ECLI:NL:RBBRE:2010:BN7771

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
223868 FA RK 10-3900 223864 KG ZA 10-503
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • mr. Warnaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod opgelegd aan verzoeker voor woning die niet in aanmerking komt

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Breda op 31 augustus 2010 uitspraak gedaan in een geschil over een huisverbod dat was opgelegd aan verzoeker. Het huisverbod was ingesteld door de burgemeester op basis van de Wet Tijdelijk Huisverbod (Wth), omdat er vermoedens waren dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning van zijn schoonouders een ernstig gevaar voor de veiligheid van de bewoners zou opleveren. Verzoeker ontkende echter zich schuldig te hebben gemaakt aan huiselijk geweld en stelde dat hij nooit in de woning verbleef, behalve voor incidentele bezoeken.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de woning waar het huisverbod betrekking op had, de woning van de ouders van de echtgenote van verzoeker was. Aangezien verzoeker daar niet woonde en ook niet anders dan incidenteel verbleef, concludeerde de rechter dat het huisverbod niet rechtsgeldig was opgelegd. De rechter oordeelde dat het besluit van de burgemeester niet voldeed aan de wettelijke vereisten, omdat de woning niet in aanmerking kwam voor een huisverbod volgens de Wth.

De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van verzoeker gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Tevens wees de rechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het huisverbod was vernietigd en verzoeker geen belang meer had bij de voorlopige voorziening. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 644, te betalen door de gemeente aan de griffier. Partijen werden geïnformeerd dat zij binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep konden instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team familierecht
Zaaknummer: 223868 FA RK 10-3900
223864 KG ZA 10-503
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak
in de zaak van
(naam),
wonende te (plaatsnaam), verzoeker,
gemachtigde mr. H. van Asselt,
en
de burgemeester van de gemeente (plaatsnaam),
zetelende te (plaatsnaam), verweerder,
gemachtigde dhr. F. Buermans.
Verzoeker heeft op 27 augustus 2010 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 augustus 2010 (bestreden besluit), inzake het hem opleggen van een huisverbod met betrekking tot de woning aan (straatnaam en huisnummer) te (plaatsnaam) voor de duur van tien dagen, ingaande 24 augustus 2010.
Tevens heeft hij op 27 augustus 2010 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 31 augustus 2010, waarbij aanwezig waren verzoeker en zijn gemachtigde en namens verweerder dhr. F. Buermans.
De belanghebbende (naam), echtgenote van verzoeker, was niet aanwezig.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Indien nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan op grond van artikel 8:86 van de Awb tevens onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter ziet redenen om in dit geval van die bevoegdheid gebruik te maken.
Op grond van artikel 2, eerste lid van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Op grond van artikel 3, eerste lid van de Wth kan de burgemeester van deze bevoegdheid mandaat verlenen aan de hulpofficier van justitie. Verweerder heeft een ondertekeningsmandaat verleend aan de hulpofficier van justitie bij besluit van 19 februari 2009. Uit het proces-verbaal van 24 augustus 2010 blijkt voorts dat de hulpofficier van justitie, alvorens over te gaan tot het opleggen van een huisverbod, nog overleg heeft gehad met de burgemeester, zodat de hulpofficier namens de burgemeester bevoegd was het bestreden besluit te nemen.
Verzoeker stelt dat er geen grond bestaat voor het huisverbod; hij ontkent zich te hebben schuldig gemaakt aan huiselijk geweld.
Ter zitting is het volgende gebleken.
De woning ten aanzien waarvan het huisverbod is gegeven, is de woning van de ouders van de echtgenote van verzoeker. Zijn echtgenote verblijft daar thans, met hun twee minderjarige kinderen. Verzoeker stelt nooit in deze woning te hebben verbleven, met uitzondering van een incidenteel bezoek. Dit is door verweerder niet weersproken.
De mogelijkheid tot het geven van een huisverbod heeft betrekking op de woning, waar degene ten aanzien waarvan het verbod wordt opgelegd, met anderen woont danwel anders dan incidenteel verblijft. Gebleken is dat de woning in het ten aanzien van verzoeker gegeven huisverbod de woning van de schoonouders betreft, waarin verzoeker niet woont noch anders dan incdenteel verblijf houdt. Het verbod is gegeven ten aanzien van een woning die, gelet op de wettelijke grondslag van het besluit, daarvoor niet in aanmerking komt, zodat het besluit lijdt aan een motiveringsgebrek en moet worden vernietigd.
Met de vernietiging heeft het besluit geen rechtsgevolg meer, zodat verzoeker geen belang meer heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening; dit verzoek zal worden afgewezen.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, zal de voorzieningerechter verweerder veroordelen in de proceskosten van verzoeker, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag. Er is geen griffierecht geheven.
Aangezien verzoeker met een toevoeging procedeert moeten die kosten worden betaald aan de griffier, waarvoor een acceptgiro zal worden toegezonden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 644,= , te betalen door de gemeente (plaatsnaam) aan de griffier.
Partijen is ter zitting meegedeeld dat zij tegen de uitspraak in de hoofdzaak (nummer 223868 FA RK 10-3900) binnen zes weken na de datum van verzending van dit proces verbaal hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Warnaar, rechter, en in aanwezigheid van mr. Nederveen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2010.
Afschrift verzonden op: