RECHTBANK BREDA
team kanton Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 594032 CV EXPL 10-2171
vonnis d.d. 13 oktober 2010
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Lindorff Purchase B.V.,
gevestigd te Zwolle,
eiser,
gemachtigden: W.C.J. Rosmalen, M.G.H. Langes en W.A. Mies, gerechtsdeurwaarders te Breda,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procederend in persoon.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 25 maart 2010;
- de conclusie van antwoord met een productie;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek met producties;
- de akte uitlaten producties zijdens eiseres.
2.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast.
2.2 Gedaagde (hierna te noemen ‘[gedaagde]’) heeft met T-Mobile Netherlands B.V. (hierna te noemen ‘T-Mobile’) op 10 januari 2005 een overeenkomst gesloten ten aanzien van een aan¬sluiting op het mobiele telecommunicatienetwerk van T-Mobile. Daarbij is een abonnement afgesloten voor de duur van 24 maanden. Op 27 juni 2005 heeft T-Mobile het abonnement beëindigd en op grond van haar algemene voorwaarden het abonnementsgeld over de resterende contractduur in rekening gebracht bij [gedaagde]. De vordering op [gedaagde] heeft T-Mobile aan eiseres (hierna te noemen ‘Lindorff’) gecedeerd.
3.1 Lindorff vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 801,46, vermeerderd met de overeengekomen rente ad 0,247% per maand over een bedrag van € 523,12 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2 Lindorff legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] de facturen van 18 maart 2005 (€ 25,97), 16 april 2005
(€ 27,66), 19 mei 2005 (€ 38,50) en 18 juni 2005 (€ 23,50) onbetaald heeft gelaten en dat zij op grond daarvan de overeenkomst heeft ontbonden. Ingevolge de toepasselijke algemene voorwaarden is [gedaagde] aansprakelijk voor alle schade, waaronder gederfde inkomsten die T-Mobile lijdt als gevolg van een handelen of nalaten in strijd met de bepalingen van de overeenkomst. Lindorff stelt dat bij het vaststellen van de maandelijkse termijnbedragen de kosten van de aansluiting op het mobiele telecommunicatienetwerk worden verdisconteerd over de periode van de overeengekomen contractsduur. Nu wegens wanbetaling van [gedaagde] de overeenkomst vroegtijdig is ontbonden heeft T-Mobile de kosten welke waren verdisconteerd in de resterende termijnbedragen bij [gedaagde] in rekening kunnen brengen door middel van de factuur van 1 juli 2005 ad € 422,49, aldus Lindorff.
3.3 [gedaagde] voert ten verwere aan dat dit een zaak uit 2005 betreft en dat zij lange tijd niets van Lindorff heeft vernomen, terwijl ze haar adreswijzigingen aan de gemeente heeft doorgegeven. Zij heeft vernomen dat het abonnement destijds is ontbonden maar is niet bereid te betalen over maanden waarin ze niet langer aangesloten is geweest.
4.1 Voor zover [gedaagde] met haar betoog over de gedateerdheid van de facturen een beroep op verjaring van de vordering heeft willen doen, kan dit beroep niet worden gehonoreerd aange¬zien de verjaring is gestuit doordat Lindorff binnen de verjaringstermijn van vijf jaar [gedaagde] heeft bericht – onder meer middels de aan het woonadres van [gedaagde] gerichte aanmanings¬brief van 6 oktober 2009 – dat de vordering gestand werd gedaan.
4.2 De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde] aldus dat ze bereid is tot betaling van de abonnementskosten tot de beëindiging van het abonnement. De vordering van Lindorff ten aanzien van de facturen van 18 maart 2005, 16 april 2005, 19 mei 2005 en 18 juni 2005 staat daarmede als onweersproken vast en is toewijsbaar. Partijen zijn wel nog verdeeld over de factuur van 1 juli 2005 betreffende de facturatie wegens de eenzijdige beëin¬diging van het abonnement door T-Mobile.
4.3 Deze factuur heeft betrekking op de resterende abonnementskosten tot einde looptijd, welke betalingsverplichting voortvloeit uit de algemene voorwaarden. Nu Lindorff een beroep doet op de algemene voorwaarden en dan in het bijzonder op de ont¬binding van de overeenkomst en het hierbij in rekening brengen van de abonnementskosten over de resterende looptijd, is de kantonrechter het navolgende van oordeel.
4.4 Ingevolge jurisprudentie van het Hof van Justitie EG (o.a. 4 juni 2009, C 243/08) is de (kanton)rechter ambtshalve verplicht tot toetsing van onredelijk bezwarende bedingen in algemene voorwaarden in consumentenovereenkomsten. In de EG Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten is bepaald in artikel 3:
“1. Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. (..)
3. De bijlage bevat een indicatieve en niet uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt.”.
In de bijlage bij Richtlijn 93/13/EEG is opgenomen onder e) dat als oneerlijk in de zin van artikel 3 lid 3 van de Richtlijn kunnen worden aangemerkt, bedingen, die tot doel of tot gevolg hebben: “de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen.”. Onder o) van dezelfde richtlijn is opgenomen dat als oneerlijk in de zin van artikel 3 lid 3 kunnen worden aangemerkt bedingen die tot doel of tot gevolg hebben: “de consument te verplichten al zijn verbintenissen na te komen, zelfs wanneer de verkoper zijn ver¬bintenissen niet nakomt”.
4.5 De factuur van 1 juli 2005, waarbij aan [gedaagde] een bedrag van € 422,49 in rekening is gebracht, heeft betrekking op de ontbinding van de overeenkomst en het in rekening brengen van de abonnementskosten over de resterende looptijd van de overeenkomst, terwijl [gedaagde] gedurende die resterende looptijd geen gebruik meer kan maken van het mobiele telecommunicatienetwerk van T-Mobile. De kantonrechter begrijpt dat de beëindigingvergoeding is gebaseerd op artikel 11.3 van de algemene voorwaarden en is van oordeel dat dit artikel onder de geschetste omstandigheden een onredelijk bezwarend beding betreft. Dit beding dient, gelet op voornoemde jurisprudentie van het Hof van Justitie EG buiten effect te worden gesteld nu de in rekening gebrachte schadevergoeding onredelijk is en toepassing van het beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.6 Lindorff motiveert de schade voorts door te stellen dat bij het vaststellen van de maandelijkse termijnbedragen de kosten van de aansluiting op het mobiele telecommunicatienetwerk worden verdisconteerd over de periode van de overeengekomen contractsduur. De door Lindorff gestelde omstandigheden geven naar het oordeel van de kantonrechter echter onvoldoende aanleiding om de gevorderde schadevergoeding aannemelijk te achten nu iedere verdere specificatie ontbreekt. De kantonrechter is van oordeel dat deze schade niet nauwkeurig valt vast te stellen en zal conform artikel 6:97 BW de schade begroten. Nu [gedaagde] gedurende de resterende looptijd geen gebruik meer heeft kunnen maken van de telefoonverbinding en gesteld noch gebleken is dat verdere faciliteiten al dan niet om niet aan [gedaagde] zijn verstrekt zal de kantonrechter de schadevergoeding op grond van artikel 6:277 BW vaststellen op 50% van het overeengekomen abonnementstarief te weten een bedrag van € 211,25.
4.7 Lindorff vordert een bedrag van € 178,50 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kan¬tonrechter is van oordeel dat conform het Rapport Voorwerk II een bedrag van € 89,25 aan buitengerechtelijke incassokosten in redelijkheid en billijkheid toewijsbaar is, nu Lindorff aangeeft dat er werkzaamheden zijn verricht gericht op het buitengerechtelijk verkrijgen van haar vordering.
4.8 [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
4.9 De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van € 416,13, vermeerderd met de overeengekomen rente van 0.247% per maand over een bedrag van € 326,88 vanaf 11 juli 2005 tot aan de voldoening;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten aan de zijde van eiseres gevallen en tot aan dit vonnis begroot op € 398,90, waarvan € 150,00 als salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, kantonrechter, en bij in het openbaar uitge¬sproken op 13 oktober 2010.