ECLI:NL:RBBRE:2010:BN9443

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
22 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
585407 cv 10-795
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en schadevergoeding bij beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak vorderde Cornelis Jacobus Johannes Niederer dat de kantonrechter verklaarde dat zijn ontslag door Zep Industries per 31 oktober 2009 kennelijk onredelijk was. Niederer eiste een schadevergoeding van €129.600,00 bruto, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeling van Zep Industries in de proceskosten. Zep Industries betwistte de vordering en stelde dat er een bedrijfseconomische noodzaak was voor het ontslag en dat er geen mogelijkheden waren voor herplaatsing van Niederer binnen het bedrijf. De kantonrechter oordeelde dat de gevolgen van het ontslag voor Niederer ernstig waren, gezien zijn leeftijd, arbeidsverleden en gebrek aan diploma's, en dat Zep Industries onvoldoende had gedaan om hem te herplaatsen of een adequate pensioenregeling te bieden. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag kennelijk onredelijk was, omdat de gevolgen voor Niederer zwaarder wogen dan de belangen van Zep Industries bij het ontslag. De kantonrechter stelde de schade voor Niederer vast op €110.000,00 bruto, waarvan €99.000,00 aan Zep Industries werd toegerekend als passende schadeloosstelling. De wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding werd eveneens toegewezen, en Zep Industries werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 22 september 2010.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team Kanton Bergen op Zoom
zaaknummer / rolnummer: 585407 / CV EXPL 10-795
Vonnis van 22 september 2010
in de zaak van
Cornelis Jacobus Johannes Niederer,
wonende te Bergen op Zoom,
eiser bij dagvaarding van 26 januari 2010,
gemachtigde: mr. H. E. Chr. M. Nieland,
tegen
de besloten vennootschap Zep Industries B.V.,
gevestigd te Bergen op Zoom,
gedaagde,
gemachtigde: mevr. mr. E. Vijge van PKF Wallast te Delft.
Partijen worden hieronder ook aangeduid als ‘Niederer’ en ‘Zep Industries’.
1. Het verloop van het geding
1.1. Dit blijkt uit de navolgende processtukken:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek.
2. Het geschil
Niederer vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat het aan Niederer per 31 oktober 2009 gegeven ontslag kennelijk onredelijk is en Zep Industries veroordeelt om aan Niederer te betalen een bedrag ad €.129.600,00 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en met veroordeling van Zep Industries in de proceskosten.
Zep Industries heeft de vordering weersproken.
3. De beoordeling
3.1. De kantonrechter stelt de volgende feiten vast:
- Niederer, geboren 31 augustus 1953, is op 19 juni 1980 in dienst getreden bij Zep Industries. Laatstelijk verdiende hij een salaris van €.3.750,00 bruto per maand met 8% vakantiebijslag. Niederer werkte op de afdeling Office, waar hij zich bezig hield met debiteurenbeheer voor Nederland en Duitsland en de administratieve opvolging van het ISO Management. Niederer beschikt over een Atheneum-A diploma.
- Op de afdeling Office werken nog drie medewerkers op parttimebasis , die zich bezig houden met debiteuren in Nederland en België en de boekhouding van de onderneming. In verband met de Belgische markt beschikken de twee medewerkers die zich daarmee bezig houden over kennis van de Belgische regelgeving en beheersing van de Franse taal in woord en geschrift. De medewerker die zich met de boekhouding bezig houdt beschikt over een boekhouddiploma.
- In verband met teruglopende bedrijfsresultaten binnen het conglomeraat van vennootschappen, waar Zep Industries toe behoort, heeft Zep Industries in april 2009 een aantal medewerkers medegedeeld dat het dienstverband met hen zou worden beëindigd en hen benaderd met een voorstel, houdende een financiële tegemoetkoming, om dit met wederzijds goedvinden te effectueren.
- Niederer is, vastgelegd in een brief van 23 april 2009, benaderd met het voorstel om de arbeidsverhouding per 31 oktober 2009 te beëindigen, waarbij hij vanaf 1 mei 2009 vrijgesteld zou zijn van werk en hem een vergoeding zou worden toegekend van €.62.775,00 bruto, hetgeen door Niederer is afgewezen.
- Zep Industries heeft vervolgens van het UWV Werkbedrijf op 30 juli 209 een ontslagvergunning voor Niederer verkregen, waarbij het UWV heeft overwogen dat de bedrijfseconomische noodzaak genoegzaam was aangetoond en het afspiegelingsbeginsel juist was toegepast. In deze procedure heeft Niederer zelf – uitvoerig – verweer gevoerd.
- Per brief van 30 juli 2009 is Niederer vervolgens ontslag aangezegd tegen 1 november 2009.
- Sinds 17 augustus 2009 is Niederer door Zep Industries vrijgesteld van werk.
- Op 31 augustus 2009 hebben de gemachtigden van partijen overleg gehad over een afvloeiingsregeling ten behoeve van Niederer, welk overleg niet tot overeenstemming heeft geleid.
- Per brief van 9 september 2009 heeft Zep Industries via haar gemachtigde het voorstel gedaan om Niederer bij het einde dienstverband een bedrag ad €.22.500,00 bruto uit te betalen en in mei 2010 een identiek bedrag alsmede een bedrag ad €.15.000,00 ten behoeve van outplacement, indien Niederer op 1 mei 2010 nog geen werk zou hebben.
- Per brief van 1 oktober 2009 heeft de gemachtigde van Niederer dit aanbod afgewezen en gepersisteerd bij een vergoeding ter hoogte van de ‘kantonrechtersformule’.
- Per brief van 7 oktober 2009 heeft de gemachtigde van Zep Industries het eerder gedane aanbod herhaald, welke brief niet is beantwoord.
- Per brief van 30 november 2009 heeft Zep Industries aan Niederer bericht dat zij betreurt dat partijen niet tot een minnelijke regeling hebben kunnen komen, maar hem tevens verzekerd dat zij nog steeds bereid is tot overleg over een minnelijke regeling. Ondanks dat er geen regeling is getroffen zal zij onverplicht gedurende 12 maanden een suppletie op de W.W.-uitkering van Niederer betalen van €.1.125,00 bruto met ingang van december 2009.
- Niederer heeft de door Zep Industries betaalde suppleties teruggestort naar Zep Industries.
- Bij arrest van 27 november 2009 heeft de Hoge Raad de toepassing van de kantonrechtersformule in welke vorm dan ook afgewezen voor de bepaling van de schadevergoeding ex art. 7:681 Bw.
3.2. Niederer legt aan zijn vordering de stelling ten grondslag dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Zep Industries kennelijk onredelijk is, omdat, mede in aanmerking genomen de voor hem getroffen voorzieningen, en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Zep Industries bij de opzegging. Dit had slechts anders kunnen zijn, zo begrijpt de kantonrechter, indien Zep Industries aan Niederer een vergoeding zou hebben toegekend als door hem gevorderd en nu Zep Industries dit heeft nagelaten is het ontslag daarom kennelijk onredelijk. De voor Niederer uit het ontslag voortvloeiende gevolgen zijn ernstig. Tengevolge van zijn leeftijd, zijn eenzijdig arbeidsverleden en zijn gebrek aan diploma’s gevoegd bij de slechte arbeidsmarkt zal Niederer vermoedelijk niet meer aan het werk komen in een gelijkwaardige c.q. lagere functie, zodat hij tot zijn A.O.W. zal zijn aangewezen op een uitkering. Hiertegenover stond dat er voor Zep Industries geen noodzaak bestond om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen, enerzijds omdat Zep Industries in werkelijkheid voldoende rendement heeft en slechts door de verwevenheid met de Belgische zustervennootschap tot een lagere winst komt en anderzijds omdat er ander passend werk voor hem binnen de onderneming van Zep Industries voorhanden was, iets wat Zep Industries niet heeft onderzocht en ook had kunnen bevorderen door Niederer bijscholings- en opfriscursussen te laten volgen. Niederer voegt hier nog aan toe dat Zep Industries ook geen adequate pensioenregeling voor hem heeft getroffen.
3.3. Zep Industries bestrijdt dat hier sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. In de eerste plaats is er bij Zep Industries wel degelijk sprake van een bedrijfseconomische noodzaak om een aantal werknemers, waaronder Niederer te ontslaan en was er geen ruimte om Niederer in een andere functie te herplaatsen. De werkzaamheden van Niederer zijn over de andere medewerkers op Office verdeeld, die dit erbij konden doen. Andersom had Niederer de werkzaamheden van die collega’s niet kunnen overnemen omdat hij de daarvoor vereiste specifieke kennis en vaardigheden mist. Zep Industries heeft van het begin af aan oog gehad voor de belangen van de werknemers die opgezegd dienden te worden en zo ook ten aanzien van Niederer. Zep Industries heeft verschillende aanbiedingen gedaan, doch Niederer wees categorisch elke andere oplossing dan een vergoeding conform de kantonrechtersformule af, zodat partijen niet tot een oplossing kwamen. Die aanbiedingen zijn inmiddels vervallen en ook in financieel opzicht niet reëel meer, nu Zep Industries ten aanzien van Niederer vele kosten heeft moeten maken, die zij zich ten aanzien van de collega’s van Niederer die haar aanbod wel hebben aanvaard, heeft kunnen besparen. Zij is nog steeds bereid om €.13.500,00 bruto aan Niederer te betalen.
3.4. Gelet op het feit dat het UWV bij de beoordeling van het verzoek van Zep Industries om een ontslagvergunning voor Niederer te verkrijgen de bedrijfseconomische noodzaak en de toepassing van het afspiegelingsbeginsel al uitvoerig heeft getoetst nadat partijen hun argumenten hiervoor een en ander maal hebben kunnen aanvoeren, neemt de kantonrechter de bedrijfseconomische noodzaak en de juiste toepassing door Zep Industries van het afspiegelingsbeginsel als uitgangspunt. Partijen hebben terzake over en weer ook geen nieuwe feiten of argumenten aangevoerd, die de kantonrechter, die overigens geen appèlinstantie van het UWV is, tot een ander oordeel zouden kunnen brengen.
3.5.1. De kantonrechter stelt voorop dat het evident is dat de gevolgen van het beëindigen van de arbeidsverhouding tussen partijen voor Niederer buitengewoon ernstig zijn. Niet alleen zal geen enkele werknemer het als aangenaam ervaren om, gelijk Niederer, na 29 jaar goed en loyaal te hebben gefunctioneerd aan de kant te worden gezet, maar ook de kansen op de arbeidsmarkt moeten, gezien zijn leeftijd, zijn langdurig eenzijdig arbeidsverleden bij één werkgever en de omstandigheid dat Niederer na het behalen van zijn Atheneumdiploma kennelijk geen andere diploma’s meer heeft gehaald, als betrekkelijk gering worden beschouwd.
3.5.2. Hier staat tegenover dat geen enkele werknemer er meer op mag rekenen dat hij, ook bij goed functioneren, gedurende zijn hele arbeidzame leven bij de zelfde werkgever in dienst kan blijven. In casu is het misschien zelfs verwonderlijk dat de meerdere economische crises die zich in Europa gedurende het dienstverband van Niederer bij Zep Industries hebben voorgedaan, niet eerder tot zijn ontslag hebben geleid. Anders gezegd, een werknemer dient er altijd rekening mee te houden dat er op enig moment een einde komt aan zijn dienstverband bij een werkgever en het is dan ook in zijn belang om er zoveel mogelijk voor te zorgen dat hij in het onverhoopte geval van ontslag zich zelf zoveel mogelijk heeft ‘gewapend’ om met succes de strijd op de arbeidsmarkt aan te gaan. Beter nog is om zich zoveel mogelijk te bekwamen om de kansen op ontslag bij economische tegenwind zo klein mogelijk te maken. Het is helder dat Niederer dit heeft nagelaten.
3.5.3. Dat het voor Zep Industries een bedrijfseconomische noodzaak was om aan het dienstverband met onder meer Niederer in zijn functie een einde te maken en dat het voor haar niet mogelijk was om hem elders te herplaatsen beschouwt de kantonrechter, zoals hierboven al overwogen, als gegeven. Hierbij gaat de kantonrechter er overigens van uit dat het afzien van het einde van het dienstverband met enkel Niederer niet tot dramatische gevolgen voor Zep Industries zou hebben geleid. Zep Industries heeft dit laatste ook niet betoogd.
3.5.4. Alle hierboven gereleveerde omstandigheden brengen de kantonrechter tot het oordeel dat de gevolgen voor Niederer bij de beëindiging van het dienstverband ernstiger zijn dan het belang van Zep Industries bij de beëindiging van het dienstverband, tenzij het nadeel dat Niederer tengevolge van de beëindiging van het dienstverband lijdt op een passende wijze wordt gecompenseerd. Nu dit laatste, alle omstandigheden in aanmerking genomen, niet heeft plaatsgehad, is het ontslag naar het oordeel van de kantonrechter kennelijk onredelijk.
3.6. Het is niet zo dat Zep Industries zich de belangen van Niederer in het geheel niet heeft aangetrokken. De vanaf april 2009 door Zep Industries gedane aanbiedingen getuigen hiervan, zij het dat deze bij het verstrijken van de tijd steeds schraler werden en ultimatief waren geformuleerd. Waar het kennelijk steeds het uitgangpunt is geweest dat de arbeidsverhouding tegen 1 november 2009 zou eindigen is het voor de kantonrechter niet helder waarom het verstrijken van de tijd tot lagere aanbiedingen zou moeten leiden. De kantonrechter vermag niet in te zien dat het feit dat de houding van Niederer tot gevolg had dat tegen betaling deskundigheid diende te worden ingehuurd om het ontslag te bewerkstelligen in mindering op zijn schadeloosstelling zou moeten strekken. Niederer kan niet worden tegengeworpen dat hij, gelijk het merendeel van juridisch Nederland tot het arrest van de Hoge Raad van 27 november 2009, de kantonrechtersformule, althans een variant hiervan, als uitgangspunt bij de onderhandelingen nam. In vergelijking met de uitkomst van die formule was het eerste aanbod van Zep Industries mager. Naar de kantonechter begreep was geen van partijen bereid om hier water in de wijn te doen.
3.7.1. Bij de beantwoording van de vraag wat hier de schade voor Niederer is neemt de kantonrechter in de eerste plaats de in de rechtsoverwegingen 3.5.1. tot en met 3.6. gereleveerde omstandigheden in aanmerking.
3.7.2. Nog afgezien van de mate van toerekening van die schade, bestaat de voor Niederer ontstane schade uit de mogelijke inkomstenderving die hij heeft gedurende de periode liggende tussen 1 november 2009 en het tijdstip dat hij AOW-gerechtigd is, waarbij de kantonrechter er voor het gemak van uitgaat dat dit bij het bereiken van de 65 jarige leeftijd op 31 augustus 2018 zal zijn. Bij voortdurende werkloosheid zal die schade gedurende de eerste drie jaar het verschil tussen zijn salaris bij Zep Industries en zijn W.W.-uitkering zijn en daarna het verschil tussen dat salaris en de eventuele vervolguitkering. Onzeker is hierbij of en zo ja wanneer Niederer zich mogelijk een andere baan kan verwerven en in welke mate die baan dan qua honorering afwijkt van die bij Zep Industries. Schattenderwijs gaat de kantonrechter er van uit dat de kans dat Niederer weer aan het werk komt niet groter dan 25% is. Dit alles in aanmerking nemende schat de kantonrechter de schade die Niederer vermoedelijk door het ontslag zal lijden op een bedrag van €.110.000,00 bruto.
3.7.3. In negatieve zin voor Niederer rekening houdend met hetgeen hierboven in rechtsoverweging 3.5.2. is overwogen rekent de kantonrechter van bovenstaand schadebedrag €.99.000,00 bruto toe aan Zep Industries. Dit bedrag vormt een passende schadeloosstelling en zal derhalve worden toegewezen.
3.8. De wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding is eveneens toewijsbaar.
3.9. Zep Industries zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij de proceskosten dienen te dragen.
4. De beslissing
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat het aan Niederer per 31 oktober 2009 gegeven ontslag kennelijk onredelijk is;
veroordeelt Zep Industries om aan Niederer te betalen een bedrag ad €.99.000,00 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening
veroordeelt Zep Industries in de kosten tot op heden aan de zijde van Niederer begroot op €.1.695,93, waarvan €.1.400,00 terzake van salaris en €.295,93 terzake van verschotten;
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.G.M. Ides Peeters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2010.