ECLI:NL:RBBRE:2010:BN4963

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
29 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
221684 JE RK 10-1124
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Hinfelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 29 juli 2010 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant. De moeder en het kind verbleven vrijwillig in een kamer van 'Traverse', waar de stichting voorwaarden aan had verbonden ter waarborging van de veiligheid van het kind en de moeder. Ondanks dat de moeder deze voorwaarden tot dan toe had nageleefd, wenste de stichting een machtiging tot uithuisplaatsing te verkrijgen voor het geval de moeder in de toekomst in gebreke zou blijven. De kinderrechter overwoog dat een machtiging tot uithuisplaatsing een uiterste redmiddel is en dat het systeem van de Wet niet toestaat om een machtiging te verlenen louter op basis van een mogelijke toekomstige situatie. De kinderrechter concludeerde dat er op dat moment geen gronden aanwezig waren om het verzoek te honoreren, en wees het verzoek van de stichting af. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de veiligheid van de minderjarige voorop stond.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
Team jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: 221684 JE RK 10-1124
beschikking betreffende uithuisplaatsing,
in de zaak van
de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd Alleenhouderstraat 25,
5041 LC Tilburg,
hierna te noemen de stichting,
en
de minderjarige [naam minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 15 juli 2010 ingekomen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 14 juli 2010 door de stichting genomen indicatiebesluit;
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 9 maart 2010 (213446 JE RK 09-2420);
- de brief van de griffier van de rechtbank van 15 juli 2010 aan de hierna te noemen belanghebbende;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 juli 2010.
Als belanghebbende in deze zaak is aangemerkt:
mevrouw [naam moeder], moeder van de minderjarige en gezagdragende ouder.
2. Het verzoek
De stichting verzoekt haar te machtigen de minderjarige uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs, alsmede in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3. De beoordeling.
3.1 Bij voormelde beschikking is de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 18 maart 2011.
3.2 Ter zitting is - ter toelichting op het verzoek - namens de stichting samengevat
aangevoerd dat de moeder sinds enkele jaren begeleiding krijgt van stichting Direkshon. De moeder verbleef aanvankelijk in een woning die Direkshon huurde van de woningbouw-vereniging. Na herhaalde meldingen van overlast is de huurovereenkomst met moeder opgezegd. De moeder is vervolgens in de gelegenheid gesteld om geschikte alternatieve woonruimte voor haar en [naam minderjarige] te vinden. De stichting is er echter niet in geslaagd - onder meer wegens het belaste verleden van moeder binnen de hulpverlening - om tijdig een acceptabele woonsituatie te vinden. Daartoe gespecialiseerde (opvang)instellingen hebben kenbaar gemaakt op korte termijn niets te kunnen betekenen, ofwel wegens de te complexe problematiek ofwel door grote wachtlijsten. Omdat de door de woningbouwvereniging gestelde termijn inmiddels was verstreken is de moeder met [naam minderjarige] binnen de daklozenopvang van ‘Traverse’ terecht gekomen. Hoewel deze situatie absoluut ongeschikt is voor een jongen van [leeftijd minderjarige] oud heeft de stichting deze situatie gedoogd, zodat moeder en zoon bij elkaar konden blijven. Aan dit verblijf is door de stichting een ultimatum gesteld, zij het dat de moeder vóór ommekomst daarvan met [naam minderjarige] bij oma is ingetrokken. De gezinssituatie aldaar is zeer onveilig, onder meer wegens de frequente aanwezigheid van opa, die bekend staat als gewelddadig en dominant; op 11 juli 2010 is opa nog uit de woning verwijderd wegens agressief en dreigend gedrag naar oma en moeder. gewelddadig en dominant is. In die situatie kon Direkshon geen adequate begeleiding meer aan de moeder bieden en kon ook de veiligheid van [naam minderjarige] niet langer worden gewaarborgd. Inmiddels is op 15 juli 2010 met moeder de afspraak gemaakt dat zij bij ‘Traverse’ blijft, dat er geen contact tussen haar en opa plaatsvindt en dat zijzelf verantwoordelijk is voor de [naam minderjarige] veiligheid en voor het door haar te volgen ouder-kindproject van ‘Traverse’. Niettemin handhaaft de stichting haar verzoek, nu zij het van belang acht over een machtiging tot uithuisplaatsing te kunnen beschikken in het geval dat de moeder haar afspraken niet nakomt. De kans daarop acht de stichting reëel, nu de motivatie bij de moeder niet groot is en zij bovendien gemakkelijk afdwaalt in haar doen en handelen.
3.3 De ter zitting verschenen moeder is in de gelegenheid gesteld zich omtrent het verzoek
mondeling uit te laten, doch heeft verklaard daarvan af te zien.
3.4 De kinderrechter overweegt als volgt.
Het verzoek van de stichting tot machtiging tot uithuisplaatsing is blijkens de gedingstukken hoofdzakelijk ingegeven door de omstandigheid dat de moeder en [naam minderjarige] met instemming van de stichting een eigen kamer hebben betrokken via ‘Traverse’, aan welk verblijf de stichting voorwaarden heeft verbonden die door de moeder strikt in acht dienen te worden genomen. Het betreft hier een verblijf in een vrijwillig kader. Gebleken is in de dagelijkse praktijk - althans door de stichting is niet bestreden - dat de aan dit verblijf verbonden condities, welke dienen ter waarborging van de veiligheid van [naam minderjarige] (en van de moeder) en tot nakoming van het ouder-kindproject, door de moeder tot nog toe dienovereenkomstig zijn nageleefd. Niettemin handhaaft de stichting haar verzoek, nu zij het van belang acht over een machtiging tot uithuisplaatsing te kunnen beschikken in het geval dat de moeder alsnog in gebreke mocht blijven bedoelde condities na te leven. Ten aanzien daarvan hecht de kinderrechter specifiek belang aan het gegeven dat een machtiging tot uithuisplaatsing een kinderbeschermingsmaatregel is die uit oogpunt van de verzorging en opvoeding van de minderjarige als uiterste redmiddel te gelden heeft. In die zin staat het systeem van de Wet eraan in de weg een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen louter vanwege de kans dat een situatie zich in de (nabije) toekomst mogelijk zal voordoen. Op grond van de actuele omstandigheden, mede gelet op de beperkte periode waarbinnen de machtiging - op straffe van verval - ten uitvoer dient te zijn gelegd, acht de kinderrechter daarvoor op dit moment dan ook geen gronden aanwezig. Dat brengt mee dat het verzoek zal worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek van de stichting af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hinfelaar, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van Baremans, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld
a. door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op: