ECLI:NL:RBBRE:2010:BO4147

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02-811756-09
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Kooijman
  • A. Woerdeman
  • M. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld en poging tot afpersing in Breda

Op 17 november 2010 deed de Rechtbank Breda uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal met geweld en poging tot afpersing. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangevers inconsistent waren en dat de verdediging niet in staat was geweest om de aangevers te ondervragen, wat in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangevers niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte werd vrijgesproken van de diefstal met geweld, omdat niet was komen vast te staan dat er goederen waren weggenomen. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan poging tot afpersing, omdat hij met geweld had geprobeerd de aangevers te dwingen tot betaling van een schuld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 120 dagen, gelijk aan het voorarrest, en gelastte de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte.

De zaak kwam voort uit een incident op 12 december 2009, waarbij de verdachte samen met anderen de woning van de aangevers binnenging. De aangevers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], verklaarden dat zij door de verdachte en zijn medeverdachten waren bedreigd en mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangevers op essentiële punten verschilden en dat de verdediging niet in staat was geweest om hen als getuigen te horen. Dit leidde tot de conclusie dat de verklaringen niet bruikbaar waren voor het bewijs. De rechtbank benadrukte het belang van een eerlijke rechtsgang en de mogelijkheid voor de verdediging om getuigen te ondervragen.

De rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte geweld had gepleegd tegen [slachtoffer 2] en dat hij had geprobeerd hen te dwingen tot afgifte van een geldbedrag. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op, maar sprak hem vrij van de andere tenlastegelegde feiten, omdat het bewijs daarvoor ontbrak.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02/811756-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 november 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. Nillesen, advocaat te ‘s-Hertogenbosch
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 november 2010, waarbij de officier van justitie, mr. Van Aken, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met anderen een diefstal met geweld en bedreiging met geweld heeft gepleegd;
feit 2: samen met anderen een poging tot afpersing heeft gepleegd;
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. De verklaringen van de aangevers bevatten op essentiële onderdelen verschillen. Duidelijk is dat er een zakelijk geschil bestond tussen verdachte en [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]. Verdachte en de medeverdachten [mededader 1] en [mededader 2] ontkennen de tenlastegelegde feiten.
Verdachte en de medeverdachten [mededader 1] en [mededader 2] zijn in de woning in Breda geweest waar [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich op 12 december 2009 bevonden. De sfeer was over en weer bepaald onvriendelijk. Op bepaalde punten worden hun verklaringen wel ondersteund. De getuige [getuige 1] heeft echter zijn verklaring behoorlijk afgezwakt. Onduidelijk is wie wat en hoe heeft gedaan. Dit geldt voor beide feiten.
Aan de kwaliteit van de rechtspleging moeten hoge eisen worden gesteld. De verklaringen van de aangevers zijn niet meer controleerbaar, omdat zij onvindbaar zijn. Onder deze omstandigheden is de officier van justitie van mening dat niet tot een bewezenverklaring van de feiten kan worden gekomen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is eveneens van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de feiten kan komen en wijst daarbij onder meer op het volgende:
- De verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn inconsistent op essentiële punten.
- De verklaringen van [getuige 1] zijn wisselend en onbetrouwbaar.Welke verklaring moet de rechtbank uit de door [getuige 1] afgelegde verklaringen kiezen?
- De medeverdachte [mededader 1] heeft verklaard op welke wijze [getuige 1] naar Breda is gegaan. Volgens hem was er geen sprake van bedreiging tijdens de autorit naar Breda.
- De getuige [getuige 2] heeft gezien dat er personen op het balkon van de woning in Breda rustig stonden te roken.
De verklaringen van de aangevers heeft de verdediging niet kunnen toetsen, terwijl daar alle aanleiding toe was, gelet op de verschillen op essentiële punten in hun verklaringen.
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken, nu het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Artikel 6 van het EVRM houdt in dat de verdediging in staat moet worden gesteld de getuigen die door de politie zijn gehoord te ondervragen. Nu de rechtbank heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat de aangevers binnen een redelijke termijn zullen kunnen worden gehoord, mogen deze verklaringen niet worden gebruikt voor het bewijs en zal de rechtbank verdachte wegens gebrek aan bewijs moeten vrijspreken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Na een melding bij de politie hebben [initialen] [slachtoffer 2], [initialen] [slachtoffer 1] en [initialen] [slachtoffer 3] aangifte gedaan. Die aangiften houden onder meer het volgende in:
[voornaam] [slachtoffer 1] had een schuld bij zijn oud-werkgever, [verdachte]. [verdachte] had de zus van [slachtoffer 1], [initialen] [slachtoffer 2], gebeld en had tegen haar gezegd dat zij de schuld maar moest betalen en haar huis in Turkije moest verkopen anders zou hij haar familie dood maken.
Op 12 december 2009 was [slachtoffer 2] samen met haar broer en diens vrouw [slachtoffer 3] in de woning aan de [adres]. Omstreeks 20.45 uur was zij op de 2e verdieping en hoorde dat haar broer snel de trap op kwam en zei: “De huurbaas komt met [verdachte] en drie anderen naar boven om mij dood te maken.” [verdachte] kwam vervolgens haar kamer binnen en begon haar uit te schelden. Hij pakte haar op borsthoogte bij haar kleding. Hij sloeg haar met de vlakke hand op haar gezicht. Zij voelde pijn aan haar neus en mond. Hij draaide haar rechterpols om, waardoor zij daar een rode verdikking had. [slachtoffer 3] stuurde een SMS bericht naar een vriend van [slachtoffer 2], [naam vriend], met de tekst: “Bel meteen de politie, want wij zijn in levensgevaar”, dan wel woorden van soortgelijke strekking. Hierna heeft [slachtoffer 3] geprobeerd 112 te bellen, maar omdat zij geen Nederlands sprak, heeft zij de verbinding verbroken.
[voornaam] [slachtoffer 1] heeft bevestigd dat zijn oud-werkgever, [verdachte], geld van hem tegoed had. Hij heeft verklaard dat [verdachte] op 12 december 2009 bij de woning waar zijn zus verbleef, binnenkwam, samen met drie andere mannen. Onder hen was ook de huisbaas [getuige 1]. [verdachte] rende naar de 2e verdieping achter [slachtoffer 1] aan. Hij sloeg [slachtoffer 2] tegen haar hoofd, haar lippen en tegen haar borststreek. [slachtoffer 1] zag dat haar lippen kapot geslagen waren. [slachtoffer 1] was bang en vreesde voor hun levens. Toen ze beneden waren heeft [verdachte] gezegd dat ze tot woensdag 16 december 2009 de tijd hadden om te betalen.
[initialen] [slachtoffer 3] heeft ook bevestigd dat zij op 12 december 2009 in de woning aan de [adres] was toen er tegen 21.00 uur drie mannen de woning binnenkwamen. Eén van hen was [verdachte]. [verdachte] was één van degenen die naar boven renden, waar haar schoonzus en haar man, [slachtoffer 1], op dat moment waren. [slachtoffer 3] hoorde geschreeuw. Het leek op een vechtpartij. Zij hoorde zware dingen op de grond vallen. Zij hoorde haar schoonzus zeggen: “Wat mijn schuld is, zal ik betalen.”
Toen op een gegeven moment de mannen met haar man en haar schoonzus naar beneden kwamen, zag [slachtoffer 3] dat de knopen niet meer in de blouse van haar schoonzus zaten. Haar haren waren in de war, met één hand hield zij haar gezicht bedekt en de andere hield zij op haar borst. Ook zag zij dat haar lip was gebarsten.
De rechtbank stelt vast dat op 12 december 2009 om 20.22 uur naar de gemeenschappelijke meldkamer van de politie Midden en West Brabant is gebeld door een Bulgaars of Turks sprekende vrouw en kort daarna nog drie keer door een man. Al die keren was geen uitvraag door de politie mogelijk. Vervolgens is om 21.48 uur en 21.53 uur door een man, genaamd [naam beller], gebeld met de melding dat een Turkse vrouw uit Breda hem gebeld had met het verzoek politie te sturen naar de [adres]
[naam beller] was bij een kennis op bezoek. Daar was ene [naam vriend] die een SMS van een Bulgaarse vrouw van Turkse komaf ontving met de tekst: “Bel de politie, ze gaan ons dood maken.” [naam beller] las de tekst en belde de politie. [naam vriend] belde intussen de vrouw. De vrouw vertelde dat zij, haar broer en haar schoonzus waren bedreigd en mishandeld door een aantal mannen. Op verzoek van de politie is [naam beller] toen naar de (adres) gekomen om te tolken. Toen [naam beller], samen met de politie, de woning binnenging, zag hij dat het meubilair schots en scheef stond en dat er zaken op de grond lagen. Het kwam hem voor alsof er een worsteling had plaatsgevonden.
De verbalisant, bij wie [slachtoffer 2] die avond aangifte deed, constateerde dat [slachtoffer 2] letsel had. Van dat letsel werden foto’s gemaakt.
Op die foto’s neemt de rechtbank onder meer waar dat haar handen, polsen en armen rode plekken en verdikkingen vertonen en dat zij een kapotte bovenlip heeft.
[mededader 1] heeft verklaard dat hij samen met [verdachte], [en 2 pers[voornaam] naar Breda is gereden. Zij zijn de woning binnengegaan. [mededader 1] zag mensen naar boven rennen. [verdachte] rende achter hen aan. [mededader 1] zag dat [verdachte] in gevecht was met [slachtoffer 1] en met diens zus [slachtoffer 2]. [verdachte] schold hen uit. [mededader 1] heeft [verdachte] vastgepakt om zijn armen en had moeite hem in bedwang te houden. [slachtoffer 2] was volgens [mededader 1] hysterisch.
[voornaam] [getuige 1], de huisbaas, heeft verklaard dat hij die avond gedwongen is met drie mannen, waarvan er later één is overgestapt in een andere auto, vanuit Rotterdam naar de woning in Breda te rijden. Eén van die mannen was [verdachte]. [verdachte] zei tegen hem: “Jij brengt ons naar Breda.” [getuige 1] had geen keus. De sfeer in de auto vond [getuige 1] erg agressief. Twee van die mannen gingen in de woning naar boven. [getuige 1] hoorde lawaai en een vrouwenstem die “auw auw” riep. De twee mannen bleven 15 tot 20 minuten boven. Bij de zus van [slachtoffer 1] zag [getuige 1] bloed bij haar mondhoek toen zij weer naar beneden kwamen.
Verdachte, [verdachte], heeft uiteindelijk, na herhaaldelijk te hebben ontkend, toegegeven op 12 december 2009 in Breda in de betreffende woning te zijn geweest om zijn geld terug te halen. Verdachte heeft gezegd dat hij zag dat [slachtoffer 1] en zijn zus de trap op vluchtten toen hij de woning binnenkwam. Verdachte heeft gezegd dat hij [slachtoffer 1] toen door elkaar heeft geschud en hen beiden heeft bevolen naar beneden te gaan. [slachtoffer 2] heeft hij angst ingeboezemd. Beneden heeft verdachte tegen hen geschreeuwd.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen van de aangevers niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Artikel 6 van het EVRM houdt in dat de verdediging op enig moment in het strafproces in staat moet worden gesteld hen als getuigen te horen.
De rechtbank verwerpt dit verweer, nu zij vast stelt dat delen van de verklaringen van de aangevers worden ondersteund door de andere hiervoor genoemde bewijsmiddelen, te weten de meldingen bij de politie, de verklaring van de getuige [naam beller], de foto’s van het letsel van [slachtoffer 2], de verklaring van de medeverdachte [mededader 1], de verklaring van de getuige [getuige 1] en de eigen verklaring van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het bewijs aldus niet in overwegende mate steunt op de verklaringen van de aangevers en acht deze dan ook voor die delen bruikbaar voor het bewijs. Gelet op de onmogelijkheid voor de verdediging om de aangevers te horen en gelet op de verschillen die er zitten tussen de verklaringen van de aangevers, zal de rechtbank de overige delen van de verklaring niet voor het bewijs gebruiken.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepoogd [initialen] [slachtoffer 2] en [initialen] [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, zoals onder feit 2 is tenlastegelegd, door het plegen van geweld.
De rechtbank acht daarbij bewezen dat geweld is gepleegd ten opzichte van [slachtoffer 2]. Van de overige onderdelen van de tenlastelegging van feit 2 zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Van feit 1 zal de rechtbank verdachte eveneens vrijspreken, nu onvoldoende is komen vast te staan dat er goederen, zoals vermeld in de tenlastelegging, zijn weggenomen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op 12 december 2009 te Breda ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [initialen]
[slachtoffer 2] en [initialen] [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een
geldbedrag toebehorende aan die [initialen] [slachtoffer 2] en/of die
[initialen] [slachtoffer 1], hiertoe heeft hij verdachte
- die [initialen] [slachtoffer 2] vastgepakt en
- die [initialen] [slachtoffer 2] (meermalen) in het gezicht geslagen;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak van de tenlastegelegde feiten gevorderd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken en heeft geen standpunt ingenomen over de op te leggen straf bij een bewezenverklaring van de feiten.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Verdachte wilde dat een ex-werknemer of diens zus ([slachtoffer 2]) een schuld aan hem zou voldoen. Hij is de woning waar zij verbleven binnengegaan en heeft daar met geweld geprobeerd hen te dwingen tot afgifte van geld. [slachtoffer 2] heeft daarbij letsel opgelopen. Beiden hebben verklaard zich zeer bedreigd te hebben gevoeld en gevreesd te hebben voor hun leven.
Dat er sprake was van een schuld wil de rechtbank wel aannemen. Dat wil echter niet zeggen dat verdachte gerechtigd was op deze wijze iemand tot betaling te dwingen.
Het strafblad van verdachte (in Nederland) is gering.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest een passende sanctie.
6.4 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen vermelde goederen, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 45, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2: Poging tot afpersing, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave van de goederen, vermeld op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mrs. Woerdeman en Ebben, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Oostlander-Vink, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 november 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 12 december 2009 te Breda tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen meerdere, één (mobiele) telefoon(s) en/of een
portemonnee en/of een (Bulgaars) identiteitskaart, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [initialen] [slachtoffer 2] en/of [initialen] [slachtoffer 1] en/of
[initialen] [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [initialen] [slachtoffer 2] en/of [initialen]
[slachtoffer 1] en/of [initialen] [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte en/of zijn
mededader(s)
- die [initialen] [slachtoffer 2] hebben/heeft vastgepakt en/of
- die [initialen] [slachtoffer 2] (meermalen) hebben/heeft geslagen tegen/in het gezicht,
althans tegen het lichaam en/of
- die [initialen] [slachtoffer 2] van een trap hebben/heeft geduwd en/of
- die [initialen] [slachtoffer 1] (meermalen) hebben/heeft geslagen en/of
- die [initialen] [slachtoffer 2] (meermalen) hebben/heeft geschopt en/of
- die [initialen] [slachtoffer 2] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp hebben/heeft getoond en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [initialen]
[slachtoffer 2] gericht en/of gericht gehouden en/of
- tegen die [initialen] [slachtoffer 2] en/of die [initialen] [slachtoffer 2] en/of [initialen] [slachtoffer 3]
hebben/heeft gezegd: "ik maak jullie dood en ook jullie kinderen" en/of
-zakelijk weergegeven- "ik heb 14 jaar vastgezeten in Duitsland";
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij één of meer tijdstip(pen) in de periode van 07 december 2009 tot en met 14
december 2009 te Rotterdam en/of te Breda ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [initialen]
[slachtoffer 2] en/of [initialen] [slachtoffer 1] en/of [initialen] [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een
geldbedrag (van 5.000 euro en/of 15.000 euro en/of 30.000 euro), in elk geval
van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [initialen] [slachtoffer 2] en/of die
[initialen] [slachtoffer 1] en/of die [initialen] [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s), hiertoe heeft hij verdachte en/of zijn
mededader(s)
- tegen die [initialen] [slachtoffer 2] hebben/heeft gezegd: -zakelijk weergegeven- 'ik maak
de hele familie dood' en/of 'hoerenjong' en/of 'ik zal je naaien' en/of
- die [initialen] [slachtoffer 2] hebben/heeft vastgepakt en/of
- die [initialen] [slachtoffer 2] (meermalen) tegen/in het gezicht, althans het lichaam
hebben/heeft geslagen en/of
- die [initialen] [slachtoffer 2] van een trap hebben/heeft geduwd en/of
- die [initialen] [slachtoffer 1] (meermalen) hebben/heeft geslagen en/of
- die [initialen] [slachtoffer 2] (meermalen) hebben/heeft geschopt en/of
- die [initialen] [slachtoffer 2] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp hebben/heeft getoond en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [initialen]
[slachtoffer 2] gericht en/of gericht gehouden en/of
- tegen die [initialen] [slachtoffer 2] en/of die [initialen] [slachtoffer 2] en/of [initialen] [slachtoffer 3]
hebben/heeft gezegd: "ik maak jullie dood en ook jullie kinderen" en/of
-zakelijk weergegeven- "ik heb 14 jaar vastgezeten in Duitsland",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht