ECLI:NL:RBBRE:2010:BO0953

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
21 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
202316 FA RK 09-1507 (het gaat hierbij om twee uitspraken, zie ook: 202316III FA RK 09-1507)
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Warnaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van onderhoudsverplichting op basis van samenwoning als waren zij gehuwd

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 21 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de beëindiging van de onderhoudsverplichting van de man ten aanzien van de vrouw. De man verzocht de rechtbank om te bepalen dat zijn onderhoudsverplichting met ingang van 1 december 2008 was geëindigd, omdat de vrouw samenwoonde met een ander als waren zij gehuwd, zoals bedoeld in artikel 1:160 BW. De rechtbank heeft vastgesteld dat er tussen de vrouw en de heer (naam) een affectieve relatie heeft bestaan en dat zij elkaar wederzijds hebben verzorgd, wat leidt tot het vermoeden van een gemeenschappelijke huishouding. De vrouw heeft echter betwist dat er sprake is van samenwoning en heeft aangevoerd dat zij en de heer (naam) geen affectieve relatie hebben en dat zij niet samenwonen.

De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van zijn stelling dat de vrouw samenwoont met de heer (naam) als waren zij gehuwd. De rechtbank heeft daarbij de criteria van artikel 1:160 BW in acht genomen, waarbij het gaat om de financiële verwevenheid en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van de bewijslevering door de man. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de man moet bewijzen dat de vrouw vanaf 1 december 2008 samenwoont met de heer (naam) als waren zij gehuwd, en dat er een getuigenverhoor zal plaatsvinden om dit bewijs te leveren. De rechtbank heeft zich voor verdere beslissingen gereserveerd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
Team familierecht
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: 202316 FA RK 09-1507
Beschikking betreffende levensonderhoud,
in de zaak van
(naam),
wonende te (plaatsnaam),
hierna te noemen de man,
advocaat mr. N.A. Boelhouwer,
en
(naam),
blijkens de gemeentelijke basisadministratie wonende te (plaatsnaam),
thans kennelijk verblijvende te (plaatsnaam),
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Moszkowicz jr.,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr.S.T.M. Horst.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 8 april 2009 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 10 augustus 2009 ontvangen verweerschrift met bijlagen;
- de op 28 december 2009 en 5 januari 2010 ontvangen brieven van de advocaat van de vrouw;
- de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 augustus 2005;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 januari 2010.
2. Het verzoek
De man verzoekt primair, naar de rechtbank begrijpt, te bepalen dat de onderhouds-verplichting van de man ten aanzien van de vrouw is geëindigd met ingang van 1 december 2008, en subsidiair na te noemen bijdrage met ingang van 1 december 2008 nader vast te stellen op € 1.500,= per maand althans op een lager dan de thans geldende bijdrage.
3. De beoordeling
3.1 Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast.
- Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van 28 december 1972 tot 31 maart 2004.
- Ingevolge voormelde beschikking dient de man thans -inclusief de wettelijke indexering- € 3.914,58 per maand te betalen voor het levensonderhoud van de vrouw.
3.2 De man voert als primaire grond voor zijn verzoek aan dat hij niet meer gehouden is bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw omdat zij sedert 1 december 2008 samenwoont met een ander als waren zij gehuwd. Aldus is volgens de man op grond van artikel 1:160 BW zijn alimentatieverplichting vervallen.
De man voert als subsidiaire grond voor zijn verzoek aan dat sinds voormelde beschikking de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de vastgestelde bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. In dit verband stelt hij dat de vrouw geen behoefte meer heeft aan de thans geldende bijdrage omdat zij neveninkomsten heeft uit verhuur van vakantiewoningen. De vrouw betwist deze stellingen.
Artikel 1:160 BW
3.3 De man stelt dat aan de criteria die de Hoge Raad stelt ten aanzien van samenwoning als zijnde gehuwd is voldaan. In dit verband voert hij aan dat er sprake is van een duurzame samenleving tussen de vrouw en de heer (naam) dat zij samen een economische eenheid vormen, elkaar wederzijds verzorgen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Volgens de man staat de vrouw weliswaar ingeschreven aan de (straatnaam en huisnummer) te (plaatsnaam) maar zij is feitelijk woonachtig aan de (straatnaam, plaatsnaam) te (naam land). De woning in (plaatsnaam) is verpacht aan een derde, niet zijnde de vrouw. In (naam land) verhuurt de vrouw met de heer (naam), vakantiewoningen. De man baseert zijn stellingen met name op observaties zoals neergelegd in het door hem als produktie 7 overgelegde verslag van het (naam land) detectivebureau (…). Gedurende de periode van 25 oktober 2008 tot 4 november 2008 zijn observaties gepleegd. Op basis van dit verslag stelt de man dat de vrouw en de heer (naam) zich voordoen als een echtpaar die reeds 30 jaar getrouwd zijn en drie volwassen kinderen hebben. Zij hebben beiden aan het vakantiehuis gewerkt. Zij zijn zowel overdag als ’s-nachts voortdurend in huis. Er wordt door de vrouw gekookt voor de heer (naam) en zij doet voor de heer (naam) de was. De man heeft in januari 2009 een ander, Nederlands, detectivebureau ingeschakeld, genaamd (…). Dit bureau heeft observaties gepleegd van 31 januari 2009 tot 8 maart 2009. Op basis van dit als produktie 8 overgelegde verslag stelt de man dat de vrouw en de heer (naam) duurzaam samenleven op de eerste etage van hun appartementencomplex (…). Zij spreken over en weer over ‘mijn man’ en ‘mijn vrouw’. De huurpenningen komen binnen op de rekening van de heer (naam), de vrouw regelt de boekingen. Haar emailadres staat op internet voor boekingen.
De man concludeert dat de vrouw met de heer (naam) duurzaam samenwoont in (naam land). Zij hebben een relatie. Er is wederzijdse verzorging; de heer (naam) heeft zorggedragen voor inrichting van de woning, doet geregeld boodschappen en de vrouw kookt voor hem. Zij treden gezamenlijk op als verhuurder van de vakantiewoning en ontwikkelen samen nieuwe activiteiten in een aangekocht pand. De huurpenningen van de vakantiewoningen worden overgemaakt op rekening van de heer (naam), terwijl de vrouw contactpersoon is.
Voor zover de rechtbank onvoldoende bewijs voor de samenwoning aanwezig acht, ziet de man gezien de stukken voldoende reden om de bewijslast om te keren en de vrouw te laten aantonen dat er geen sprake is van samenleving als ware zij gehuwd.
3.4 De vrouw betwist dat zij samenwoont als zijnde gehuwd. Zij stelt in dit verband dat zij woonachtig is op het adres (straatnaam en huisnummer) te (plaatsnaam). Tot half maart 2009 verbleef zij geregeld in de door haar gekochte woning in (naam land) maar zij heeft die woning niet meer bewoond sinds de door de man ingeschakelde detectives haar privacy ernstig hebben geschonden. Dit heeft geleid tot ernstige psychische gevolgen. Sedert 16 maart 2009 verblijft zij hoofdzakelijk in Nederland. De vrouw was voornemens zich te richten op makelaardijactiviteiten in (naam land). In dit verband heeft zij het (naam huis) (een huis, onderverdeeld in meerdere zelfstandige wooneenheden) gekocht aan de (straatnaam en plaatsnaam) te (naam land). Voordat zij ondernemersactiviteiten wilde gaan uitoefenen wilde zij haar (naam taal) verbeteren en contacten met (naam land) aanhalen en uitbreiden. De vrouw heeft zelf de eerste etage in gebruik genomen. De begane grond en tweede etage zijn verhuurd aan de heer (naam) met de verplichting deze te onderhouden en in te richten. Volgens de vrouw is de huurovereenkomst met de heer (naam) inmiddels opgezegd. De woning van haar en van de heer (naam) waren zelfstandige appartementen. Zij en de heer (naam) hadden dus een eigen woning en woonden niet samen; reeds daarom vindt artikel 1:160 BW geen toepassing, aldus de vrouw. Zij vormden ook geen financiële eenheid. De heer (naam) verhuurde woningen, de vrouw richtte zich op makelaardij (verkoop van (naam land) woningen aan Nederlanders), maar zij verdiende hier niets mee. De heer (naam) had toestemming om de tweede etage te verhuren als vakantiewoning, voor zijn rekening en risico. De vrouw verleende ondersteuning ter ontlasting van de heer (naam). Zij fungeerde als tussenpersoon om ervaring op te doen voor haar eigen onderneming. Zij was geen medeverhuurster. De vrouw stelt dat zij en de heer (naam) bevriend zijn, meer niet. Er is geen affectieve relatie. Ook zakelijk zijn zij niet verbonden. De vrouw ontving van de verhuuractiviteiten van de heer (naam) geen vergoeding, behoudens hetgeen hij aan haar aan huur was verschuldigd.
De vrouw heeft de woning mede gekocht als beleggingsobject om deels in haar pensioen te voorzien. Zodra zij 65 is, wordt de woning verkocht. Daarom was de verhuur aan de heer (naam) ook tijdelijk. De vrouw betwist de inhoud van rapportages van de detectivebureaus. Gezien de opdracht aan de detectives waren die er op uit om in de dagelijkse gang van zaken in de woning in (naam land) een relatie te zien als ware de vrouw en de heer (naam) gehuwd. De rapportages bevatten subjectieve conclusies. Betwist wordt dat de vrouw kookte voor de heer (naam). Zij dronken wel eens koffie maar dan werd er overleg gevoerd over noodzakelijke werkzaamheden en andere noodzakelijke informatie. De vrouw bevestigt dat zij en de heer (naam) zich naar de gasten voordeden als echtpaar. Sinds de echtscheiding is de vrouw namelijk zeer angstig voor conflicten. Door zich voor te doen als echtpaar maakten zij de gasten duidelijk dat er een man in huis was die problemen oploste en dat de vrouw daarmee niet geconfronteerd wenste te worden. Deze façade was volgens de vrouw om een veilige leefomgeving voor haar te creëren. Voor het overige wordt betwist dat zij zich voordoen als echtpaar.
3.5 Voor een bevestigende beantwoording van de vraag of er sprake is van een samenleven met een ander als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 Burgerlijk Wetboek (BW) is vereist dat tussen de samenwonenden een affectieve relatie bestaat van duurzame aard, die meebrengt dat de gescheiden echtgenoot en die ander elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Artikel 1:160 BW moet volgens vaste jurisprudentie restrictief worden uitgelegd. Dit uitgangspunt, dat wordt gerechtvaardigd door het uitzonderlijke en onherroepelijke karakter van de in voornoemd artikel besloten sanctie, brengt met zich mee dat niet snel mag worden aangenomen, dat is voldaan aan de door deze bepaling gestelde vereisten voor de beëindiging van de verplichting levensonderhoud te verschaffen.
3.6 Beoordeeld dient te worden de mate waarin de man zijn stellingen met betrekking tot de onder 3.5 genoemde omstandigheden heeft onderbouwd en met bewijzen heeft gestaafd. In dit verband is namens de vrouw ter terechtzitting als primair verweer aangevoerd dat de inhoud van de rapporten van de recherchebureaus buiten beschouwing gelaten dienen te worden omdat de vrouw in haar privacy is geschonden, met name omdat de detectives zonder haar nadrukkelijke toestemming en onder valse voorwendselen de woning in (naam land) zijn binnengedrongen. De rechtbank stelt voorop dat, hoezeer begrijpelijk de reactie van de vrouw achteraf ook is, uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden afgeleid dat de detectives een zodanige inbreuk op de privacy van de vrouw hebben gemaakt dat de conclusie zou moeten zijn dat het bewijs onrechtmatig is verkregen. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat zelfs al zou het bewijs onrechtmatig zijn verkregen, dit niet noodzakelijkerwijs met zich meebrengt dat het gebruik van dat bewijs ontoelaatbaar is en dat er in dit verband geen acht op mag worden geslagen. Derhalve zal de rechtbank de inhoud van de rapporten betrekken in haar oordeel en overweegt als volgt
3.7 Uit de stellingen van de man betreffende de samenwoning en de ten bewijze overgelegde detectiverapporten blijkt enerzijds van zekere feiten die op samenwoning van de vrouw en de heer (naam) zouden kunnen wijzen; anderzijds geven de verklaringen en de reacties van de vrouw geen eenduidig antwoord op de haar ter terechtzitting voorgelegde vragen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit echter niet tot gevolg dat de samenwoning voorshands bewezen kan worden geacht en de vrouw nu zou moeten worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Het gaat immers om cumulatieve eisen waaraan moet worden voldaan wil een beroep op artikel 1:160 BW kunnen slagen.De rechtbank is van oordeel dat met name op het punt van de financiële verwevenheid en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding onvoldoende is gebleken. De man zal derhalve -conform zijn uitdrukkelijk aanbod- in de gelegenheid worden gesteld zijn primaire stelling dat de vrouw vanaf 1 december 2008 samenwoont of heeft samengewoond met de heer (naam) als waren zij gehuwd te bewijzen, met inachtneming van vorenbedoelde (rechtsoverweging 3.5) criteria. Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat de huurovereenkomst tussen de vrouw en de heer (naam) kennelijk sedert april 2009 is verbroken niet af doet aan het belang van bewijslevering nu de alimentatieplicht niet herleeft als de man erin slaagt te bewijzen dat er sprake is geweest van een situatie als bedoeld in artikel 1:160 BW.
3.8 In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere belissing aangehouden.
4. De beslissing
De rechtbank
laat de man toe te bewijzen dat de vrouw vanaf 1 december 2008 samenwoont of heeft samengewoond met de heer (naam) als waren zij gehuwd;
beveelt, indien de man dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, een getuigenverhoor en bepaalt dat het verhoor zal plaatsvinden voor het lid van deze rechtbank mr. Warnaar, die daartoe zitting zal houden in een van de kamers van het gerechtsgebouw aan de Sluissingel 20 te Breda op een nog nader te bepalen dag en uur;
bepaalt, dat de advocaat van de man vóór 16 februari 2009 bij brief aan de griffie opgave zal doen van zijn verhinderdagen en die van de wederpartij voor de periode van drie maanden vanaf de dagtekening van de brief en bepaalt verder dat deze advocaat opgave zal doen van het aantal en zo mogelijk de namen van de te horen getuigen;
verstaat, dat bij de oproeping van de getuigen de in artikel 170 Rv voorgeschreven formali¬teiten in acht zullen worden genomen, waarbij de in dat artikel bedoelde oproepingsbrieven aangetekend zullen worden verzonden;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Warnaar, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van mr. Van der Plas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op: