zaaknummer / rolnummer: 225394 / KG ZA 10-573
Vonnis in kort geding van 23 november 2010
1. de stichting
STICHTING ZORGGROEP LEVESTE MIDDENVELD,
gevestigd te Hoogeveen,
2. de stichting
STICHTING SCHEPERZIEKENHUIS,
gevestigd te Emmen,
3. de stichting
STICHTING ZIEKENHUIS BETHESDA,
gevestigd te Hoogeveen,
eiseressen,
advocaat mr. T.A.M. van den Ende,
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
SAZ VERENIGING VAN SAMENWERKENDE ALGEMENE
ZIEKENHUIZEN,
gevestigd te Woerden,
gevoegde partij aan de zijde van eiseressen,
advocaat mr. T.A.M. van den Ende,
de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ CENTRALE
ZORGVERZEKERAARS GROEP, ZORGVERZEKERAAR U.A.
gevestigd te Tilburg,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.H.W.M. Versteeg.
Partijen zullen hierna ook Leveste, “de twee ziekenhuizen” en CZ genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 oktober 2010;
- de brief van 2 november 2010 van de zijde van de eiseressen met producties genummerd 1 tot en met 20;
- de brief van 5 november 2010 van de zijde van CZ met producties genummerd 1 tot en met 14;
- de incidentele conclusie houdende een verzoek tot voeging aan de zijde van eiseressen van SAZ met productie;
- de mondelinge behandeling gehouden op 8 november 2010;
- de pleitnota van eiseressen, bij welke gelegenheid zij een gedeelte van de uitzending van het televisieprogramma Pauw & Witteman van 27 september 2010 hebben getoond.
- de pleitnota van CZ.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Eiseressen vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad samengevat - primair
1. CZ te gebieden alle berichtgeving wat het preferentiebeleid borstkankerzorg betreft van de website van CZ te verwijderen en verwijderd te houden, onder straffe van een direct opeisbare dwangsom van EUR 100.000,- per dag dat CZ nalatig blijft binnen 24 uur na het te wijzen vonnis daaraan te voldoen; en/of
2. CZ te gebieden op de homepage van CZ gedurende een maand de vermelding te plaatsen, alsmede uitgifte van een persbericht aan te bieden aan het ANP, de NOS-redactie, de redactie van Pauw & Witteman, de NVZ, de SAZ en de STZ van een in het petitum geformuleerde tekst, onder straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van EUR 100.000,- per dag dat CZ nalatig blijft binnen 24 uur na het te wijzen vonnis daaraan te voldoen; en/of
3. CZ te gebieden aan alle verzekerden van CZ een brief te versturen met een in het petitum geformuleerde tekst onder straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van EUR 100.000,- per dag dat CZ nalatig blijft binnen 24 uur na het te wijzen vonnis daaraan te voldoen; en/of
4. CZ te veroordelen tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van EUR 100.000 binnen vijf dagen na betekening van het vonnis, althans van een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag.
subsidiair
1. Op elke pagina van de website houdende het prefentiebeleid en criteria voor onbepaalde tijd, de toevoeging van een in het petitum geformuleerde tekst op die pagina te publiceren, onder straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van EUR 100.000,- per dag dat CZ nalatig blijft binnen 24 uur na het te wijzen vonnis daaraan te voldoen; en/of
2. CZ te gebieden de vermelding op haar website op de pagina Categorie 4 voor onbepaalde tijd ‘Ziekenhuizen die onvoldoende scoren’ te wijzigen in ‘Ziekenhuizen die niet voldoen aan de door CZ niet ondersteund door wetenschappelijk onderzoek gekozen aantal vereiste behandelingen’, onder straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van EUR 100.000,- per dag dat CZ nalatig blijft binnen 24 uur na het te wijzen vonnis daaraan te voldoen; en/of
3. een persbericht aan te bieden aan het ANP, de NOS-redactie, de redactie van Pauw & Witteman, de NVZ, de SAZ, de STZ en plaatsing op de homepage van de website van CZ voor de duur van een maand van een in het petitum geformuleerde tekst, onder straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van EUR 100.000,- per dag dat CZ nalatig blijft binnen 24 uur na het te wijzen vonnis daaraan te voldoen; en/of
4. CZ te gebieden aan alle verzekerden van CZ een brief te versturen zonder door CZ te vermelden c.q. toe te voegen begeleidende tekst c.q uitleg van een in het petitum geformuleerde tekst, onder straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van EUR 100.000,- per dag dat CZ nalatig blijft binnen 24 uur na het te wijzen vonnis daaraan te voldoen.
meer subsidiair
althans een zodanige voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie geraden acht,
een en ander met veroordeling van CZ in de kosten van dit geding.
2.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1. Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de volgende feiten:
- De bestuursvoorzitter van CZ, de heer [bestuurder], heeft op 27 september 2010 in het televisieprogramma Pauw en Witteman aangekondigd dat CZ op 1 oktober 2010 een gecategoriseerde lijst van ziekenhuizen die zorg verlenen op het gebied van borstkanker, bekend zal maken.
- De lijst zou als volgt worden gecategoriseerd:
- categorie 1: voorkeursaanbieders die de ‘beste borstkankerzorg’ leveren.
- categorie 2: ziekenhuizen die een ‘goed’ scoren.
- categorie 3: ziekenhuizen die een ‘matig’ scoren.
- categorie 4: ziekenhuizen die een ‘onvoldoende’ scoren.
- De dominante factor bij de bepaling van de score is het aantal op jaarbasis verrichte operaties.
- Tijdens het televisieprogramma Pauw en Witteman heeft de bestuursvoorzitter van CZ uitspraken gedaan die een waardeoordeel inhouden over ziekenhuizen die volgens de criteria van CZ matig en onvoldoende scoren.
- CZ heeft aangekondigd dat zij met de ziekenhuizen die een ‘onvoldoende’ hebben gescoord in 2011 niet meer zal contracteren.
- De vereniging van samenwerkende algemene ziekenhuizen, verder te noemen SAZ, heeft in een kort geding procedure, waarvan de mondelinge behandeling op 30 september 2010 heeft plaatsgevonden, gevorderd CZ – onder andere – te verbieden om voornoemde lijst op 1 oktober 2010 te publiceren. Bij vonnis van 7 oktober 2010 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, geoordeeld als volgt:
“3.8 Gelet op de situatie ten tijde van de mondelinge behandeling is aannemelijk dat een publicatie op 1 oktober 2010 al ten minste reputatieschade voor de ‘matig’ en ‘onvoldoende’ scorende ziekenhuizen zal meebrengen. Voorts hebben de ziekenhuizen er belang bij dat bij patiënten die zij in behandeling hebben niet onnodig onrust tijdens die behandeling wordt veroorzaakt. Niet onaannemelijk is dat die onrust zal ontstaan doordat een ziekenhuis volgens de publicatie ‘matig’ of ‘onvoldoende’ heeft gescoord (…)
3.10. Gelet op voorgemelde overwegingen geldt dat op dit moment het belang van SAZ om reputatieschade bij ziekenhuizen en onrust bij de bij de ziekenhuizen in behandeling zijnde patiënten te voorkomen door een verbod op de publicatie op 1 oktober 2010 zwaarder weegt dan het eerder genoemde belang van CZ. (…)
3.11 De onrechtmatigheid van de publicatie onder voormelde omstandigheden wordt weggenomen wanneer de beginselen van hoor- en wederhoor in acht worden genomen. (…)
3.15 De ziekenhuizen zijn door CZ op 30 september j.l. verzocht op de gebruikte informatie te reageren. De voorzieningenrechter oordeelt een redelijke termijn voor de ziekenhuizen om die reactie aan CZ te geven een periode van een week. Om het beginsel van wederhoor ook daadwerkelijk in acht te nemen zal CZ, zoals zij heeft aangegeven te zullen doen, die reacties dienen te bestuderen en dienen te beoordelen of die reacties aanleiding geven de uitkomst van haar onderzoek ten aanzien van één of meer ziekenhuizen aan te passen. Ook hier oordeelt de voorzieningenrechter een termijn van een week redelijk. Dit betekent voor de vordering onder punt 2 dat de voorzieningenrechter zal beslissen dat CZ niet tot publicatie van meergenoemde lijst zal overgaan dan na een redelijke termijn van twee weken vanaf 30 september 2010, derhalve tot en met 14 oktober 2010, in acht te hebben genomen. Aldus zijn de ziekenhuizen tevens in de gelegenheid het publiek te informeren over hun niveau van zorg op het gebied van borstkanker en zo hun reputatie en rust bij patiënten te bevorderen.(…)’
- Nadat het vonnis in kort geding is gewezen, heeft CZ de hiervoor genoemde categorieën gewijzigd in:
- categorie 1: voorkeursaanbieders die de 'beste borstkankerzorg' leveren.
- categorie 2: ziekenhuizen die een 'goed' scoren op borstkankerzorg.
- categorie 3: ziekenhuizen die 'beter kunnen' op het gebied van borstkankerzorg.
- categorie 4: ziekenhuizen die niet (meer) door CZ gecontracteerd worden voor borstkankerzorg.
- Op 15 oktober 2010 heeft CZ de lijst gepubliceerd. Uit deze lijst blijkt dat ziekenhuis Bethesda is ingedeeld in categorie 4 en het Scheper Ziekenhuis in categorie 3.
- Over de door CZ te publiceren, en uiteindelijk gepubliceerde lijst, zijn diverse persberichten verschenen.
3.2. Verzoek tot voeging
CZ heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen toewijzing van de incidentele vordering van SAZ tot voeging van SAZ aan de zijde van eiseressen. Nu de aangevoerde en niet weersproken gronden betreffende het belang tot voeging de vordering kunnen dragen en de eisen van doelmatige procesvoering zich daartegen niet verzetten, wijst de voorzieningenrechter de incidentele vordering toe. Naar aanleiding van de opmerking van CZ over de afwezigheid van een ledenlijst van SAZ overweegt de voorzieningenrechter dat een medewerker van CZ in de door eiseressen overgelegde correspondentie tussen de twee ziekenhuizen en CZ zelf melding maakt van het lidmaatschap van SAZ van deze ziekenhuizen. Voorts geldt dat de twee ziekenhuizen ter zitting geen bezwaar hebben gemaakt tegen de aanwezigheid van SAZ als hun belangenvereniging. Dat betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat er voor deze twee ziekenhuizen geen belemmering op het punt van mandatering is. Ten aanzien van de overige leden heeft SAZ de formele weren van CZ niet gemotiveerd weersproken, zodat SAZ in deze zaak als gevoegde partij optredend in hoedanigheid van belangenbehartiger van alleen de twee ziekenhuizen is aan te merken. Het beroep van CZ op volledige niet-ontvankelijkheid van SAZ wordt dan ook verworpen.
3.3. Ontvankelijkheid Leveste
CZ heeft betwist dat Leveste als bestuurder van de twee ziekenhuizen, niet zijnde zelf een ziekenhuis, een zelfstandig belang bij de vorderingen heeft. Waar dat belang ter zitting niet alsnog is toegelicht zal de voorzieningenrechter Leveste niet-ontvankelijk verklaren in haar vorderingen.
3.4. De vorderingen
De twee ziekenhuizen leggen aan hun vordering kortgezegd ten grondslag dat CZ onrechtmatig handelt, bestaande uit:
I) het doen van onjuiste, onnodig grievende misleidende uitlatingen c.q. publicaties, hetgeen strijdigheid oplevert met artikel 6:167 BW en artikel 40, lid 3 Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg);
II) het op onzorgvuldige wijze openbaar maken van onzorgvuldig preferentiebeleid, hetgeen strijdigheid oplevert met artikel 6:162 BW;
III) het bekend maken van een preferentiebeleid wat op zijn merites bezien in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, de objectiviteit, de eis van transparantie en de eis van non-discriminatoir handelen (6:162 BW).
De twee ziekenhuizen stellen in dit verband dat CZ zich bij haar selectiecriteria enkel heeft gebaseerd op het aantal operaties van 150 tot 70, wat geen objectief criterium is. Een wetenschappelijke en transparante onderbouwing van dit gehanteerde selectiecriterium voor het meten van de kwaliteit van zorg ontbreekt. Ten onrechte wekt CZ de suggestie dat volumina bepalend zijn voor kwaliteit en mortaliteit. De twee ziekenhuizen verwijzen in dit verband naar de ingenomen standpunten van de beroepsverenigingen in Nederland, alsmede naar het beleid dat wordt gevoerd in andere Europese landen. CZ heeft de twee ziekenhuizen ten onrechte door de actieve en passieve media-aandacht in verband gebracht met slechte zorg en sluit haar op onterechte gronden uit als contractspartner. De twee ziekenhuizen hebben door het handelen van CZ reputatieschade en materiële schade geleden en zij lijden nog steeds schade. Zij hebben recht en belang bij een rectificatie en verwijdering van de berichtgeving van CZ.
3.5. CZ betwist dat van onrechtmatig handelen sprake is. Het door CZ vormgegeven contracteerbeleid is verifieerbaar, transparant en non-discriminatoir. CZ verwijst voor wat betreft het door haar gehanteerde volume van 150 operaties, dat de dominante factor vormt bij haar contracteerbeleid, naar de resolutie van het Europees Parlement over borstkanker in de Europese Unie (2002/2279(INI) en naar het Handboek organisatie mammazorg van het nationaal Borstkanker Overleg Nederland, alsmede naar de gehanteerde volumecomponenten bij de vaststelling van dergelijk beleid in andere lidstaten. Het aantal operatieve ingrepen is een objectief en verifieerbaar criterium, omdat deze gegevens zelf door ziekenhuizen worden aangereikt aan het databestand Zichtbare Zorg zodat het ook openbaar beschikbare informatie betreft, aldus CZ. Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat er een verband bestaat tussen een hoog volume aan borstkankeroperaties en een lagere mortaliteit. Naast de volumina behelst het beleid mede criteria die betrekking hebben op de kwaliteit van het ziekenhuis, de betrokken chirurgen en de mate van cliënttevredenheid. CZ bepaalt zelfstandig aan de hand van welke criteria zij een lijst samenstelt van ziekenhuizen met wie zij wenst te contracteren, alsmede om hieraan bekendheid te geven. CZ is door de publiciteit overvallen en heeft de publiciteit niet opgezocht. CZ bestrijdt dat zij schade heeft veroorzaakt en dat eventuele schade aan haar zou zijn toe te rekenen. De twee ziekenhuizen hebben zulks niet aannemelijk gemaakt.
3.6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Bij de beoordeling van de vraag of het door CZ gehanteerde contracteerbeleid al dan niet onrechtmatig is, zijn de volgende beschouwingen van belang. Een doelstelling van de Zorgverzekeringswet (Zvw) is het streven naar doelmatigheid door meer marktwerking voor zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Enerzijds gaat het om marktwerking in de relatie zorgverzekeraar – verzekerde en anderzijds gaat het om marktwerking in de relatie zorgverzekeraar – zorgaanbieder. Omdat de macht van de individuele patiënt jegens de zorgaanbieder beperkt is, stuurt het nieuwe stelsel onder de Zvw er op aan dat de zorgverzekeraar de belangen van de patiënt behartigt. Met de Zvw hebben de zorgverzekeraars meer beleids- en beslisvrijheid gekregen. CZ heeft - zoals de voorzieningenrechter ook in het vonnis van 7 oktober 2010 heeft overwogen - in deze zorgmarkt contracteervrijheid. Deze vrijheid vindt in ieder geval zijn grens voor zover de Zvw of daaraan gerelateerde regelgeving aan die vrijheid grenzen stelt. Het gaat dan veelal om minimumeisen opdat de verzekerde ten minste die zorg wordt geboden waar hij of zij op grond van de Zvw aanspraak op heeft.
3.7. De twee ziekenhuizen hebben - behalve op artikel 40, lid 3 Wmg - niet op wettelijke bepalingen gewezen die een belemmering vormen voor het hier aan de orde zijnde contracteerbeleid van CZ, anders dan dat dat beleid dient te zijn gebaseerd op objectieve en transparantie criteria die bovendien niet misleidend mogen zijn. CZ heeft erkend dat haar beleidsvrijheid aan grenzen is gebonden en stelt dat haar beleid verifieerbaar, transparant en non-discriminatoir dient te zijn en dat bovendien de normen niet onredelijk mogen zijn en geen verboden beperking van mededinging mogen meebrengen. De voorzieningenrechter ziet in de stellingen van partijen geen wezenlijk verschil in standpunten over de grenzen van de beleidsvrijheid van CZ als zorgverzekeraar.
3.8. In het door CZ aangehaalde arrest van de Hoge Raad (HR 8 april 2005, LJN AS 2706) heeft de Hoge Raad onder meer - ook voor het stelsel van de Zvw nog toepasselijk - overwogen dat aan de contracteervrijheid ten grondslag ligt dat daardoor de marktwerking in de zorgsector wordt gestimuleerd teneinde het publieke belang van een kwantitatief en kwalitatief goede zorg tegen een zo laag mogelijke prijs te verwezenlijken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van onrechtmatigheid van het door CZ in haar contracteerbeleid opgenomen volume-criterium eerst sprake kan zijn indien moet worden geoordeeld dat een relatie tussen het volume-criterium en het kwaliteitsaspect of - in deze zaak echter niet relevant - het financiële aspect ontbreekt.
3.9. De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen in deze zaak hun standpunten over het volume-criterium grondig hebben gemotiveerd. Beide partijen verwijzen naar meerdere publicaties. De voorzieningenrechter maakt uit de overgelegde stukken op dat er in de (medische) literatuur geen eensgezindheid bestaat over de relatie tussen het aantal per jaar verrichte operaties en kwaliteit van zorg, en tussen het aantal operaties per jaar en de kans op sterfte als het gaat om borstkankerzorg. CZ heeft ter rechtvaardiging van het door haar gestelde volume-criterium gesteld dat zij aansluiting heeft gezocht bij de Resolutie van het Europees Parlement over borstkanker in de Europese Unie (2002/2279(INI). Wetenschappelijke studies hebben als bron voor deze resolutie gediend. De voorzieningenrechter stelt vast dat onder punt 5 van deze resolutie het Europees Parlement er bij de lidstaten en de Europese Commissie op heeft aangedrongen dat ieder borstcentrum voldoet aan de kwaliteitsnorm van een jaarlijks aantal te opereren patiënten van minstens 150 bij wie voor het eerst borstkanker is gediagnosticeerd. CZ heeft voorts gewezen op de door haar als productie 13 overlegde publicatie “A systematic review and meta-analysis of the volume-outcome relationship in surgical treatment of breastcancer. Are breast cancer patients better of with an high volume provider?” In dit artikel wordt gemeld dat de European Society of Breast Cancer Specialists een minimumvolumestandaard van 150 nieuwe “cases per year” heeft geïntroduceerd. In de conclusie van het artikel wordt een relatie gelegd tussen overlevingskans en hoog volume van behandelingen, waarbij de auteurs aangeven - en zoals de voorzieningenrechter hierboven ook heeft vastgesteld - dat er in de literatuur geen stevige basis is om een minimumaantal behandelingen vast te stellen. CZ heeft er ook op gewezen dat in het handboek organisatie mammazorg, uitgegeven onder verantwoordelijkheid van Het Nationaal Borstkanker Overleg Nederland wordt verwezen naar voormelde resolutie.
3.10. De voorzieningenrechter is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het door CZ in haar contracteerbeleid opgenomen volume-criterium is gebaseerd op stukken waaraan wetenschappelijke studies ten grondslag zijn gelegd. Waar in die stukken uit een oogpunt van kwaliteit een hoog volume of een volume van 150 operaties wordt aanbevolen c.q. daar op wordt aangedrongen, kan niet worden geoordeeld dat een relatie tussen het volume-criterium van CZ en het kwaliteitsaspect ontbreekt. Van onrechtmatigheid is dan geen sprake. De omstandigheid dat bijvoorbeeld de inspectie voor de gezondheidszorg veel lagere volume-eisen stelt doet aan dit oordeel, gelet op de aangelegde toetsingsmaatstaf, niet af.
3.11. Anders dan de twee ziekenhuizen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het door CZ opgenomen volume-criterium een objectief criterium is. Immers of aan dat criterium is voldaan wordt op grond van meetbare en door de ziekenhuizen controleerbare cijfers bepaald. Evenzo oordeelt de voorzieningenrechter het contracteerbeleid van CZ transparant. In de toelichting op haar contracteerbeleid dat door CZ in het Verantwoordingsdocument Voorkeursbeleid 2010-2011 is opgenomen, is uiteengezet op welke wijze de beoordeling van de ziekenhuizen door CZ plaatsheeft. Uit die toelichting en in het bijzonder uit de “samenvatting indicatoren en weging” blijkt dat het volume-criterium dominant is voor de categorie-indeling van het desbetreffende ziekenhuis en dat de scores op de overige criteria nog indeling in een lagere categorie kunnen meebrengen. Aldus voldoet het beleid aan de eis van transparantie. Uit de stellingen van de twee ziekenhuizen blijkt dat ook aan hen de wijze van beoordeling duidelijk is.
3.12. Uit het vorenstaande volgt dat geen sprake is onrechtmatig handelen van CZ door het voeren van en het bekend maken van het in de zaak aan de orde zijnde preferentiebeleid.
3.13. Van de vraag naar de rechtmatigheid van het beleid zelf van CZ dient te worden onderscheiden de vraag of CZ vanaf het moment dat zij in de openbaarheid is getreden over haar beleid misleidende uitlatingen heeft gedaan of anderszins onrechtmatig in de openbaarheid is getreden. Voor de beoordeling is de situatie ten tijde van de behandeling van dit kort geding als uitgangspunt te nemen. De voorzieningenrechter stelt vast dat CZ de benaming van haar categorie-indeling na de behandeling van het kort geding op 30 september 2010 heeft gewijzigd. In het bijzonder zijn de benamingen “matig” en “onvoldoende” gewijzigd in “kan beter” en “niet gecontracteerd”. Daarbij is in voormeld Verantwoordingsdocument als toelichting gegeven “Ziekenhuizen waar volgens de kwaliteitskaders van CZ de randvoorwaarden voor goede borstkankerzorg (nog) niet optimaal zijn. Dit wordt in de keuze-ondersteunende informatie van CZ aangegeven” en “Ziekenhuizen die volgens de kwaliteitskaders van CZ te ver achterblijven bij de CZ-normen voor goede borstkankerzorg. Deze ziekenhuizen worden door CZ niet voor borstkankerzorg gecontracteerd”. Voorts is op de web-pagina van CZ, door de twee ziekenhuizen overgelegd als productie 11, te lezen dat CZ spreekt over termen als “optimale kwaliteit” en meldt CZ dat wanneer een ziekenhuis minder dan 70 operaties per jaar verricht, de ondergrens die CZ in haar contracteerbeleid heeft gesteld, dat niet betekent dat de zorg in zo’n ziekenhuis per definitie slecht is. CZ stelt wel dat de kans op slechte zorg in zo’n ziekenhuis groter is.
3.14. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in deze schriftelijke uitlatingen van CZ in voldoende mate tot uitdrukking komt dat CZ eigen maatstaven aanlegt op grond waarvan zij beoordeelt of het desbetreffende ziekenhuis (voldoende) goede borstkankerzorg voor haar verzekerden biedt. In deze schriftelijke uitlatingen komt ook voldoende genuanceerd naar voren dat wanneer een ziekenhuis niet aan de maatstaven van CZ voldoet, dat niet per definitie betekent dat de zorg in zo’n ziekenhuis slecht is. CZ vermeldt wel dat de kans daarop groter is. Dat laatste baseert CZ op de relatie tussen operatievolume en sterftekans. Voor deze relatie geldt echter dat CZ zich heeft gebaseerd op publicaties waarnaar zij ook in haar verantwoordingsdocument heeft verwezen. Hoewel de voorzieningenrechter met de twee ziekenhuizen heeft vastgesteld dat in de wetenschap verdeeldheid bestaat over de relatie tussen operatievolume en sterftekans, stelt de voorzieningenrechter ook vast dat de twee ziekenhuizen, bij gebreke van stellingen op dit punt, niet hebben betoogd en aannemelijk gemaakt dat de publicaties waar CZ naar wijst op ondeugdelijk onderzoek zijn gebaseerd of anderszins ondeugdelijk zijn. Het bestaan van andersluidende opinies is daartoe onvoldoende. Om die reden kan het vermelden van een relatie tussen operatievolume en sterftekans onder verwijzing naar die publicaties niet als onrechtmatig worden aangemerkt.
3.15. Wat betreft de uitlatingen van CZ in de media, in het bijzonder via televisie en kranten, geldt het volgende. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 7 oktober 2010 geoordeeld dat door de uitlatingen van de bestuursvoorzitter van CZ in het televisieprogramma Pauw en Witteman bij vele kijkers is bijgebleven dat de zeer grote groep ziekenhuizen die “matig” in de beoordeling van CZ hebben gescoord slechte ziekenhuizen zijn. Daarbij is overwogen dat de omstandigheid dat CZ zich overigens thans genuanceerder uitdrukt, er niet toe leidt dat dat beeld op 30 september 2010 reeds zal zijn weggenomen. Ter zitting van 8 november 2010 hebben de twee ziekenhuizen een deel van die televisie-uitzending getoond en transcripties van de uitzending in het geding gebracht. De voorzieningenrechter stelt op grond daarvan vast dat de bestuursvoorzitter van CZ in reactie op de uitspraken van de interviewers dat volgens “u” sprake is van slechte zorg, onvoldoende nuancering in die kwalificatie heeft aangebracht. Na die uitzending is er grote media-aandacht rondom CZ geweest, waarop door de media op die kwalificaties is voortgeborduurd. Om die reden is in het vonnis van 7 oktober 2010 overwogen dat publicatie van de lijst op 1 oktober 2010 niet is toegestaan. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat de bewoordingen “slechte zorg” in mediaberichten niet als citaten van de zijde van CZ zijn opgenomen. Het zijn de media of door hen geïnterviewden die die kwalificaties hebben gebruikt. Waar op hen een eigen verantwoordelijkheid ter zake van berichtgeving rust, kunnen die gedragingen niet aan CZ worden toegerekend. Bij de beoordeling is voorts van belang dat CZ na de zitting van 30 september 2010 in het verantwoordingsdocument nuancering heeft aangebracht, terwijl CZ dat ook heeft gedaan voor zover zij nadien in mediaberichten is geciteerd. Zo heeft CZ bijvoorbeeld aangegeven “dat zij de lat hoger legt dan de inspectie voor de gezondheidszorg”. Tot slot is van belang dat de twee ziekenhuizen, zoals in het vonnis van 7 oktober 2010 was aangegeven, de gelegenheid hebben gehad en hebben aangegrepen om hun standpunt over de beoordelingscriteria van CZ en de gevolgen daarvan voor hun ziekenhuizen publiekelijk te maken.
3.16. De hiervoor geschetste feiten in aanmerking genomen kan de voorzieningenrechter niet tot het oordeel komen dat sprake is van misleidend en/of onrechtmatig handelen van de zijde van CZ. Voor zover het CZ betreft heeft zij het beeld dat door het optreden van haar bestuursvoorzitter is opgeroepen nadien in voldoende mate genuanceerd door te verwijzen naar haar contracteerbeleid en de gronden waarop dat berust, hetgeen hierboven reeds is geanctioneerd.
3.17. Tot slot geldt dat de voorzieningenrechter met CZ van oordeel is dat de twee ziekenhuizen weliswaar hebben gesteld dat zij (reputatie)schade hebben geleden, maar dat dit standpunt niet van een concrete onderbouwing is voorzien. De stelling dat evident is dat de twee ziekenhuizen schade hebben geleden is onvoldoende. De stelling dat door de gehouden voorlichtingsbijeenkomsten schade is geleden, is niet nader toegelicht. Evenmin is toegelicht dat de reputatie van de twee ziekenhuizen concreet is geschaad.
3.18. Uit de vorenstaande beoordeling volgt dat de vorderingen van de twee ziekenhuizen als zijnde zonder goede grondslagen, behoren te worden afgewezen. Eiseressen worden als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten van CZ veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad en vermeerderd met wettelijke rente zoals is gevorderd. Daarbij geldt dat niet is gebleken dat ten gevolge van de voeging door SAZ extra kosten zijn gemaakt.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
verklaart eiseres sub 1 niet-ontvankelijk;
wijst het gevorderde van eiseressen sub 2 en 3 af;
veroordeelt eiseressen in de proceskosten van gedaagde, begroot op EUR 1.376,00 waarin begrepen EUR 816,00 voor salaris advocaat, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 november 2010 tot de dag der algehele voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Geloven en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2010.?