging over haar rug, buik en een borst te hebben gestreeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de omschreven feiten en omstandigheden vast komen te staan dat verdachte de aangeefsters [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] onzedelijk heeft betast.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte de meisjes heeft gedwongen om deze handelingen te ondergaan. In dat kader stelt de rechtbank vast dat uit het dossier en het onderzoek ter zitting op geen enkele wijze is gebleken dat verdachte geweld heeft gebruikt of heeft gedreigd met geweld. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat voor dit onderdeel geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Met betrekking tot de vraag of sprake is van ‘dwang door een andere feitelijkheid’ overweegt de rechtbank als volgt. Van dwang door een andere feitelijkheid is sprake indien uit feiten en omstandigheden volgt dat verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of de aangeefsters in een zodanige afhankelijkheids-relatie heeft gebracht, dat zij zich daardoor niet tegen de ontuchtige handelingen hebben kunnen verzetten of dat verdachte de aangeefsters in een zodanige, door hem opzettelijk veroorzaakte (bedreigende) situatie heeft gebracht dat het daardoor voor hen moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken. De rechtbank verwijst in dit kader naar het arrest van de Hoge Raad van 12 december 2006, gepubliceerd NJ 2007, 422.
De rechtbank stelt vast dat de drie meisjes in kwestie ten tijde van de ten laste gelegde feiten rond de zestien jaar oud waren en dat er aldus sprake was van een aanzienlijk leeftijdsverschil met verdachte. Hoewel dit leeftijdsverschil een aanwijzing is dat er sprake was van een lichamelijk en/of geestelijk overwicht, is dit gegeven op zich onvoldoende om dwang aan te nemen. De officier van justitie heeft er voorts op gewezen dat de drie meisjes nichtjes zijn van verdachte en dat er sprake was van een bijzonder hechte familieband. Deze familieband maakte het voor aangeefsters extra bezwarend om zich te verzetten tegen de handelingen van verdachte.
In de verklaringen van de aangeefsters, verdachte en van een aantal overige familieleden, is aan de hand van bepaalde gebeurtenissen naar voren gekomen dat de band tussen de leden van de familie onderling zodanig hecht was, dat de rechtbank niet wil uitsluiten dat dit daadwerkelijk heeft bijgedragen aan het geen weerstand kunnen bieden aan de onzedelijke handelingen. Het is zeer wel denkbaar dat voor de meisjes een loyaliteitsconflict is ontstaan. Het enkele bestaan van deze bijzondere familierelatie acht de rechtbank echter onvoldoende om te kunnen spreken van dwingen. Bovendien is uit de stukken niet gebleken dat verdachte op de hoogte is geweest van een aanwezig loyaliteitsconflict dan wel dit bewust heeft ingezet om de psychische druk bij de meisjes te verhogen. De rechtbank heeft in dat verband ook rekening gehouden met het feit dat de nichtjes ten tijde van het tenlastegelegde geen zeer jonge meisjes meer waren, maar de leeftijd van tieners, adolescenten hadden.
Nu het bestanddeel dwingen naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen kan worden verklaard, zal zij verdachte vrijspreken van de aanranding van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], zoals is tenlastegelegd onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 primair.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de subsidiaire varianten onder de feiten 1 en 3 wel worden bewezen. De rechtbank gaat er van uit dat sprake is geweest van een situatie waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] als minderjarigen aan de zorg van verdachte werden toevertrouwd, hetgeen kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] met goedvinden van hun ouders meermalen bij verdachte en [getuige 2] gingen logeren.
Ofschoon verdachte dit deel van de tenlasteleggingen ontkent, acht de rechtbank eveneens bewezen dat verdachte de vagina van [slachtoffer 1] heeft gestreeld, de vagina van [slachtoffer 3] heeft betast/ gestreeld en [slachtoffer 3] ook heeft gevingerd. De rechtbank gebruikt hiervoor de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], die over de gebeurtenissen gedetailleerd en overeenstemmend verklaren. Hun verklaringen komen de rechtbank dan ook authentiek voor, zoals ook door de officier van justitie is aangevoerd. De rechtbank heeft daarbij tevens de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] in onderlinge samenhang bezien met de verklaring van [getuige], die eveneens heeft aangegeven dat verdachte haar vagina heeft betast en met zijn vinger(s) in haar vagina is geweest. Haar verklaring ondersteunt de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]. Verdachte heeft aangegeven zichzelf meer als een ‘borstenman’ te beschouwen, maar heeft niet kunnen verduidelijken waarom hij bij [getuige] toch een stap verder is gegaan door het betasten van haar vagina.
De rechtbank acht daarom verdachtes relaas over het gedeelte van de tenlastelegging aangaande de aanrakingen van de vagina’s van de nichtjes ongeloofwaardig.
Het verweer van de raadsman hierover treft geen doel.
De handelingen van seksuele aard die door verdachte zijn verricht - met name het betasten van de vagina en de borsten, alsmede het vingeren - zijn in strijd met de sociaal-ethische norm. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de handelingen daarom aan te merken als ontuchtige handelingen.
Uit de verklaringen in het dossier is niet geheel duidelijk geworden wanneer de ontuchtige handelingen exact hebben plaatsgevonden. Wel blijkt uit het dossier, uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, dat de handelingen in ieder geval in de tenlastegelegde periode hebben plaatsgevonden. Voorts is vast komen te staan dat de handelingen meermalen hebben plaatsgevonden bij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 3] in de tijd dat zij bij verdachte hebben opgepast. De rechtbank gaat daarom niet mee met de verdediging door de periodes te verkorten, maar handhaaft de periodes zoals deze door het openbaar ministerie zijn tenlastegelegd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1:
Subsidiair:
op tijdstippen in de periode van 01 maart 1999 tot en met 2001 te Tilburg ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij verdachte
- de benen en handen en rug en gezicht en haren en nek en schouders en borsten en de vagina van die [slachtoffer 1]
gestreeld en
- (in) de borsten en/of tepels van die [slachtoffer 1] geknepen en gekust;
Feit 3:
Subsidiair:
op tijdstip(pen) in de periode van 01 januari 2004 tot en met oktober 2005 te Tilburg ontucht heeft gepleegd met de aan zijn
zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij verdachte
in de borsten van die [slachtoffer 3] geknepen en de borsten van die
[slachtoffer 3] betast en
de vagina van die [slachtoffer 3] betast en/of gestreeld en die [slacht[naam] gevingerd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact, ook als dat inhoudt een behandeling bij Het Dok of een andere instelling. Zij heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de langdurige periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden, de omstandigheid dat het tenlastegelegde drie meisjes betreft die elkaar als slachtoffer hebben opgevolgd en de (negatieve) houding van verdachte ten aanzien van de feiten.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Zij verzoekt rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte een gezin en een baan heeft en dat hij niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.
Naast deze persoonlijke omstandigheden heeft de verdediging aangevoerd dat de incidenten met de aangeefsters reeds enige tijd geleden hebben plaats gevonden en dat hij in elk geval aan [slachtoffer 3] zijn excuses heeft aangeboden. De verdediging wijst er voorts op dat verdachte naar aanleiding van de gebeurtenissen contact heeft gezocht met zijn huisarts en een aantal gesprekken heeft gehad met een psycholoog in het kader van bestaand reclasseringscontact.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft gedurende een ruime periode meermalen ontucht gepleegd met zijn twee (toenmalige) minderjarige nichtjes [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]. Dit gebeurde grotendeels bij verdachte thuis als de nichtjes op verdachtes kinderen kwamen passen en bleven logeren.
De ouders van de nichtjes hadden op die momenten de verantwoordelijkheid en de zorg voor hun kinderen aan verdachte toevertrouwd en overgedragen.
De rechtbank rekent verdachte de bewezenverklaarde feiten zwaar aan. Hij heeft de lichamelijke integriteit van zijn nichtjes in ernstige mate aangetast. De omstandigheid dat verdachte als oom een vertrouwens- en verantwoordelijkheidspositie binnen de familie innam, heeft hij terzijde geschoven. Verdachte heeft zich onvoldoende gerealiseerd wat hij door zijn grensoverschrijdende gedrag zou kunnen aanrichten bij de jonge slachtoffers. Hij heeft puur zijn eigen lustbevrediging voor ogen gehad. Het is opmerkelijk dat verdachte ook achteraf, zoals tijdens de politieverhoren en ter zitting, geen open kaart lijkt te willen spelen en de incidenten enigszins bagatelliseert. Bovendien heeft hij overwegend zijn eigen leed voor ogen en in mindere mate dat van de slachtoffers.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die is opgesteld door [slachtoffer 1] blijkt dat zij ten gevolge van de ontucht door verdachte onder meer last heeft gekregen van teruggetrokken gedrag, angst, spanning, paniekaanvallen en schuldgevoelens richting zichzelf en anderen. Dit beïnvloedt haar dagelijks leven nog altijd in sterke mate. Zij heeft zich onder behandeling moeten stellen van een psycholoog en gebruikt medicijnen tegen de (psychische) gevolgen van het gebeurde.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van Reclassering Nederland d.d. 19 januari 2010, waarin onder meer wordt geconcludeerd dat verdachte met betrekking tot het aan het licht gekomen seksueel misbruik geneigd is zijn verantwoordelijkheden bij anderen te leggen. Hij heeft aangegeven dat hij nog steeds dezelfde seksuele gevoelens ervaart als ten tijde van het bewezenverklaarde, maar thans in staat is deze gevoelens te onderdrukken en onder controle te hebben. De reclassering spreekt van een beperkt vermogen tot zelfinzicht bij verdachte en angst voor de gevolgen van de aangifte. Hij komt gesloten over en is moeilijk op zijn gedrag aan te spreken. Aangezien de delicten situationeel gebonden waren en deze situatie inmiddels is gewijzigd, zelfs is uitgesloten, schat de reclassering het recidiverisico niet hoog maar gemiddeld in. De reclassering adviseert een al dan niet gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een behandeling bij een instelling zoals Het Dok met verplicht reclasseringscontact voor de duur van de behandeling.
De rechtbank kan zich verenigen met de bevindingen en het advies van de reclassering.
De rechtbank heeft ten gunste van verdachte in aanmerking genomen dat hij een blanco strafblad heeft.
Alles overwegend - met name gelet op de ernst van de feiten - acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een noodzakelijke strafrechtelijke sanctie. Zij zal verdachte daarom veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een gelijke duur als van het voorarrest. Om verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen, zal zij daarnaast een forse voorwaardelijke gevangenisstraf van 270 dagen opleggen. Met deze voorwaardelijke straf kan bovendien worden bewerkstelligd dat verplichte reclasseringsbegeleiding wordt opgelegd, ook als dat inhoudt behandeling bij Het Dok of een vergelijkbare instelling, zoals door de reclassering is geadviseerd. Gelet op de straffen die doorgaans in soortgelijke situaties worden opgelegd, zal de rechtbank tevens een maximale werkstraf van 240 uur opleggen.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres], vordert een schadevergoeding van € 4.291,-- voor feit 1, bestaande uit € 688,-- materiële schade en € 3.603,-- immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2.688,-- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 688,-- ter zake van materiële schade en € 2.000,-- ter zake van immateriële schade. Zij acht, gelet op de gevorderde materiële schade, voldoende causaal verband aanwezig tussen het bewezenverklaarde en de gemaakte kosten voor behandeling bij de psycholoog.
De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor de schade tot € 2.688,--.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor de overige gevorderde immateriële schade acht de rechtbank de benadeelde partij
niet-ontvankelijk in haar vordering omdat die vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 subsidiair, feit 3 subsidiair, telkens:
ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 280 dagen, waarvan 270 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van
twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt behandeling bij Het Dok of een soortgelijke instelling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres] van € 2.688,-- , waarvan € 688,-- ter zake van materiële schade en € 2.000,-- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht; (BP.09)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], [adres] (feit1),
€ 2.688,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 36 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04)
Dit vonnis is gewezen door mr. Prenger, voorzitter, mr. Alferink en mr. Bennenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 juli 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Feit 1:
Primair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 maart 1999 tot en met 2002 te Tilburg, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum]) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), (telkens) bestaande uit
-het strelen van de benen en/of handen en/of rug en/of gezicht en/of haren
en/of nek en/of schouders en/of borsten en/of de vagina van die [slachtoffer 1]
en/of
-het knijpen en/of masseren en/of kussen van de borsten en/of tepels en/of
vagina van die [slachtoffer 1]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
het geestelijk en/of lichamelijk overwicht dat verdachte op die [slachtoffer 1] had;
art 246 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mrt 1999 tot
en met 2001 te Tilburg ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of
opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij verdachte (telkens)
-de benen en/of handen en/of rug en/of gezicht en/of haren
en/of nek en/of schouders en/of borsten en/of de vagina van die [slachtoffer 1]
gestreeld en/of
- (in) de borsten en/of tepels en/of vagina van die [slachtoffer 1] geknepen
en/of gemasseerd en/of gekust;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Feit 2:
hij in of omstreeks de maand november 2004 te Drunen, gemeente Heusden,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een)
andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het
plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit
het wrijven over de buik en/of rug en/of billen van die [slachtoffer 2] en
bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het geestelijk en/of
lichamelijk overwicht dat verdachte op die [slachtoffer 2] had;
art 246 Wetboek van Strafrecht
Feit 3:
Primair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2004 tot en met oktober 2005 te Tilburg, door geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 3] (geboren [geboortedatum]) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handeling(en), (telkens) bestaande uit
het knijpen in de borsten en/of het betasten van de borsten van die [slachtoffer 3] en/of
het betasten en/of strelen van de vagina van die [slachtoffer 3] en/of
het vingeren van die [slachtoffer 3]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het geestelijk en/of
lichamelijk overwicht dat verdachte op die [slachtoffer 3] had;
art 246 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2004 tot en met oktober 2005 te Tilburg ontucht heeft gepleegd met de aan zijn
zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
verdachte (telkens)
in de borsten van die [slachtoffer 3] geknepen en/of de borsten van die
[slachtoffer 3] betast en/of
de vagina van die [slachtoffer 3] betast en/of gestreeld en/of
die [slachtoffer 3] gevingerd;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht