ECLI:NL:RBBRE:2010:BO3561

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
26 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
220314 FA RK 10-2595
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Baggel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring partnerschapsvoorwaarden en bescherming van schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 26 oktober 2010 uitspraak gedaan in een verzoek tot goedkeuring van partnerschapsvoorwaarden door een echtpaar dat op 15 september 2009 een geregistreerd partnerschap is aangegaan. De verzoekers, een man en een vrouw, hebben geen partnerschapsvoorwaarden opgesteld bij de oprichting van hun geregistreerd partnerschap, wat volgens hen het gevolg was van een misverstand. Ze willen nu alsnog partnerschapsvoorwaarden opstellen, maar zonder de zogenaamde Dozy-clausule, die hen zou verplichten om hoofdelijk aansprakelijk te zijn voor bestaande schulden. De rechtbank moest beoordelen of het toestaan van deze partnerschapsvoorwaarden een gevaar voor benadeling van de schuldeisers met zich meebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers schulden hebben van ongeveer € 40.000, die zijn ontstaan uit de nalatenschap van de moeder van de kinderen van de man. De schuldeisers zijn de zoon en dochter van de man. De rechtbank overwoog dat de wijziging van de partnerschapsvoorwaarden geen nadelige gevolgen voor de schuldeisers met zich meebracht, omdat de verdeling van de activa tussen de echtgenoten gelijk zou zijn en de schuldeisers hun verhaalsmogelijkheden niet zouden verliezen. De rechtbank concludeerde dat er geen gevaar van benadeling van de schuldeisers bestond en verleende goedkeuring voor de partnerschapsvoorwaarden.

De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van de bescherming van schuldeisers in het civiele recht, met name in situaties waarin partnerschapsvoorwaarden worden gewijzigd. De rechtbank heeft de verzoekers goedkeuring verleend om partnerschapsvoorwaarden op te stellen, die ingaan op de dag na de ondertekening van de akte. De uitspraak is gedaan door mr. Baggel en is openbaar gemaakt, waarbij belanghebbenden de mogelijkheid hebben om binnen drie maanden in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
Team familierecht
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: 220314 FA RK 10-2595
beschikking betreffende het huwelijksgoederenregime van de echtgenoten,
in de zaak van
(naam man),
en
(naam vrouw),
beiden wonende te (plaatsnaam),
notaris mr. S.M.A. van Sprang.
1. De stukken
Tot de stukken behoort
- het op 9 juni 2010 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 oktober 2010.
2. Het verzoek
Het verzoek strekt ertoe dat aan verzoekers goedkeuring wordt verleend om partnerschapsvoorwaarden te maken.
3. De beoordeling
3.1 De echtgenoten verzoeken goedkeuring tot het maken van partnerschapsvoorwaarden overeenkomstig de bij het verzoekschrift overgelegde ontwerpakte van mr. S.M.A. van Sprang, notaris, gevestigd te Tilburg.
3.2 Verzoekers zijn op 15 september 2009 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Zij hebben destijds geen partnerschapsvoorwaarden opgemaakt, hetgeen, blijkens de stellingen van verzoekers, berust op een misverstand. Zij wensen thans alsnog partnerschapsvoorwaarden op te maken. In de concept akte terzake hebben zij bewust de Dozy-clausule niet opgenomen. Deze zou, aldus verzoekers, het beoogde effect van de huwelijkse voorwaarden teniet doen. De man heeft een tweetal schulden aan zijn twee kinderen uit de nalatenschap van hun moeder. De waarde daarvan per kind bedraagt circa
€ 20.000,=. Het is de bedoeling van verzoekers dat de man daarvoor alleen aansprakelijk is en blijft. Verzoekers voeren daartoe nog het volgende aan.
De dochter van de man heeft het voorgenomen huwelijk van verzoekers, dat op 5 september 2008 plaats zou vinden, gestuit. Zij was van mening dat de man zijn wil niet kon bepalen. Bij beschikking van 11 december 2008 heeft de rechtbank de stuiting opgeheven. Voldoende was komen vast te staan dat de man in staat was zijn wil te bepalen. Dit alles was een traumatische ervaring voor verzoekers, reden waarom zij op 15 september 2009 een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. Zij waren er niet van op de hoogte dat ook in dat geval een gemeenschap van goederen zou ontstaan. Nu zulks niet de bedoeling was van partijen – zij hadden ook voor hun beoogd huwelijk reeds in concept huwelijkse voorwaarden gemaakt – verzoeken zij thans toestemming tot het aangaan van partnerschapsvoorwaarden waarin de aanspraken van ieders eigen kinderen uit zijn/haar eerdere huwelijk worden hersteld.
Ter terechtzitting hebben verzoekers aan het voorgaande nog het volgende toegevoegd. Zij wensen de situatie zoals die bestond voor het ontstaan van de gemeenschap van goederen te herstellen. Het is te wijten aan de dochter van de man dat er geen huwelijk met huwelijkse voorwaarden is gesloten. De zoon van de man heeft zich aan de zijde van de dochter geschaard. Zij hebben in de omstandigheden van het onderhavige geval op grond van de redelijkheid en billijkheid geen recht op de bescherming zoals die aan crediteuren wordt geboden door het opnemen van de dozy-clausule. Van de stuiting, die de rechtbank vervolgens heeft opgeheven, zouden de dochter en zoon in dat geval profijt hebben.
3.3 De rechtbank overweegt als volgt. Het maken van partnerschapsvoorwaarden tijdens het geregistreerd partnerschap behoeft de goedkeuring van de rechtbank. Op grond van artikel 1:119 Burgerlijk Wetboek (BW) wordt deze goedkeuring slechts geheel of ten dele geweigerd onder meer indien gevaar van benadeling van schuldeisers bestaat. Immers, wijziging van partnerschapsvermogensregime kan gevolgen hebben voor het verhaalsrecht van schuldeisers. Ingeval van overgang van algehele gemeenschap van goederen naar uitsluiting van gemeenschap wordt over het algemeen vereist dat een clausule wordt opgenomen waarin de echtgenoten zich hoofdelijk aansprakelijk stellen voor alle reeds bestaande schulden, de zogenaamde dozy-clausule.
Uit een uitspraak van de Hoge Raad van 21 februari 1997 (NJ 1998, 205) kan voorts worden afgeleid dat indien door een echtgenoot die de gemeenschapsschulden niet is aangegaan tevens afstand wordt gedaan van de gemeenschap (artikel 1:103 BW) en de schuldeisers dus niet behoeven te vrezen voor een nadelige verdeling, de dozy clausule niet behoeft te worden opgenomen. In beginsel wordt, zo volgt uit genoemde uitspraak, in de bescherming van de schuldeisers voor wat betreft de mogelijkheid van verhaal op baten die in de toekomst in de gemeenschap zouden zijn gevallen voorzien door artikel 1:102 BW, dat immers bepaalt dat na ontbinding van de gemeenschap ieder der echtgenoten voor het geheel aansprakelijk blijft voor de gemeenchapsschulden, waarvoor hij voordien aansprakelijk was en voor de andere schulden van de gemeenschap voor de helft.
Blijkens de opgave van verzoekers is er sprake van een tweetal schuldeisers, zijnde de zoon en dochter van de man; de schulden zijn tesamen groot circa € 40.000,=. Tot het aangaan van het geregistreerd partnerschap van verzoekers op 15 september 2009 konden de zoon en dochter zich terzake daarvan verhalen op het privé vermogen van de man. Nadien konden zij zich verhalen op het privé vermogen van de man èn op de gemeenschap, met andere woorden hadden zij ruimere verhaalsmogelijkheden. In de partnerschapsvoorwaarden waarvoor thans goedkeuring wordt verzocht is de dozy-clausule niet opgenomen.
De vraag die thans dient te worden beantwoord is of gevaar van benadeling van genoemde schuldeisers bestaat indien toestemming wordt verleend tot het aangaan van de bedoelde partnerschapsvoorwaarden. In het bevestigende geval dient vervolgens te worden beoordeeld of de specifieke omstandigheden van het geval met zich mee behoren te brengen dat ondanks dit gevaar van benadeling toch goedkeuring tot het opmaken van die partnerschapsvoorwaarden dient te worden gegeven.
Gevaar van benadeling van schuldeisers
Ter terechtzitting is door verzoekers ter nadere toelichting op de concept akte aangegeven dat er weinig tot geen vermogen is. De verdeling van de gemeenschappelijke activa zal op die manier plaatsvinden dat ieder van partijen circa € 3.000,= krijgt toebedeeld en ieder een deel van de inboedel. Aan de vrouw wordt voorts toebedeeld de eigendom van het tuinhuisje.
De rechtbank overweegt dat de (gemeenschaps)schuldeisers slechts bescherming verdienen ter zake van een voor hen nadelig uitvallende verdeling van de gemeenschap na ontbinding hiervan en niet ten aanzien van toekomstige baten. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van een voor de schuldeisers nadelig uitvallende verdeling van de activa.
Immers, gebleken is dat de man en de vrouw in de concept akte de activa – de banksaldi en inboedel - min of meer gelijk zullen verdelen. De vrouw heeft weliswaar daarnaast de eigendom van het tuinhuisje toebedeeld gekregen, doch de rechtbank acht aannemelijk dat de waarde daarvan, vermeerderd met het aan haar toebedeelde banksaldo van € 3.000,= en de waarde van de aan haar toebedeelde inboedel, onder het bedrag van € 20.000,= zal liggen, terwijl dat het bedrag is waarvoor de schuldeisers zich op het privé vermogen van de vrouw kunnen verhalen (50% van de totale schuld) op grond van artikel 1:102 BW. Zij kunnen zich voorts voor het volledige bedrag van € 40.000,= op het privé vermogen van de man verhalen. Aangenomen wordt dan ook dat de schuldeisers dezelfde verhaalsmogelijkheden behouden.
Overige omstandigheden van het geval
Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank voorts dat, voor zover de schuldeisers toch minder verhaalsmogelijkheden zouden krijgen als gevolg van de partnerschapsvoorwaarden, er geen benadeling van schuldeisers bestaat als bedoeld in artikel 1:119 BW. Immers, aan hen is geen langdurig bestaande verhaalsmogelijkheid ontnomen. Sterker nog, zij hadden steeds uitsluitend verhaal op het vermogen van de man. Enkel vanwege de stuiting van het huwelijk door de dochter van de man en de daarop volgende gebeurtenissen hebben de schuldeisers (de zoon en dochter van de man) voor een korte periode en onbedoeld meer verhaal gekregen voor hun vorderingen. De rechtbank overweegt dat voormeld artikel niet beoogt in dergelijke gevallen de schuldeisers bescherming te bieden.
Dit betekent dat het verzoek moet worden toegewezen.
3. De beslissing
De rechtbank
verleent de echtgenoten goedkeuring tot het maken van partnerschapsvoorwaarden overeenkomstig de aan deze beschikking gehechte en door de griffier gewaarmerkte ontwerpakte van mr. S.M.A. van Sprang, notaris, gevestigd te Tilburg, aldus dat de partnerschapsvoorwaarden zullen gelden met ingang van de dag volgende op die waarop de hiervoor bedoelde akte zal zijn verleden.
Deze beschikking is gegeven door mr. Baggel, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van de griffier.
Oo
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeslissing betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op: