3.7 Gelet op de inhoud van de gedingstukken en op hetgeen partijen ter zitting hebben toegelicht, is er naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake van bijzondere omstandigheden waarin de vrouw zou verkeren en in verband waarmee zij tot het verrichten van de rechtshandeling is overgegaan.
Daartoe wordt in de eerste plaats overwogen dat tussen de scheidingsmededeling en de feitelijke scheiding en ondertekening van het convenant een periode is gelegen van ongeveer een half jaar, gedurende welke periode partijen meer dan eens met elkaar over de afwikkeling van de echtscheiding hebben gesproken en de vrouw ook heeft aangegeven geen aanspraak te willen maken op alimentatie en pensioenverevening. De vrouw heeft een en ander desgevraagd ter zitting niet weersproken. Hieruit ontstaat niet een beeld van tijdsdruk of haast waaronder de ene partij aan de ander een regeling zou hebben willen opleggen.
Daarnaast is tussen partijen niet in geschil dat de vrouw een viertal opleidingen, waaronder een secretaresse- en een marketingopleiding, heeft gevolgd, dat zij gedurende het huwelijk steeds heeft gewerkt, waaronder de laatste jaren als marketingmedewerker, en dat zij een groot aandeel heeft in de opzet en exploitatie van een museum. Hoewel de man een juridische opleiding heeft genoten - overigens niet beschikt over ervaring in het echtscheidingsrecht - en de vrouw niet, kan onder deze omstandigheden niet gezegd worden dat de vrouw door onervarenheid of lichtzinnigheid in een afhankelijke positie verkeerde ten opzichte van de man, in verband waarmee zij een achterstand had in het overleg inzake afwikkeling van de echtscheiding. De vrouw is steeds zelfstandig geweest en moet - mede gelet op haar opleiding en werkervaring - in staat worden geacht tot een juiste waardering van haar belangen, eventueel ook door het tijdig inschakelen van een derde deskundige.
Hoewel niet expliciet gesteld, moeten de opmerkingen van de advocaat van de vrouw ter zitting voorts aldus worden begrepen dat zij beoogt te stellen dat er sprake was van een noodtoestand bij de vrouw ten tijde van het ondertekenen van het convenant, in verband met de druk die de man op haar heeft gelegd. De rechtbank kan de advocaat van de vrouw hierin niet volgen en overweegt, mede in het licht van bovenstaande overwegingen, dat voor deze stelling geen begin van onderbouwing is gegeven.
Tot slot kan ook in hetgeen partijen daadwerkelijk in het convenant hebben geregeld geen aanknopingspunt worden gevonden voor de stelling dat sprake is van bijzondere omstandigheden in verband waarmee de man de vrouw had behoren te weerhouden om het convenant te tekenen. De vrouw heeft in dit verband ter zitting aangegeven dat voor haar het uitsluiten van de alimentatie en de pensioenverevening pijnpunten vormen, maar dat zij geen bezwaar heeft tegen de overige regelingen in het convenant, waaronder de verrekening van het vermogen en de verdeling van de gemeenschappelijke goederen. Er kan worden vastgesteld dat geen sprake is van een grove wanverhouding in hetgeen is geregeld, waarbij de vrouw naast een eigen vermogen en recht op de helft van het gezamelijke spaargeld ook een substantiële overbedelingsvordering op de man heeft. Daarnaast heeft de vrouw een zodanig inkomen dat zij niet voltijds maar vier dagen per week kan blijven werken teneinde daarnaast nog een dag per week aan haar hobby, het museum, te besteden.