RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/352
Uitspraakdatum: 11 augustus 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats],
eiseres,
de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 13 januari 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, tot bijstand vergezeld van [naam], alsmede, namens verweerder, mr. [gemachtigde].
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de naheffingsaanslag;
- gelast dat verweerder het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan haar vergoedt.
2.1.Op 12 oktober 2009 om 16.50 uur stond belanghebbendes auto, merk Volkswagen, met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto), op een parkeerplaats in de [adres] in de gemeente Oisterwijk. Deze locatie is door burgemeester en wethouders op grond van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2009 aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
2.2.In geschil is of de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
2.3.Bij een controle op de in 2.1 genoemde dag omstreeks het in 2.1 genoemde tijdstip is geconstateerd dat achter de voorruit van de auto geen parkeerkaartje lag.
2.4.Belanghebbende stelt dat zij de verschuldigde parkeerbelasting wel tijdig heeft voldaan. De bewijslast dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd rust op verweerder.
2.5.Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een parkeerkaartje. Verweerder bestrijdt niet dat dit op de datum van het onderhavige parkeren door belanghebbende is gekocht. Voor het kaartje is € 0,20 betaald. Verweerder heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat op de plek van het onderhavige parkeren negen minuten kan worden geparkeerd voor een bedrag van € 0,20. Het parkeerkaartje is geldig tot 16.58 uur en vermeldt als tijdstip van betaling 16.50 uur.
2.6.De rechtbank overweegt dat een parkeerkaartje dat geldig is voor negen minuten en dat geldig is tot 16.58 uur, om 16.49 uur moet zijn gekocht. Dat betekent dat belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting op het tijdstip waarop de naheffingsaanslag is opgelegd, te weten 16.50 uur, reeds had voldaan. Naheffing is dan, ingevolge artikel 20 van de AWR, niet mogelijk. Dat het parkeerkaartje als tijdstip van betaling 16.50 vermeldt, hetzelfde tijdstip als waarop de naheffingsaanslag is opgelegd, doet aan dit oordeel niet af. Gezien de in geschil zijnde tijdstippen is óf het tijdstip van betaling óf de parkeerduur onjuist weergegeven op het parkeerkaartje en naar het oordeel van de rechtbank dienen gevolgen hiervan voor rekening van verweerder te blijven.
2.7.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, op grond van het in 2.6 overwogene, niet voldaan aan de in 2.4 genoemde bewijslast.
2.8.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
2.9.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Aldus gedaan door mr. W. Brouwer, rechter, en door deze en mr. I. van Wijk, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 16 augustus 2010
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.